In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, de Regering van het Land Curaçao, tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken. De appellant was benoemd met terugwerkende kracht tot 10 oktober 2010 in de functie van Hoofd van Dienst-E bij de Inspectie Arbeid en Veiligheid. De benoeming was vastgelegd in een Landsbesluit van 16 juni 2015, waarbij de bezoldiging per laatst vermelde datum naar schaal 16, trede 1 werd vastgesteld. De minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) had het daartegen door appellant ingediende administratief beroep ongegrond verklaard. Het Gerecht had het bezwaar van appellant tegen deze beschikking eveneens ongegrond verklaard, waarop appellant hoger beroep instelde.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 27 februari 2019 behandeld. Appellant is in persoon verschenen, terwijl de geïntimeerde zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tijdens de zitting is afgesproken dat appellant nadere stukken zou indienen, waarop de geïntimeerde schriftelijk zou reageren. Na het indienen van deze stukken en de schriftelijke reactie van de geïntimeerde, hebben partijen toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
De Raad overweegt dat tegen het Landsbesluit geen administratief beroep openstond, waardoor de beschikking onbevoegd was genomen. De Raad vernietigt zowel de beschikking als de aangevallen uitspraak. Vervolgens toetst de Raad de rechtmatigheid van het Landsbesluit aan de gronden die appellant heeft aangevoerd. De Raad concludeert dat de minister niet in redelijkheid de bezoldiging van appellant heeft kunnen vaststellen op schaal 16, trede 1, en dat de appellant niet tegen het Landsbesluit van 17 september 2012 is opgekomen. De Raad verklaart het bezwaar tegen het Landsbesluit alsnog ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.