ECLI:NL:OGHNAA:2009:3

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
HLAR 075/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de werkgeefster en de vreemdeling tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 3 september 2008 werd gedaan. De werkgeefster had op 27 oktober 2006 een verzoek ingediend bij de minister van Vreemdelingenzaken om een vergunning tot tijdelijk verblijf voor de vreemdeling te verlenen. Dit verzoek werd echter afgewezen. De werkgeefster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Gerecht verklaarde het beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk. Hierop hebben de werkgeefster en de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Tijdens de zitting op 22 april 2009 werd de zaak behandeld, waarbij de werkgeefster en de vreemdeling werden bijgestaan door hun advocaat, mr. E. Duijneveld, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen. De kern van het geschil draait om de vraag of de vreemdeling tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van de minister. Het Hof oordeelt dat de vreemdeling geen bezwaar heeft gemaakt en dat het Gerecht terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De werkgeefster betoogde dat de termijn voor het instellen van beroep pas op 21 april 2008 was aangevangen, maar het Hof oordeelt dat de minister binnen de wettelijke termijn van twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift had moeten beschikken.

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust. De beslissing van het Hof is genomen in naam der Koningin en werd uitgesproken op 18 juni 2009.

Uitspraak

HLAR 075/08
Datum uitspraak: 18 juni 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [de werkgeefster], wonend in Aruba,
2. [de vreemdeling], wonend in Aruba,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 3 september 2008 in zaak nr. 1687 van 2008 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Vreemdelingenzaken.

1.Procesverloop

Bij beschikking van 27 oktober 2006 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellant sub 1 (hierna: de werkgeefster) om appellant sub 2 (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de werkgeefster bij brief van 24 november 2006 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 3 september 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het beroep van de werkgeefster en de vreemdeling tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de werkgeefster en de vreemdeling bij brief, ingekomen bij het Gerecht op 14 oktober 2008, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2009, waar de werkgeefster en de vreemdeling, bijgestaan door mr. E. Duijneveld, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Wilgen, werkzaam bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
Uit artikel 23, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) vloeit voort dat geen beroep bij het Gerecht kan worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Aangezien de vreemdeling tegen de beschikking van 27 oktober 2006 geen bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken dat haar dat redelijkerwijs niet kan worden verweten, heeft het Gerecht het door haar ingestelde beroep met juistheid, zij het niet op deze grond, niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De werkgeefster betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking op het bezwaarschrift eerst op 21 april 2008 is aangevangen, omdat de beschikking op het bezwaarschrift niet binnen zes weken na het op 10 maart 2008 gedagtekende advies van de bezwaaradviescommissie is gegeven. Het beroepschrift is op 23 mei 2008 en derhalve binnen de in artikel 27, tweede lid, van de Lar gestelde termijn van acht weken ingediend, aldus de werkgeefster.
2.2.1.
Dat betoog faalt. Niet gebleken is dat een mededeling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Lar, is gedaan. De minister diende derhalve binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift op 27 november 2006, dat wil zeggen uiterlijk op 19 februari 2007, op het daarbij gemaakte bezwaar te beschikken.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Lar kon uiterlijk op 15 april 2007 tijdig beroep tegen het uitblijven van zodanige beschikking worden ingesteld. De werkgeefster heeft dat niet gedaan. Dat de bezwaaradviescommissie, naar gesteld, niet binnen de daarvoor gestelde termijn advies heeft uitgebracht, maakt dat, gelet op artikel 20, eerste lid, van de Lar, niet anders.
2.1.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

3.Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009