In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellante, wonend in Aruba, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 8 oktober 2018, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor een vergunning tot tijdelijk verblijf als inwonende dienstbode, die door de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie op 13 januari 2017 was afgewezen. Appellante had geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar beroep.
Het Hof overwoog dat het Gerecht terecht had vastgesteld dat appellante niet zelf bezwaar had gemaakt en dat er geen gemachtigde was die dit voor haar had gedaan. Volgens de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) kan een belanghebbende alleen beroep instellen nadat eerst bezwaar is gemaakt. Appellante had betoogd dat haar tardief ingediende bezwaar verschoonbaar was, maar het Hof oordeelde dat de redenen die zij aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het Hof bevestigde dat appellante tijdig bezwaar had kunnen maken, ondanks haar pogingen om een nieuwe verklaring omtrent het gedrag te verkrijgen.
De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het Hof concludeerde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het Hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar in bestuursrechtelijke procedures en de consequenties van het niet naleven van deze termijnen.