ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1012

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110 HLAR 32/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting op de dochter van een man van Nederlandse nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Justitie tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De vader van een dochter, geboren buiten Aruba, verzocht de Minister om een verklaring dat de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) niet op zijn dochter van toepassing is. De Minister heeft dit verzoek niet ingewilligd, wat leidde tot bezwaar van de vader. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde de beschikking van de Minister. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat de LTU niet van toepassing is op de buiten Aruba geboren leden van het wettig gezin van een man van Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de Minister niet gericht is op enig rechtsgevolg en dat het uitblijven van een dergelijke verklaring ook geen rechtsgevolg heeft. De vader kan echter wel een aanvraag indienen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf voor zijn dochter.

Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Minister gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het bezwaar van de vader niet-ontvankelijk. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vader en werd het griffierecht teruggegeven. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2006.

Uitspraak

110 HLAR 32/05
Datum uitspraak: 5 juni 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 augustus 2005 in het geding tussen:
[de vader], wonend in [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 maart 2004 heeft [de vader] (hierna: de vader] appellant (hierna: de Minister) verzocht te verklaren dat de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: LTU) niet op zijn dochter [de dochter] van toepassing is.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek heeft [de vader] bij brief, bij de Minister ingekomen op 9 juli 2004, bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 2 november 2004 heeft de Minister dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2005 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door [de vader] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de Minister opgedragen om opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief, bij het Hof ingekomen op 3 oktober 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 16 januari 2006 heeft [de vader] van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.N. Maduro, en [de vader] in persoon, bijgestaan door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, onderscheidenlijk e, van de LTU is deze, met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 22 tot en met 25, niet van toepassing op de buiten Aruba geboren leden van het wettig gezin van de op het eiland Aruba geboren man van Nederlandse nationaliteit, onderscheidenlijk de buiten Aruba geboren minderjarige kinderen van de op het eiland Aruba geboren man of vrouw van Nederlandse nationaliteit.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover thans belang, wordt, behalve de in artikel 1 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2.3. De LTU bepaalt aldus, wie tot de in artikel 1 vermelde personen behoort. Een verklaring van de Minister hieromtrent is derhalve niet op enig rechtsgevolg gericht. Het uitblijven van zodanige verklaring is dat evenmin. Dat zo'n verklaring in de praktijk mogelijk van betekenis is, leidt niet tot een ander oordeel.
Indien [de vader] wenst te vernemen of zijn dochter voor verblijf in Aruba over een vergunning tot tijdelijk verblijf of verblijf dient te beschikken, kan hij namens haar een aanvraag – eventueel voor zover vereist – om verlening van zodanige vergunning indienen. Tegen het aan de beschikking op zodanige aanvraag ten grondslag liggende oordeel omtrent de vergunningplicht kan zonodig in rechte worden opgekomen.
De conclusie is dat de Minister het door [de vader] gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard als niet gericht tegen enige beschikking.
2.4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door [de vader] ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 2 november 2004 vernietigen. Nu de Minister het bij hem door [de vader] gemaakte bezwaar met inachtneming van deze uitspraak slechts niet-ontvankelijk mag verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze in de zaak te voorzien.
2.5. De Minister van Justitie dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 augustus 2005 in zaak no. Lar 2004/3387;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Minister van Justitie van 2 november 2004, kenmerk 2597geh, gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. verklaart het voormelde bezwaar van [de vader] van 9 juli 2004 niet ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking
VII. veroordeelt de Minister van Justitie tot vergoeding van de bij [de vader] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 1500,00
(zegge: duizend vijfhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand; dit bedrag dient door de Minister van Justitie aan [de vader] te worden betaald;
VIII. gelast het Land Aruba aan [de vader] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 25.00 (zegge: vijfentwintig gulden) teruggeeft;
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2006.