ECLI:NL:OGHACMB:2025:49

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
CUR2023H00197
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en peildatum voor waardering

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verdeling van de gemeenschap is vastgesteld. De man heeft vier grieven ingediend, onder andere tegen de waardering van de woning en de peildatum voor de verdeling. De vrouw heeft de grieven bestreden en verzocht het vonnis te bevestigen. De procedure heeft geleid tot een discussie over de peildatum voor de waardering van de activa en passiva van de gemeenschap, waarbij het Hof heeft aangegeven dat de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap als peildatum geldt, tenzij anders overeengekomen. Het Hof heeft ook de waardering van de woning ter discussie gesteld, waarbij de man een hogere waarde heeft ingediend dan het Gerecht heeft vastgesteld. Het Hof heeft besloten deskundigen te benoemen om de marktwaarde van de woning vast te stellen en heeft een comparitie van partijen bepaald om verdere inlichtingen te verkrijgen en een minnelijke regeling te beproeven. De man heeft toestemming gekregen om kosteloos te procederen, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202203307 – CUR2023H00197
Uitspraak: 25 februari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende in [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg verweerder in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. E.E. Palm-Meyer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa.
Partijen worden hierna de man ([appellant]) en de vrouw ([geïntimeerde]) genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 4 juli 2023 ingekomen akte van appel is de man in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 29 mei 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 15 augustus 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de man vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, samengevat, tot een andere boedelverdeling komt dan het Gerecht met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties. Ook is verzocht kosteloos te mogen procederen.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben de advocaten van partijen pleitnotities overgelegd, beide met nog een (vooraf aan de wederpartij toegezonden) productie.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 28 november 1991 in Curaçao in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 1 maart 2022 van het Gerecht is de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is bevolen over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De beschikking is op 9 maart 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren per datum ontbinding daarvan (15 december 2021):
Activa
a. het recht van erfpacht op het perceel met opstal gelegen aan de [de woning] (verder: de woning);
b. de inboedel;
c. een auto van het merk Mitsubishi, type Outlander, bouwjaar 2006;
d. een betaal- en spaarrekening bij MCB op naam van de vrouw met een saldo van NAf 439,- resp. NAf 40.725,60;
e. een spaarrekening bij RBC op naam van de man;
f. een spaarrekening bij MCB op naam van de man;
Passiva
1. een hypothecaire lening ad NAf 168.712,-;
2. een KEP-lening met een saldo van NAf 4.992,98;
3. erfpachtcanon over 2020 ad NAf 1.080,-;
4. een eventuele vordering van UTS;
5. een eventuele vordering van de timeshare in Orlando (die al voor de peildatum is beëindigd);
6. een vordering van de VPCO ad NAf 2.000,-;
7. een vordering van Caresto ad NAf 424,-.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
De man en de vrouw hebben allebei verdeling van de gemeenschap gevorderd. Beiden hebben verzocht de (voormalige) echtelijke woning aan hen toe te delen onder verrekening van de overwaarde ervan. Ook is verzocht de overige activa en passiva te verdelen onder verrekening van wat teveel is toegedeeld. De man heeft daarnaast aanspraak gemaakt op een deel van het door de vrouw opgebouwde pensioen.
3.2
Het Gerecht heeft de verdeling bij vonnis van 29 mei 2023 als volgt vastgesteld:
a. aan [geïntimeerde] (de vrouw) worden toegedeeld:
- de activa onder a (woning) en d (spaargelden);
- de passiva onder 1 (hypothecaire lening), 2 (KEP-lening), 3 (erfpachtcanon), 6 (VPCO) en 7 (Caresto), onder vrijwaring van Gibbs voor aanspraken van derden op deze passiva;
b. aan [appellant] (de man) worden toegedeeld:
- de activa onder e (spaarrekening man RBC) en d (spaarrekening man MCB), en c (Mitsubishi);
- de passiva onder 4 (UTS) en 5 (Orlando)
c. partijen moeten zich voor 1 augustus 2023 wenden tot een notaris (indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt: notaris mr. E. Steenbaar of plaatsvervanger) voor het opmaken van een akte van verdeling en levering;
d. [geïntimeerde] moet wegens overbedeling aan [appellant] betalen NAf 65.010,81 minus de saldi op de activa onder e (spaarrekening man RBC) en d (spaarrekening man MCB);
e. het gewezen vonnis heeft dezelfde kracht als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte van levering van de woning;
f. [geïntimeerde] moet haar pensioenverzekeraar machtigen het aan de man toekomende deel van haar pensioen maandelijks uit te betalen aan de man met ingang van de datum waarop zij pensioengerechtigd is;
g. het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1
De man heeft vier grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep. Deze grieven richten zich in essentie tegen de waardering van de woning door het Gerecht op NAf 275.000,- en het, mede, daarop gebaseerde bedrag dat de vrouw als overbedeling aan de man moet betalen, te weten NAf 65.010,81. In zijn schriftelijk pleidooi richt de man zich ook nog tegen de door het Gerecht gehanteerde peildatum van 15 december 2021. Tegen de door het Gerecht bepaalde verdeling van activa en passiva zijn geen bezwaren geuit. Die verdeling is dus uitgangspunt in hoger beroep.
4.2
Het Hof zal eerst aandacht besteden aan de peildatum en vervolgens stilstaan bij de waarde van de woning. Tot slot wordt aandacht besteed aan overige aspecten van de verdeling die in hoger beroep nog van belang zijn.
De peildatum voor de samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
4.3
Om te bepalen wat de samenstelling en omvang van de gemeenschap is geldt als peildatum de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Op grond van artikel 1:99 lid 1 sub b BW is dat het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Niet betwist is dat die datum 15 december 2021 was, zoals het Gerecht heeft vastgesteld. De gemeenschap omvatte dus per die datum de hiervoor onder 2.2 al genoemde activa en passiva.
De peildatum voor de waardering van de gemeenschap
4.4
Het Gerecht heeft de genoemde peildatum ook gehanteerd als peildatum voor de waardering van de goederen van de gemeenschap. In zijn memorie van grieven heeft de man geen bezwaren daartegen geuit. In zijn pleitnota in hoger beroep heeft hij dat alsnog wel gedaan. De vrouw heeft daarop niet meer kunnen reageren. Die gelegenheid zal alsnog geboden worden.
4.5
Het oordeel over de aan te houden peildatum voor de waardering van de goederen van de gemeenschap wordt derhalve aangehouden, maar in het algemeen kan daarover wel het volgende worden opgemerkt. Het Hof maakt die opmerking omdat deze nuttig kan zijn bij het verdere verloop van deze procedure.
4.6
Als de rechter de verdeling heeft vastgesteld geldt de datum van de uitspraak als de datum van de verdeling. Als peilmoment voor de waardering van tot een gemeenschap behorende goederen geldt dan de datum van die verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (HR 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205). Denkbaar is dat op grond daarvan voor wat betreft de staat van de woning als peildatum de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden aangehouden.
4.7
Als de vaststelling van de verdeling door de rechter in eerste aanleg in hoger beroep opnieuw aan de orde is gesteld en daarover in hoger beroep opnieuw is beslist, geldt de datum van de uitspraak in hoger beroep als de datum van de verdeling. Als peilmoment voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen geldt dan de datum van die uitspraak in hoger beroep, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722).
De waardering van de woning
4.8
Het Gerecht heeft de woning per 15 december 2021 gewaardeerd op een bedrag van NAf 275.000,-. Dat is gedaan op basis van een taxatierapport van H.M.P. Henriquez van Caresto met als opnamedatum 3 maart 2022. De man stelt in hoger beroep gemotiveerd dat de woning meer waard was, zowel op de datum van 15 december 2021 als op de te hanteren latere datum van verdeling. In het bijzonder beroept hij zich op een taxatierapport van R.A. Egberts van Brouwer Taxaties. Daarin wordt de marktwaarde van de woning per 7 augustus 2023 gewaardeerd op
NAf 500.000,-.
4.9
De vrouw voert aan dat de man in eerste aanleg geen bezwaar heeft gemaakt tegen de waardering van de woning op NAf 275.000,-. Hij heeft evenmin gevraagd om een tweede taxatierapport. Hij wilde die woning (voor dat bedrag) ook aan zichzelf toebedeeld zien. Voor het eerst in hoger beroep betwist hij die waardering nu.
4.1
Een oorspronkelijke verweerder (en dat was de man in het conventionele deel van de procedure bij het Gerecht) mag in hoger beroep nieuwe (principale) weren aanvoeren, tenzij die weren in eerste instantie zijn ‘gedekt’ (artikel 278 lid 2 Rv), dat wil zeggen dat deze ondubbelzinnig moeten zijn prijsgegeven. Dat daarvan sprake was bij het Gerecht is gesteld noch gebleken. De stelling van de man over de hogere marktwaarde van de woning zal dus inhoudelijk beoordeeld moeten worden.
4.11
De vrouw heeft het rapport van Egberts en de daarin opgenomen hogere marktwaarde gemotiveerd betwist. In het bijzonder heeft zij gesteld dat:
- de badkamer op 15 december 2021 geheel kaal was en pas door haar in juli 2023 is afgemaakt en in gebruik genomen;
- de keuken en woonkamer (in het rapport van Henriquez ‘storage room’ genoemd) nooit als zodanig in gebruik zijn genomen;
- de ruimte op zolder (in het rapport van Henriquez ‘bedroom’ genoemd), met de bijbehorende badkamer, nooit als zodanig werd ingericht;
- de algehele onderhoudstoestand slecht was en er sprake was van veel gebreken;
- sprake is van schade door termieten.
4.12
De kanttekeningen die de vrouw bij het rapport van Egberts geplaatst heeft zijn niet van dien aard dat om die reden aan dat rapport voorbijgegaan kan worden. Van belang daarbij is dat de deskundigheid van Egberts niet is betwist. Bovendien ziet de kritiek van de vrouw vooral op de onderhoudstoestand van de woning. Aan die onderhoudstoestand is in het rapport echter aandacht geschonken doordat daarin is vermeld:
- dat die toestand ‘voldoende’ is, maar niet ‘goed’ (vraag I.2.a);
- dat van direct noodzakelijke herstelkosten sprake is, maar dat de daarmee gemoeide kosten naar verwachting niet meer bedragen dan 10% van de getaxeerde marktwaarde (vraag I.2.c);
- dat rekening is gehouden met lichte scheurvorming in de buitenwanden (vraag L.3.b).
Uit de aan haar pleitnotities in hoger beroep gehechte brief van Rentokil blijkt bovendien dat de termietenschade beperkt van omvang is en zich vooral heeft gemanifesteerd in het keukenblok en enigszins in een drietal deuren. Ook is een sofa genoemd, maar die behoort tot de inboedel en dus niet tot het getaxeerde object, te weten de woning.
4.13
Het verschil in waardering van de marktwaarde in de beide nu beschikbare taxatierapporten is erg groot. Het Hof is daarom van plan een of meer deskundigen te benoemen om die marktwaarde vast te stellen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dat voornemen. Daarbij dienen zij aandacht te schenken aan de vraag van welke peildatum moet worden uitgegaan, hoeveel deskundigen benoemd moeten worden (één of drie), de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundigen en welke vragen zij aan de deskundige(n) willen stellen. De voortgang van de zaak is uiteraard ermee gediend indien partijen met een gezamenlijk voorstel tot benoeming komen.
Overige aspecten
4.14
Indien voor de waardering van de gemeenschapsgoederen van een andere peildatum moet worden uitgegaan dan de door het Gerecht gehanteerde datum van 15 december 2021 lijkt dat geen gevolgen te hebben voor de door het Gerecht gehanteerde waardering van:
- de activa: post b (inboedel), post c (Mitsubishi) en post d (het saldo van de betaal- en spaarrekening van de vrouw bij MCB van NAf 439,- respectievelijk
NAf 40.725,60);
- de passiva: de posten 1 en 2 van de passiva (de hypothecaire lening van
NAF 168.712 en de KEP-lening van NAf 4.992,98), post 3 (erfpachtcanon), post 6 (VPCO) en post 7 (Caresto).
Ook voor de door het Gerecht gegeven pensioenbeslissing lijkt een eventuele andere waarderingsdatum niet van belang.
4.15
Om executieproblemen te voorkomen is het praktisch indien in dit hoger beroep door de man, alsnog, gedocumenteerde opgave wordt gedaan van de hoogte van de saldi op zijn spaarrekeningen bij RBC en MCB (actiefposten e en f).
4.16
Hetzelfde geldt voor eventuele vorderingen van UTS en Orlando (passiefposten 4 en 5). De man wordt daarom verzocht alsnog gedocumenteerde opgave te doen van de hoogte van die (eventuele) vorderingen en de daarop door hem gedane betalingen.
4.17
Een eventuele andere peildatum kan van belang zijn voor de door de vrouw, als door haar na 15 december 2021 nog betaald, opgevoerde posten die in overweging 3.3 van het vonnis waarvan beroep genoemd zijn: de woonverzekering Ennia ad
NAf 69,07 per maand, de levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek ad
NAf 140,56 per maand, de aan de hypotheek gekoppelde ongevallenverzekering ad NAf 222,45 per maand en de maandelijkse aflossing en rentebetaling voor de hypothecaire lening ad NAF 1.722,98.
Hoe nu verder?
4.18
Het Hof zal een persoonlijke verschijning van partijen bepalen (artikel 177 Rv). Partijen kunnen zich dan uitlaten over de hiervoor besproken aspecten van de zaak. De comparitie van partijen zal ook ertoe kunnen dienen om een minnelijke regeling te beproeven en/of afspraken te maken over het vervolg van de procedure.
4.19
Partijen wordt verzocht hun uitlatingen te voorzien van onderliggende bewijsstukken. Zij dienen ervoor zorg te dragen dat die bewijsstukken uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het bezit van het Hof én de wederpartij zijn.
4.2
Bepaald wordt dat de mondelinge behandeling plaats vindt ten overstaan van één lid van het Hof, mr. W.P.M. ter Berg, tenzij partijen of een van hen binnen veertien dagen na dit vonnis te kennen geven/geeft dat behandeling door een meervoudige kamer wordt gewenst.
4.21
Het voornemen bestaat de comparitie van partijen te doen plaats vinden in de periode van 7 april tot en met 7 mei 2025. Partijen wordt verzocht hun verhinderdata in die periode binnen veertien dagen na dit vonnis per e-mail door te geven aan de griffie van het Hof.
Kosteloos procederen
4.22
De man heeft, onder overlegging van een bewijs van onvermogen, verzocht kosteloos te mogen procederen. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt op de grond dat de man zwarte inkomsten heeft en de man zelf te kennen heeft gegeven voldoende inkomsten te hebben om de hypothecaire lening te kunnen betalen, indien de woning aan hem wordt toegedeeld.
4.23
Voor het Hof is uitgangspunt het aan de man afgegeven bewijs van onvermogen. Dat betekent dat getoetst is door het Land of de man voldoet aan de financiële (inkomens)eisen om voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking te komen. Het aanwezige bewijs van onvermogen rechtvaardigt de toelating om kosteloos te procederen. Deze wordt daarom verleend.
4.24
In artikel 6 van het Landsbesluit kosteloze rechtskundige bijstand is bepaald dat het recht op kosteloze rechtsbijstand komt te vervallen indien zich in de omstandigheden van de betrokkene zodanige wijzigingen mochten voordoen, dat op grond daarvan aannemelijk geacht mag worden dat de betrokkene in staat is de kosten van een advocaat zelf te dragen. Of die situatie zich voordoet is ter beoordeling van de betrokken minister.
Slotsom
4.25
Uit het voorgaande blijkt dat een inhoudelijke beslissing nog niet mogelijk is. Er zal een comparitie van partijen worden bepaald. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent de man toestemming om kosteloos te procederen en
alvorens verder te beslissen
bepaalt een persoonlijke verschijning van partijen, desgewenst vergezeld van hun advocaten, tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;
bepaalt dat deze persoonlijke verschijning van partijen zal plaats vinden ten overstaan van het uit de combinatie aangewezen lid van het Hof mr. W.P.M. ter Berg, tenzij partijen of een van hen binnen veertien dagen na dit vonnis per e-mail aan de griffie van het Hof laten/laat weten een meervoudige behandeling te wensen;
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na dit vonnis per e-mail aan de griffie van het Hof laten weten welke verhinderdata zij hebben in de periode van 7 april tot en met 7 mei 2025;
bepaalt dat partijen ervoor zorg dragen dat de voor eventueel noodzakelijke (verdere) beoordeling van de hiervoor onder 4.14 tot en met 4.17 aangestipte kwesties relevante documenten, uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de comparitie van partijen in het bezit van het Hof en de wederpartij zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 25 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.