ECLI:NL:OGHACMB:2025:268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
CUR2024H00055
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van duurtetoeslag en VUT van landsambtenaren die zijn overgegaan naar het ADC

In deze zaak gaat het om de vergoeding van duurtetoeslag en VUT aan landsambtenaren die per 1 januari 2000 zijn overgegaan van het Landslaboratorium naar het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. (ADC). Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van ADC toegewezen, maar het Land Curaçao is in hoger beroep gegaan. Het Hof bevestigt het eindvonnis van het Gerecht, waarbij het Land is veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 4.438.356,88, vermeerderd met wettelijke rente. Het Hof oordeelt dat het Land de verplichting heeft om de kosten van de duurtetoeslag en VUT te dragen, gebaseerd op een verdeelsleutel van 79% voor het Land en 21% voor ADC. De procedure omvat verschillende grieven van het Land, waaronder een beroep op verjaring, die door het Hof worden verworpen. Het Hof concludeert dat de gemaakte afspraken tussen partijen voldoende zijn bewezen en dat de vordering van ADC terecht is toegewezen. De uitspraak bevestigt de verplichtingen van het Land met betrekking tot de uitkeringen aan de voormalige landsambtenaren.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: CUR202102767 – CUR2024H00055
Uitspraak: 28 oktober 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
dat zijn zetel heeft in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
ANALYTISCH DIAGNOSTISCH CENTRUM N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en K.A. Doekhi.
Partijen worden hierna het Land en ADC genoemd.

1.De zaak in het kort

Per 1 januari 2000 zijn landsambtenaren van de Nederlandse Antillen vanuit het Landslaboratorium overgegaan naar ADC. Deze zaak gaat over de vraag of het Land voor ADC’s rekening gekomen uitkeringen ter zake van duurtetoeslag en VUT aan ADC moet vergoeden. Het Gerecht heeft de vorderingen van ADC toegewezen.
Het hoger beroep slaagt niet. Het eindvonnis van het Gerecht wordt bevestigd.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 26 februari 2024 ingekomen akte van appel is het Land in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 15 januari 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.
2.2
Bij op 8 april 2024 ingekomen memorie van grieven heeft het Land vijf genummerde grieven en een ongenummerde grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van ADC alsnog zal afwijzen en ADC, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3
Bij op 12 juni 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft ADC de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis zal bevestigen en het Land zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
2.4
Op de daarvoor bepaalde datum hebben beide partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Het Hof heeft een mondelinge behandeling bepaald op 17 november 2025. Partijen hebben laten weten daar geen prijs op te stellen en hebben verzocht uitspraak te doen op de stukken. Het Hof ziet thans geen noodzaak meer voor een mondelinge behandeling. De op 17 november 2025 bepaalde mondelinge behandeling gaat dus niet door. Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Per 1 oktober 2000 is het Landslaboratorium (een dienst van het toenmalige Land de Nederlandse Antillen) verzelfstandigd. In het kader daarvan zijn de per die datum bij het Landslaboratorium werkzame ambtenaren in dienst getreden van ADC. Deze procedure heeft slechts betrekking op die categorie werknemers (en dus niet op na 1 januari 2000 bij ADC in dienst getreden werknemers). Deze categorie wordt hierna aangeduid als de landsambtenaren.
3.3
Indien en zodra de landsambtenaren pensioengerechtigd zijn, dient hun een duurtetoeslag te worden betaald. Dat volgt uit de Beschikking duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943. De landsambtenaren die daarvoor in aanmerking komen kunnen opteren voor de VUT (Vervroegde Uitredingsregeling). In de praktijk betekent dit dat vroeger het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (APNA) en nu het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APC) de verschuldigde bedragen ter zake van duurtetoeslag en VUT aan de landsambtenaren voldoet. Wat door APC is uitbetaald wordt door haar aan ADC in rekening gebracht met gespecificeerde facturen.
3.4
Per 10 oktober 2010 is het Land de Nederlandse Antillen opgehouden te bestaan. Ter voorbereiding daarop is op 9 juni 2008 door Deloitte & Touche een rapport uitgebracht aan het Land. In dit rapport is opgenomen de onder verantwoordelijkheid van de directie van ADC opgestelde en door Deloitte & Touche gecontroleerde openingsbalans van ADC per 1 oktober 2000. Als actiefpost is daarin vermeld ‘Vordering op Land van de Nederlandse Antillen inzake duurtetoeslag en VUT’ ter hoogte van ‘ANG 5.719.610’.
3.5
In het rapport is deze actiefpost als volgt verantwoord:
Algemeen uitgangspunt
7. Ten aanzien van het personeel dat per 1 oktober 2000 ter beschikking is gesteld van ADC zal deze duurtetoeslag en de VUT op het moment dat APNA [Hof: thans APC] deze doorberekent pro rata, op basis van de verhouding in dienstjaren, worden verdeeld tussen het Land de Nederlandse Antillen en ADC.
Door een onafhankelijke actuaris is op 14 november 2007 een actuarieel rapport uitgebracht omtrent de omvang van deze voorziening per 1 oktober 2000 (...). De voorziening per 1 oktober 2000, ad ANG 5.719.610 is verantwoord in de openingsbalans van ADC met een corresponderende vordering op het Land de Nederlandse Antillen.
3.6
Op 3 juni 2010 is door de Minister van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling van het Land de Nederlandse Antillen (handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën) een ministeriële beschikking uitgevaardigd. Daarin is, onder andere, bepaald:
Artikel 1
Als vermogensbestanddelen van het Land, die aan het voormalig Landslaboratorium werden toegerekend en worden overgedragen aan het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. (ADC) worden aangemerkt de vermogensbestanddelen – activa zowel als passiva -, die zijn opgenomen en vermeld in de als bijlage bij deze beschikking gevoegde openingsbalans zoals gecertificeerd door Deloitte & Touche Netherlands Antilles and Aruba.
Artikel 2
De in artikel 1 bedoelde vermogensbestanddelen gaan onder algemene titel over tegen de waarde zoals opgenomen in de in artikel 1 bedoelde openingsbalans.
3.7
De ministeriële beschikking van 3 juni 2010 is op 19 juli 2010 in werking getreden. Dat is bepaald in het Landsbesluit van die laatste datum.
3.8
Op 30 november 2011 heeft de Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB) advies uitgebracht aan de Vereffeningscommissie die de gevolgen van de ontmanteling van het Land de Nederlandse Antillen moest begeleiden. In dat advies staat, voor zover van belang:
Wij zijn nagegaan bij wie de verplichting voor het uitbetalen van duurtetoeslag en VUT voor de werknemers die bij de verzelfstandiging van het Landslaboratorium over zijn gegaan naar de ADC berust.
(...)
Ondanks dat de wettelijke verplichting inzake duurtetoeslag en VUT bij ADC als laatste werkgever berust, blijkt dat de minister van Volksgezondheid en de minister van Financiën (conform de Ministeriële Beschikking d.d. 3 juni 2010, nr. 2390'1° / RNA en het Landsbesluit d.d. 19 juli 2010, nr. 10/2757) op basis van de openingsbalans van ADC akkoord zijn gegaan dat het Land de Nederlandse Antillen (‘het Land') de vermogensbestanddelen zoals opgenomen in de beginbalans aan ADC overdraagt. Tevens is de minister akkoord gegaan met de uitgangspunten die gehanteerd zijn om de vermogensbestanddelen te bepalen. Aangezien als uitgangspunt gehanteerd is, dat het Land de duurtetoeslag en VUT van het personeel dat per 1 oktober 2000 ter beschikking is gesteld van ADC pro rata op zich neemt, is afgeweken van de wettelijke bepaling dat de verplichting aan de laatste werkgever toekomt. Conform eerder vermelde uitgangspunt zal het Land de kosten van
duurtetoeslag en VUT op het moment dat APC deze doorberekent pro rata naar verhouding van de dienstjaren met ADC verdelen. Door het accorderen van de openingsbalans en de uitgangspunten is de minister akkoord gegaan dat het Land deze verplichting, ondanks dat de Landsverordening duurtetoeslag anders voorschrijft, op zich neemt.
3.9
In de brief van de Vereffeningscommissie aan ADC van 5 januari 2012 is, voor zover van belang, opgenomen:
De minister van Volksgezondheid en de minister van Financiën zijn echter bij M.B. van 3 juni 2010 en het landsbesluit van 19 juli 2010 van deze wettelijke bepaling afgeweken en o.a. akkoord gegaan dat het Land N.A. de duurtetoeslag en VUT van het personeel dat per 1 oktober 2000 ter beschikking is gesteld van ADC, pro rata op zich neemt. Op basis hiervan en op basis van de bevindingen van de quick scan door de SOAB van 30 november 2011 erkent de vereffeningscommissie de claim van het APC, betreffende niet verrekende duurtetoeslagen en VUT ten bedrage van ANG 1.286.868, op de begroting van het ADC. Het betreft peildatum 10 oktober 2010.
Tevens is aangetoond dat de in de openingsbalans van de toentertijd geprivatiseerde
ADC opgenomen duurtetoeslag - en VUT uitkeringen voorziening nooit door het
Land Nederlandse Antillen is overgemaakt. Daarmede is de claim van het ADC op de
boedel van het Land Nederlandse Antillen rechtmatig.
Onze commissie heeft aan de hand van een voorstel van de SOAB een verdeelsleutel
toegepast gebaseerd op een verhouding naar dienstjaren van de medewerkers in dienst van het Land Nederlandse Antillen en die in dienst van het ADC. Deze verdeelsleutel komt er op neer dat 79 % van de duurtetoeslagen voor rekening komt van de laatste werkgever (Land Nederlandse Antillen) en 21 % voor de huidige werkgever (ADC) Dit resulteert in een daadwerkelijk vordering van het ADC op de boedel van het land Nederlandse Antillen ten bedrage van ANG 1.016.626. Conform eerdere afspraken zal ik de Secretaris generaal Financiën Curaçao verzoeken om dit bedrag aan het APC over te maken onder vermelding van: Verrekening openstaande verplichting ADC betreffende voorgeschoten duurtetoeslagen en VUT aan ex- Land medewerkers.
3.1
Op 6 september 2013 is door Keesen Actuarissen (verder: Keesen) advies uitgebracht aan ADC over de duurtetoeslag en de VUT. In dat advies is tot uitgangspunt genomen dat overeengekomen is dat de verplichtingen met betrekking tot duurtetoeslag en VUT voor zover betrekking hebbend op dienstjaren voor 1 oktober 2000 voor rekening van de overheid zijn. De daarvoor noodzakelijke voorziening per 10 oktober 2010 is (op basis van een rentevoet van 4%) gewaardeerd op NAf 13.818.795. Vervolgens staat in het advies:
- Er zijn reeds bedragen vergoed (zie brief van 17 januari 2012 van de
vereffeningscommissie). Deze bedragen hebben echter alleen betrekking op
uitkeringen tot de peildatum 10-10-2010. Derhalve hebben deze vergoede
bedragen geen invloed op de waardering (die immers de uitkeringen na de
peildatum 10-10-2010 betreffen).
- ADC heeft de door APNA na 10-10-2010 doorbelaste Duurtetoeslagen en
VUT uitkeringen (deels) betaald. Daarbij is nog geen rekening gehouden met
de verrekening. Hiervoor dient ADC nog gecompenseerd te worden. De
compensatie kan geschat worden op basis van de 79%-21% verhouding.
3.11
Op 4 december 2014 heeft de Vereffeningscommissie haar eindrapport uitgebracht. In dat rapport (op pagina 13 ervan) is herhaald dat, kort gezegd, het Land de Nederlandse Antillen de verplichting van ADC inzake duurtetoeslag en VUT met betrekking tot voormalige ambtenaren van het Landslaboratorium heeft overgenomen. Vervolgens is opgenomen:
Een actuariële berekening heeft geleid tot een voorziening op peildatum 10 oktober 2010 ten bedrage van ANG 13.818.795. Deze voorziening is opgenomen op de boedelbalans en in het toedelingsvoorstel geheel toebedeeld aan Curaçao.
(...)
Het APC is (...) belast met de uitbetaling van de DT en VUT uitkeringen. Het APC claimt de uitbetaalde uitkeringen vervolgens bij het ADC. De Vereffeningscommissie heeft de claim van vóór 10 oktober 2010 uit de boedel beschikbaar gesteld. Daarbij is de verdeelsleutel 79% land Nederlandse Antillen en 21% eigen middelen ADC gehanteerd, zodat ANG 1.016.626 is uitgekeerd.
3.12
Op 23 juli 2015 heeft ADC het volgende geschreven aan het Land (de Minister van Financiën):
In de laatste bespreking van 29 mei jl. hebben we afgesproken de ministeriele beschikking en het landsbesluit naar u op te sturen waaruit blijkt dat het ADC een harde vordering heeft op het land.
Sinds de verzelfstandiging van het ADC in het jaar 2000 heeft het ADC deze bedragen maandelijks voorgefinancierd voor het Land. Dit brengt met zich mee dat het ADC niet aan alle financiële verplichtingen kan voldoen.
Wel is er door de vereffeningcommissie 79% van de premies VUT en Duurtetoeslag tot en met 10 oktober 2010 voldaan.
De verdeelsleutel is gebaseerd op 79% ten laste van het Land en 21% ten laste van het ADC. Wij hebben als bijlage een kopie van de pagina waarbij deze verdeelsleutel wordt aangegeven in het rapport van de vereffeningscommissie bijgevoegd.
Gezien onze situatie met de belastingdienst zijn wij genoodzaakt deze vordering te factureren aan het Land.
Met ingang van augustus 2015 zal het ADC maandelijks de 79% door factureren aan het Land.
Graag zien wij de betaling binnen 30 dagen conform ons betalingstermijn.
3.13
Op 26 oktober 2015 heeft de Sector Directeur Financieel beleid en Begrotingsbeheer van het ministerie van Financiën zijn minister geadviseerd naar aanleiding van de brief van ADC van 23 juli 2015. In dit advies staat:
Analyse
Conform Landsbesluit van 19 juli 2010 (no. 3577/RNA '10) en Ministeriele-
Beschikking van 3 juni 2010 (no 2390/RNA '10) heeft de regering van het
land Nederlandse Antillen besloten dat het land Nederlandse Antillen de
verplichting inzake Duurtetoeslag en VUT van de ambtenaren van het
toenmalige Landslaboratorium, die per 1 oktober 2000 ter beschikking zijn
gesteld van het ADC op zich neemt voor zover deze verplichting betrekking
heeft op de dienstjaren voor 1 oktober.
(...)
Advies Minister van Financiën
Het Ministerie van Financiën adviseert u om de omslag door te sturen naar
het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), zodat het
betreffende ministerie een juridische toets kan verrichten. Bij deze toets
dient nadrukkelijk aan de orde te komen in hoeverre er verplichting bestaat
tot het betalen van de Duurtetoeslag voor het ADC. Verder onderzoeken of er
andere afspraken zijn gemaakt met het ADC en budget toewijzen voor het betalen van deze rekening.
(...)
Bijlage
Als bijlage ontvangt u een schema gemaakt door het Ministerie van
Financiën met de geschatte verdeelsleutel per jaar en het geschatte bedrag
dat het Land aan ADC moet betalen. De veronderstelling is dat de 30
personeelsleden constant blijven. Het Ministerie van Financiën schat dat
door gebruik te maken van de juiste verdeelsleutel het Land circa NAf 0,2
miljoen minder moet betalen over de periode 2010 - 2015.
3.14
Op verzoek van ADC heeft Keesen berekend welk bedrag aan uitgekeerde duurtetoeslag en VUT over de periode oktober 2010 tot en met december 2015 voor rekening van het Land komt. In zijn brief van 29 september 2016 bericht Keesen aan ADC, voor zover van belang:
Resultaten
Er is totaal in de periode oktober 2010 tot en met december 2015 aan uitkeringen duurtetoeslag en VUT ANG 2.420.586 door APC doorbelast aan ADC.
Hiervan moet op basis van het voorgaande ANG 2.079.196 voor rekening van het Land Curaçao komen. Het restant van ANG 341.390 blijft dan voor rekening van ADC.
3.15
Op 13 februari 2018 heeft ADC aan het Land (Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur) geschreven:
De Directie van ADC nv heeft in de afgelopen jaren zowel bij het Ministerie van Financiën als bij het Ministerie van GMN tevergeefs aangedrongen op de betaling aan ADC nv van de door het Land Curaçao verschuldigde VUT- en DT- verplichtingen. Door het uitblijven van betaling dienaangaande door het Land Curaçao dreigt ADC nv niet aan al haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Over de periode oktober 2010 tot en met januari 2018 vordert ADC nv dan ook
per directhet bedrag van ANG. 2.864 miljoen van het Land Curaçao.
Ondanks diverse recente betalingsherinneringen (zie bijgevoegde bescheiden) zijn namens het Land Curaçao terzake geen betalingen gedaan aan ADC nv. Het Ministerie van Financiën heeft ADC nv terzake verwezen naar Uw Ministerie.
(...)
Aangaande het bedrag van ANG 2.864 miljoen dringen wij bij deze bij U aan om het daarheen te doen leiden dat genoemd bedrag binnen twee weken na de datum van dit schrijven betaalbaar wordt gesteld aan ADC nv. Bij het uitblijven van een betaling terzake zullen wij genoodzaakt zijn dienaangaande de nodige gerechtelijke stappen jegens het Land Curaçao te ondernemen.

4.Vorderingen

In dit geding heeft ADC in eerste aanleg, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd, verkort weergegeven:
Primair
het Land te veroordelen tot betaling van
a. NAf 4.438.356,88 als aandeel van het Land in de uitkeringen duurtetoeslag en VUT over de periode vanaf oktober 2010 tot en met augustus 2021;
b. zijn aandeel (79%) in de uitkeringen duurtetoeslag en VUT vanaf 1 september 2021, althans schadevergoeding;
c. althans zodanige bedragen als de rechter juist zal achten;
een en ander vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten;
Subsidiair
voor recht te verklaren dat het Land aansprakelijk is voor de schade die ADC lijdt als gevolg van haar betalingen in verband met duurtetoeslag en VUT ten behoeve van de landsambtenaren;
primair en subsidiair
het Land te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente.

5.Beslissingen van het Gerecht

Het Gerecht heeft in het eindvonnis van 15 januari 2024 het Land, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling van:
a. NAf 4.438.356,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over NAf 4.144.912,96 vanaf 27 juli 2021 en over NAf 293.439,92 vanaf 8 oktober 2021, telkens tot aan de algehele voldoening;
b. de door ADC aan het Land gezonden facturen voor 79% van de door APC over de periode vanaf 1 september 2021 bij ADC in rekening gebrachte duurtetoeslagen en VUT-uitkeringen voor oud-werknemers van ADC die nog als ambtenaar bij het Landslaboratorium in dienst zijn geweest, te vermeerderen met de wettelijke rente over het factuurbedrag vanaf de opeisbaarheid van desbetreffende factuur tot aan de algehele voldoening;
c. NAf 250 aan nakosten, in het geval veertien dagen na betekening niet aan het vonnis is voldaan te verhogen met NAf 150 aan kosten van betekening;
d. NAf 9.000 aan buitengerechtelijke kosten;
e. de op NAf 22.885,50 begrote proceskosten.

6.De grieven van het Land

Het Land heeft vijf genummerde en een ongenummerde grief tegen het eindvonnis van 15 januari 2024 voorgedragen. Die grieven hebben de volgende thema’s tot onderwerp:
Ongenummerde grief verrassingsbeslissing
Grieven 1 en 2 gemaakte afspraken
Grief 3 hoogte vordering
Grief 4 verjaring
Grief 5 toewijzing vordering

7.Verrassingsbeslissing?

Procedure bij het Gerecht
7.1
Na door partijen gevoerd debat over de vorderingen van ADC heeft het Gerecht op 6 maart 2023 een tussenvonnis gewezen. ADC werd daarbij in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over, kort weergegeven:
- ( het bewijs van) de met het Land gemaakte afspraken (rov. 2.4);
- de verdeelsleutel: 79% Land en 21% ADC (rov. 2.5);
- de hoogte van de vordering (rov. 2.6).
Daarbij is overwogen dat, als ADC slaagt in het bewijs van de door haar gestelde afspraak, de discussie in beginsel verder beperkt is tot bepaling van het door het Land te dragen aandeel in de met betrekking tot duurtetoeslag en VUT gedane uitkeringen, naast het verjaringsverweer.
ADC heeft vervolgens een akte genomen (met producties). Het Land heeft een antwoordakte genomen. Daarna is eindvonnis gewezen.
Grief van het Land
7.3
Het Land stelt dat het Gerecht het Land in de gelegenheid had moeten stellen zowel het verweer tegen de hoogte van zijn aandeel in de kosten als zijn beroep op verjaring nader te onderbouwen voordat eindvonnis werd gewezen. Door dat niet te doen en toch over die twee aspecten van de zaak te beslissen in het eindvonnis, is sprake van een verrassingsbeslissing op die twee onderdelen. Gevolg daarvan is, aldus het Land, dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Gerecht om daarover alsnog te beslissen.
Oordeel Hof
7.4
Van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing is sprake indien de rechter partijen niet of onvoldoende hoort over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan zijn rechterlijke beslissing en partijen aldus verrast met een beslissing waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te houden. Indien daarvan in eerste aanleg sprake is, leidt dat in hoger beroep niet tot vernietiging, omdat het processuele debat in hoger beroep wordt voortgezet en partijen daardoor in hoger beroep rekening moeten houden met de mogelijkheid dat het hof tot dezelfde beslissing komt. Reeds daarom faalt de grief.

8.De gemaakte afspraken (grieven 1 en 2)

Motivering van het Gerecht
8.1
Het Gerecht heeft de stellingen van ADC zo verstaan dat deze inhouden dat tussen partijen is afgesproken dat de aan de landsambtenaren (zie rov. 3.2 hiervoor) gedane uitkeringen deels (79%) door het Land gedragen moeten worden. In het eindvonnis is die afspraak bewezen geoordeeld op basis van de combinatie van de openingsbalans en de daarop in het rapport van Deloitte & Touche gegeven toelichting, de Ministeriële Beschikking van 3 juni 2010 en het eindrapport van de Vereffeningscommissie, waaruit blijkt dat het bedrag dat op basis van een verdeelsleutel van 79% Land en 21% ADC door het Land de Nederlandse Antillen was verschuldigd over de periode tot 10 oktober 2010, uit de boedel beschikbaar is gesteld aan ADC.
Grief van het Land
8.2
Het Land stelt dat uit het feit dat op de openingsbalans een voorziening is opgenomen voor duurtetoeslag en VUT met betrekking tot de landsambtenaren niet blijkt dat het Land de Nederlandse Antillen daarmee heeft ingestemd. Die openingsbalans kan het Land dus niet binden. Uit het feit dat de Vereffeningscommissie aan ADC beschikbaar heeft gesteld een bedrag corresponderend met 79% van wat over het tijdvak tot 10 oktober 2010 aan duurtetoeslag en VUT aan de landsambtenaren was voldaan door ADC, volgt de gestelde afspraak evenmin. Bovendien was sprake van een overname door ADC onder algemene titel zodat de verplichting tot betaling van duurtetoeslag en VUT is komen te rusten op ADC. Ook geldt, zo is bij pleidooi in hoger beroep nog aangevoerd, dat de Ministeriële Beschikking van 3 juni 2010 in strijd was met de Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943 en de Landsverordening overdracht vermogensbestanddelen ADC.
Oordeel Hof
8.3
In de Ministeriële Beschikking van 3 juni 2010 is neergelegd dat als vermogensbestanddelen van het Land die aan het voormalig Landslaboratorium werden toegerekend en worden overgedragen aan het ADC, worden aangemerkt de vermogensbestanddelen die zijn vermeld op de openingsbalans die als bijlage aan de beschikking is gehecht. Op die openingsbalans is opgenomen een vordering van ADC op het Land de Nederlandse Antillen van NAf 5.719.610 inzake duurtetoeslag en VUT (zie 3.4 tot en met 3.7 hiervoor).
8.4
In de Landsverordening overdracht vermogensbestanddelen Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. van 27 december 2004 is opgenomen dat de daarin genoemde ministers bepalen welke vermogensbestanddelen die aan het Landslaboratorium werden toegerekend, worden overgedragen aan ADC. Ook is daarin bepaald dat de waarde van die vermogensbestanddelen uit een openingsbalans moet blijken. In de Ministeriële Beschikking van 3 juni 2010 staat hetzelfde. Uit wat hierna volgt blijkt dat tot de over te dragen vermogensbestanddelen in de visie van het Land behoorde de toekomstige schuld van het Land de Nederlandse Antillen aan naar ADC overgegane landsambtenaren in verband met (in de toekomst te betalen) duurtetoeslag en VUT, zoals blijkend uit de openingsbalans. De betrokken ministers hebben daarmee (namens het Land) hun bij landsverordening toegekende bevoegdheid uitgeoefend. Dat in diezelfde landsverordening (en in de Ministeriële Beschikking) ook is bepaald dat de vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan is daarmee niet in strijd. Daardoor werd niet meer vastgelegd dan (voor zover in deze procedure van belang) dat ADC als nieuwe werkgever de rechten en verplichtingen die het Land jegens de landsambtenaren, werkzaam bij het Landslaboratorium had, heeft overgenomen. Dat liet onverlet de bevoegdheid van het Land de Nederlandse Antillen en ADC om een afspraak te maken over de vraag wie uiteindelijk de kosten van duurtetoeslag en VUT diende te dragen en die afspraak vast te leggen in de aanwijzing van een vermogensbestanddeel dat werd overgedragen, te weten: een vordering van ADC op het Land de Nederlandse Antillen.
8.5
De Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943 doet niet meer dan vastleggen dat aan gepensioneerde ambtenaren een duurtetoeslag toekomt. In welk opzicht die regeling in strijd is met de hiervoor genoemde landsverordening en Ministeriële Beschikking heeft het Land niet onderbouwd. Het blijkt ook niet uit die regeling.
8.6
Het bedrag van NAf 5.719.610 was een voorziening. Dat wil zeggen een, actuarieel berekend bedrag dat aangehouden wordt om daaruit in de toekomst de duurtetoeslag en VUT-uitkeringen te kunnen betalen aan de landsambtenaren die waren overgegaan van het Landslaboratorium naar ADC. De exacte omvang van wat aan duurtetoeslag en VUT betaald zou gaan worden in de jaren na 1 januari 2000 was onbekend, afhankelijk als die betalingen waren van het aantal voormalige landsambtenaren dat daarop een beroep zou doen en de duur van verstrekking aan hen. Bij pleidooi in hoger beroep heeft het Land gesteld dat het bedrag zag op achterstallige premies, maar het karakter van de in het leven geroepen voorziening spoort daarmee niet, en uit niets blijkt (en door het Land is ook niet specifiek benoemd) dat van enige achterstalligheid van verschuldigde premies sprake was en om welke premies het dan ging.
8.7
Uit de combinatie van de Ministeriële Beschikking van 3 juli 2010 en de openingsbalans kan niet anders worden afgeleid dan dat het Land de Nederlandse Antillen zich verplicht heeft de kosten te dragen van de in de toekomst aan de (naar ADC overgegane) landsambtenaren te betalen duurtetoeslag en VUT.
8.8
Die verplichting van het Land de Nederlandse Antillen is per 10 oktober 2010 overgegaan op het Land (Curaçao). Dat blijkt uit het advies van SOAB (zie 3.8 hiervoor), de brief van de Vereffeningscommissie van 5 januari 2012 (zie 3.9 hiervoor), het eindrapport van de Vereffeningscommissie van 4 december 2014 waarin een voorziening voor de periode na 10 oktober 2010 was opgenomen (zie 3.11 hiervoor) en het feit dat uit niets blijkt dat het Land zich tegen het advies van SOAB en die door de Vereffeningscommissie opgenomen voorziening heeft verzet. Evenmin blijkt dat het Land zich heeft verzet tegen het feit dat het bedrag dat gemoeid was met tot 10 oktober 2010 betaalde duurtetoeslag en VUT (NAf 1.016.626) door de Vereffeningscommissie uit de boedel beschikbaar is gesteld aan ADC. Bij eventueel verzet daartegen had het Land (hoewel gemeld bedrag uit de boedel van het Land de Nederlandse Antillen werd betaald) wel belang omdat in de totale vereffening het voor toedeling aan, onder andere, het Land beschikbare bedrag met dat bedrag van NAf 1.016.626 werd verminderd. Tot slot geldt dat het interne advies van 26 oktober 2015 (zie 3.13 hiervoor) ook uitgaat van een verplichting van het Land de Nederlandse Antillen, geen argumenten bevat waarom het Land aan die verplichting niet gebonden zou zijn, en zelfs een berekening bevat van wat verschuldigd is over de periode 2010 – 2015. Van enige kanttekening bij dit advies van de betrokken Minister(s) blijkt niet.
8.9
Met de genoemde stukken is het bewijs van de gemaakte afspraak (kosten duurtetoeslag en VUT van voormalige aan het Landslaboratorium verbonden en naar ADC overgegane werknemers worden door het Land gedragen) geleverd. Het Land heeft onvoldoende daartegen ingebracht. Aan bewijslevering (inclusief tegenbewijs) komt het Hof om die reden niet toe. De grieven 1 en 2 slagen niet.

9.De hoogte van de vordering (grief 3)

Motivering van het Gerecht
9.1
Het Gerecht heeft (in rov. 2.10 van het eindvonnis) voor bepaling van de hoogte van de vordering van ADC tot uitgangspunt genomen een verdeelsleutel van 79% Land en 21% ADC van de betaalde bedragen duurtoeslag en VUT. Vervolgens heeft het Gerecht de op basis van die verdeelsleutel verzonden facturen van ADC (productie 14 bij inleidend verzoekschrift) aan het Land gevolgd.
Grief van het Land
9.2
Het Land stelt in de memorie van grieven dat de hoogte van de vordering door een deskundige moet worden berekend. Bij pleidooi in hoger beroep is daaraan toegevoegd dat uit de facturen blijkt dat ook diverse andere vorderingen aan het Land zijn gefactureerd, zoals kindertoelage. Bovendien, zo stelt het Land, worden premies voor de VUT-uitkering al jaren niet meer betaald. Om die reden is onverklaarbaar dat die premies over het tijdvak tot 10 oktober 2010 NAf 1.016.626 bedroegen, maar over de jaren daarna (waarin meer werknemers zijn komen te overlijden of met pensioen zijn gegaan) zijn opgelopen tot NAf 5.618.173.
Oordeel Hof
9.3
De in de openingsbalans getroffen en de door de Vereffeningscommissie aangehouden voorziening met betrekking tot duurtetoeslag en VUT gaan beide uit van een onderlinge draagplicht die gebaseerd is op een verhouding van 79% (Land) : 21% (ADC). Aan die verhouding is telkens ten grondslag gelegd een actuariële berekening, zo blijkt uit de toelichting op de openingsbalans van Deloitte & Touche (zie 3.5 hiervoor) en de brief en het eindrapport van de Vereffeningscommissie (zie 3.9 en 3.11 hiervoor). Dat op deze wijze tot de genoemde verdeelsleutel is gekomen heeft het Land niet betwist. Evenmin is de juistheid van de actuariële berekening voldoende gemotiveerd betwist. Die verdeelsleutel is daarom uitgangspunt.
9.4
Door ADC is niets anders aan het Land in rekening gebracht dan duurtetoeslag en VUT. Dat blijkt uit de facturen die door ADC als productie 14 bij inleidend verzoekschrift zijn overgelegd. Uit de door ADC bij akte van 3 juli 2023 als productie 24 overgelegde facturen blijkt dat APC ook andere bedragen aan ADC in rekening heeft gebracht, zoals bijvoorbeeld kindertoelage. Die facturen betroffen echter de onderlinge verhouding tussen APC en ADC. In de verhouding tot het Land hebben die facturen uitsluitend ertoe gediend om op basis van de daarin vermelde bedragen aan duurtetoeslag en VUT te berekenen (conform de verdeelsleutel 79:21) welk deel van die bedragen door ADC kon worden doorberekend aan het Land.
9.5
De opmerking van het Land over het onverklaarbare verschil in premiehoogte (tot en na 10 oktober 2010) berust op het onjuiste uitgangspunt dat het in deze zaak gaat om verschuldigde premies. Hiervoor onder 8.6 is al overwogen dat dit uitgangspunt onjuist is. Ook grief 3 slaagt niet.

10.De verjaring (grief 4)

Motivering van het Gerecht
10.1
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn telkens vijf jaar bedraagt na de dag waarop ADC de factuur van APC heeft voldaan. Zowel de brief van 23 juli 2015 (zie 3.12 hiervoor) als die van 13 februari 2018 (zie 3.15 hiervoor) zijn aangemerkt als stuitingsbrieven.
Grief van het Land
10.2
Het Land stelt dat de brief van 23 juli 2015 niet als een aanmaning of ingebrekestelling en daardoor niet als rechtsgeldige stuiting van de verjaring kan worden aangemerkt. De brief van 13 februari 2018 is, zo stelt het Land, wel aan te merken als een stuitingsbrief. Het probleem daarbij is echter dat niet kan worden vastgesteld dat die brief door het Land is ontvangen. Wat opvalt (zie productie 17 van ADC bij conclusie van repliek), zo stelt het Land, is dat de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur op 14 februari 2018 niet heeft getekend voor ontvangst van de brief. Er staat weliswaar een handtekening van de Ministerieel Regisseur en Toezichthouder ([betrokkene 1]) maar er staan twee handtekeningen/parafen in de kantlijn. Eén van 15 februari 2017 in het blauw (toen bestond de brief van 13 februari 2018 nog niet eens) en één van 15 februari 2018 in het zwart. ADC dient dit volgens het Land nader te verklaren.
Oordeel Hof
10.3
Het oordeel van het Gerecht over het aanvangsmoment van de verjaring is in hoger beroep niet betwist. Het is ook juist. ADC heeft betaling gevorderd vanaf 10 oktober 2010. Partijen gaan, impliciet, ervan uit dat APC na die datum telkens maandelijks aan ADC heeft gefactureerd en ADC die factuur telkens prompt heeft betaald. Het (eerste) aanvangsmoment van de verjaring kan dan gesteld worden op (omstreeks) 31 oktober 2010.
10.4
De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 BW). Bij beantwoording van de vraag of een schriftelijke mededeling op grond van die wetsbepaling als een stuiting kan worden opgevat, moet niet alleen worden gelet op de tekst van de mededeling maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan, en eveneens op de overige omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt (HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1315).
10.5
In de brief van 23 juli 2015 heeft ADC betaling verzocht van haar bijgesloten factuur. Die factuur zag op de periode oktober 2010 tot en met juli 2015. Verzocht is betaling binnen 30 dagen na datum brief. Uit die brief blijkt dat ADC zich ondubbelzinnig het recht op nakoming heeft voorbehouden. Dat daarin de woorden ‘aanmaning’ of ‘ingebrekestelling’ niet voorkomen laat onverlet dat de boodschap aan het Land voldoende duidelijk was: het Land is het gefactureerde bedrag schuldig aan ADC en dat bedrag moet betaald worden, binnen 30 dagen. De brief heeft dus stuitende werking. De brief werd binnen vijf jaren na (omstreeks) 31 oktober 2010 door het Land ontvangen. Door de brief werd de verjaring derhalve tijdig gestuit en begon een nieuwe termijn van vijf jaren te lopen.
10.6
Ten bewijze van de ontvangst door het Land van de brief van 13 februari 2018 heeft ADC, zowel in eerste aanleg (conclusie van repliek) als in haar memorie van antwoord verwezen naar haar eigen (post)logboek, als productie 17 bij conclusie van repliek overgelegd. Zij heeft toegelicht dat door twee personen is getekend voor de ontvangst van de brief respectievelijk een kopie (‘cc’) daarvan: de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur ([betrokkene 2]) en de Ministerieel Regisseur en Toezichthouder ([betrokkene 1]). Ook is vermeld dat de datum ‘15/2/2017’ die in de rechter kantlijn is vermeld een vergissing is: dat moet zijn 15/2/2018. Deze, door het Land zelf verzochte, nadere uitleg is vervolgens bij pleidooi in hoger beroep onweersproken gebleven. Van de juistheid daarvan wordt om die reden uitgegaan. Dit brengt mee dat de verjaringstermijn op 14 februari 2018 opnieuw werd gestuit en dus met vijf jaren werd verlengd, derhalve tot 14 februari 2023. Binnen die termijn, namelijk op 29 juli 2021, is deze zaak aanhangig gemaakt. Van verjaring is dan ook geen sprake. Grief 4 slaagt niet.

11.Slotsom

11.1
Grief 5 mist zelfstandige betekenis. Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden vonnis dient te worden bevestigd. Het Land dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Die kosten worden als volgt begroot:
- verschotten: Cg 455,09 (betekening memorie van antwoord)
- salaris advocaat Cg 22.500,- (2 1/2 punten tarief 11 à Cg 9.000,- per punt)
11.2
Een kostenveroordeling levert ook voor de nakosten een executoriale titel op. Dat onderdeel van de vordering van ADC behoeft dus niet uitdrukkelijk in een dictum te worden toegewezen (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het tussen partijen gewezen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 15 januari 2024;
veroordeelt het Land in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ADC gevallen ter hoogte van Cg 455,09 aan verschotten en Cg 22.500,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na vandaag;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijs af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en E.P. van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.