ECLI:NL:OGHACMB:2024:90

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00152
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en legaat in erfrechtelijke geschil tussen erfgenamen en levenspartner

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de uitleg van een testament en de daaruit voortvloeiende legaten. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], zijn de kinderen van de erflater, die op [datum overlijden] 2019 is overleden. De erflater had in zijn testament zijn kinderen benoemd als erfgenamen, maar had ook legaten ingesteld ten behoeve van zijn levenspartner, [de levenspartner]. De zaak draait om de vraag of het legaat van gebruik en bewoning van een woning, die de erflater samen met [de levenspartner] bewoonde, ook van toepassing is op een nieuw appartement waar zij na zijn overlijden zouden verhuizen. Het Hof oordeelt dat het legaat niet is vervallen door de verkoop van de oorspronkelijke woning en dat [de levenspartner] recht heeft op gebruik en bewoning van het nieuwe appartement, dat zij samen met de erflater had aangeschaft. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, dat de erfgenamen heeft veroordeeld tot nakoming van de legaten en de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202004857 – CUR2022H00152
Uitspraak: 18 juni 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.[appellant 1],

2.[appellant 2],

beiden wonende in Curaçao,
appellanten, in eerste aanleg gedaagden,
gemachtigde: mr. M.W.J.H. Welten,
tegen
[DE LEVENSPARTNER],
wonende in Curaçao,
geïntimeerde, in eerste aanleg eiseres,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.
Appellant sub 1 wordt hierna aangeduid als [appellant 1], appellant sub 2 als [appellant 2] en gezamenlijk worden zij ook aangeduid als de erfgenamen. Geïntimeerde wordt aangeduid als [de levenspartner].
1.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft de uitleg van een legaat van gebruik en bewoning ten behoeve van de levenspartner van een erflater. In het testament is dat legaat gevestigd op een woning waar de erflater op dat moment samenwoonde met zijn levenspartner. Die woning is in het jaar van overlijden van de erflater verkocht. Het voornemen tot verhuizing naar een andere al aangekochte woning is doorkruist door het overlijden van de erflater. Met verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad (van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023) oordeelt het Hof dat het legaat ook ziet op de woning waarnaar erflater en zijn partner zouden gaan verhuizen en dat het niet is vervallen. Het Gerecht kwam tot hetzelfde oordeel.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 30 juni 2022 ingekomen akte van appel zijn de erfgenamen in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 23 mei 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 11 augustus 2022 ingediende memorie van grieven hebben de erfgenamen grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [de levenspartner] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [de levenspartner] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [de levenspartner] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van appellanten in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities ingediend.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
3.
De feiten
3.1
Op [datum overlijden] 2019 is [de erflater] (hierna: de erflater) overleden. [appellant 1] en [appellant 2] zijn kinderen van de erflater.
3.2
Ten tijde van zijn overlijden (en al geruime tijd daarvoor) woonde de erflater ongehuwd samen met [de levenspartner] in een aan de erflater toebehorende woning, gelegen in [WONING] in Curaçao (hierna: [WONING]).
3.3
De erflater heeft op 15 juli 2016 een testament laten opmaken, waarin hij zijn kinderen tot zijn enige erfgenamen heeft benoemd, onder de last van de uitkering van legaten aan [de levenspartner], die in het testament ook als zijn partner wordt aangeduid. Dat testament luidt onder meer als volgt:
“ (…) III LEGATEN EN ERFSTELLINGEN
Op voorwaarde dat ik ten tijde van mijn overlijden nog duurzaam met haar samenwoon en een gemeenschappelijke huishouding met haar voer:
A. legateer ik aan mijn partner (…) een lijfrente ten bedrage van (…) USD 11.250 per kalenderkwartaal, zolang zij op Curaçao woont en (…) € 11.250 per kalenderkwartaal, zodra en zolang zij elders woont (…).
Gemelde lijfrenten zijn niet cumulatief. (…)
B. legateer ik- en voor zoveel nodig leg ik aan mijn erfgenamen de last op tot het vestigen van het zakelijk recht van gebruik en bewoning van mijn woning met erf en ondergrond, plaatselijk bekend als [woonwijk] kavel [WONING], alsmede de zich daarin ten tijde van mijn overlijden bevindende inboedel en mijn personenauto aan mijn partner, zulks onder de volgende bepalingen:
Met betrekking tot de gemeld legaat inhoudende het recht van gebruik en bewoning en de legaten van inboedel en personenauto bepaal ik dat deze zullen eindigen:
1. bij haar overlijden;
(…)
3. wanneer zij in aanmerking komt voor financiële steun van de overheid omdat haar inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van haar levensonderhoud en zij, voordat zij aanspraak kan maken op deze steun moet gaan interen op haar vermogen;
4. wanneer zij de woning geheel of gedeeltelijk verhuurt of op andere wijze voor bewoning aan derden ter beschikking stelt, alsmede wanneer zij de woning metterwoon verlaat;
(…)
6. bij haar trouwen of het aangaan van een geregistreerd partnerschap of enige wijze van samenwoning;
(…)
C. Met betrekking tot gemelde legaten bepaal ik voorts:
b. Gemelde legaten moeten worden afgegeven binnen drie maanden na mijn overlijden;
(…)
d. Mijn partner is verplicht het woonhuis met aanhorigheden voor haar eigen rekening in goede staat te onderhouden en de daarop drukkende Onroerende Zaakbelasting en de verplichte bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren [woonwijk] tijdig te voldoen.
(…)
D. Onder de last van het bovenstaande benoem ik tot mijn enige erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, met inachtneming van plaatsvervulling zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek voor erfopvolging bij versterf: mijn kinderen.(…) ”.
3.4 [
[appellant 1] is in het testament als executeur benoemd. Over de nalatenschap als geheel en over het erfdeel van [appellant 2] is bewind ingesteld, waarbij [appellant 1] in beide gevallen tot bewindvoerder is benoemd. De erfgenamen hebben de erfenis bij verklaring van 4 september 2020 beneficiair aanvaard.
3.5
Vóór zijn overlijden heeft de erflater woning [WONING] verkocht. De levering was gepland op 1 oktober 2019. Vanwege het overlijden van erflater heeft [appellant 1] in zijn plaats aan de levering meegewerkt, die heeft plaatsgevonden op 29 november 2019.
3.6
De erflater heeft op 22 april 2019 een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor een appartement, aangeduid als [appartement 1] (hierna [appartement 1]) in het appartementencomplex [appartementencomplex] dat in aanbouw was. De oorspronkelijke opleverdatum van 1 september 2019 werd niet gehaald. Na het overlijden van erflater heeft levering niet plaatsgevonden en is de overeenkomst tot koop van [appartement 1] door [appellant 1] in zijn hoedanigheid van executeur ontbonden.
3.7
Ten tijde van het overlijden van erflater was het zijn bedoeling (vanwege het feit dat [WONING] per 1 oktober 2019 leeg moest worden opgeleverd) dat hij en [de levenspartner] tijdelijk zouden verhuizen naar een appartement in [woonwijk], [appartement 2]. [de levenspartner] is alleen naar dat appartement verhuisd.
4.
De procedure bij het Gerecht
4.1 [
[de levenspartner] heeft gevorderd te verklaren voor recht:
a. primair: dat zij recht heeft op bewoning van het (gemeubileerde) appartement [appartement 1];
b. subsidiair: dat zij recht heeft op een door de erfgenamen ter beschikking te stellen gelijkwaardige vervangende woonruimte;
c. meer subsidiair: dat zij recht heeft op een vergoeding voor vervangende woonruimte van NAf 4.500 per maand zolang haar door de erfgenamen geen adequate woonruimte ter beschikking gesteld is;
en voorts dat de erfgenamen worden veroordeeld tot nakoming van de legaten.
4.2
Bij het bestreden vonnis (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:OGEAC:2022:372) heeft het Gerecht voor recht verklaard dat [de levenspartner] jegens de erfgenamen dan wel jegens de nalatenschap recht heeft op bewoning van een gelijkwaardige vervangende woonruimte als [appartement 1], dan wel op een vergoeding ter zake van NAf 4.500 per maand, in geval aan haar geen adequate woonruimte ter beschikking wordt gesteld. Het Gerecht heeft de erfgenamen voorts veroordeeld tot nakoming van beide legaten en heeft hen in de proceskosten veroordeeld.
5.
De beoordeling
ontvankelijkheid
5.1 [
[de levenspartner] heeft in deze procedure [appellant 1] en [appellant 2] in persoon (want zonder enige andere aanduiding) gedagvaard voor verplichtingen die (naar haar stelling) de nalatenschap jegens haar heeft vanwege de legaten. Erflater heeft in het testament (onder D) zijn kinderen als erfgenamen benoemd en een legaat komt ten laste van de gezamenlijke erfgenamen (artikel 4:117 lid 2 BW). De (gezamenlijke) erfgenamen zijn dus de materiële procespartij en kunnen in die hoedanigheid gedagvaard worden.
5.2
Daarbij gaat het Hof er met partijen van uit dat [appellant 1] en [appellant 2] de enige kinderen zijn van erflater en daarmee zijn enige erfgenamen, hoewel geen verklaring van erfrecht is overgelegd waaruit dat blijkt. Nu [appellant 1] en [appellant 2] de erfenis op 4 september 2020 beneficiair hebben aanvaard, zijn zij als erfgenamen ook allebei vereffenaar en oefenen zij die bevoegdheid tezamen uit (artikel 4:195 lid 1 en 4:198 BW).
5.3
Het feit dat [appellant 1] ook in hun formele hoedanigheid (als executeur/afwikkelingsbewindvoerder/vereffenaar) en [appellant 2] ook als vereffenaar had kunnen worden gedagvaard, heeft echter niet tot gevolg dat [de levenspartner] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, zoals de erfgenamen betogen. De erfgenamen hebben geen in rechte te respecteren belang bij dit verweer, nu zij in dit geval de formele hoedanigheden van erfgenamen en vereffenaars in zich verenigen en aangenomen kan worden dat er geen andere erfgenamen/vereffenaars zijn.
uitleg testament en legaat
5.4
In deze zaak is de vraag hoe het testament van erflater moet worden begrepen, met name hoe het legaat van gebruik en bewoning moet worden uitgelegd. De erfgenamen hebben niet betwist dat de erflater [de levenspartner] op enige wijze verzorgd wilde achterlaten, maar verzetten zich met name tegen het oordeel van het Gerecht dat het legaat van gebruik en bewoning na de verkoop van [WONING] ook op [appartement 1] ziet en dat [de levenspartner] daarom recht heeft op vervangende woonruimte gelijk aan [appartement 1] dan wel op een woonvergoeding die daarop is afgestemd. Daarmee rekt het Gerecht de verzorgingsgedachte in het testament te veel op, aldus de erfgenamen.
5.5
In hoger beroep handhaven de erfgenamen kennelijk niet meer de stelling dat het legaat van gebruik en bewoning is geëindigd doordat [de levenspartner] [WONING] vrijwillig (“metterwoon”) heeft verlaten. Het Gerecht heeft deze stelling verworpen (in 4.2) en daartegen is geen grief gericht. Voor zover in de memorie van grieven toch een bezwaar tegen dit oordeel valt te lezen geldt dat het Hof het eens is met het oordeel van het Gerecht en dat overneemt, inclusief de motivering daarvoor.
5.6
De erfgenamen betogen dat het testament en de bewoordingen van het legaat duidelijk zijn, in die zin dat het legaat alleen ziet op de situatie dat [de levenspartner] na het overlijden van erflater in Curaçao zou blijven wonen en wel in [WONING]. De erfgenamen wijzen daarbij op de volgende feiten en omstandigheden:
(i) uit de bewoordingen van het legaat van lijfrente (”
zolang zij op Curaçao woont”en
“zodra en zolang zij elders woont”) blijkt dat erflater er bij het opstellen van het testament vanuit is gegaan dat [de levenspartner] niet per definitie in Curaçao zou blijven wonen. Dat element komt niet terug in de formulering van het legaat van gebruik en bewoning, hetgeen er op wijst dat dit legaat alleen geldt zolang [de levenspartner] in [WONING] in Curaçao zou wonen en zou komen te vervallen (zonder aanspraak op vergoeding) zodra [de levenspartner] elders zou gaan wonen;
(ii) indien het de bedoeling van erflater was geweest dat [de levenspartner] na de verkoop van [WONING] de beschikking over een ander appartement zou krijgen dan was het testament door de notaris wel anders geformuleerd (in plaats van een expliciete verwijzing naar [WONING] een omschrijving als “de bij mijn overlijden gezamenlijk bewoonde woning”);
(iii) gelet op het feit dat de erflater niet gekozen heeft voor een zogenoemd langstlevende-testament wijst er op dat zijn focus primair bij zijn kinderen lag;
(iv) met zijn testament beschikte de erflater ook over de toedeling van het (aanzienlijke) vermogen van zijn overleden eerste echtgenote, de moeder van [appellant 1] en [appellant 2], hetgeen er ook op wijst dat hij bij het opstellen van het testament vooral de toekomst van zijn kinderen voor ogen had.
5.7
Het Hof oordeelt als volgt. In een recent arrest (van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1531) heeft de Hoge Raad geoordeeld over een zaak waarin de feiten en omstandigheden op belangrijke onderdelen vergelijkbaar zijn met dit geval. Ook in die zaak ging de erflater bij het maken van het testament van een bepaalde situatie uit (te weten het voortduren van zijn kinderloze huwelijk met zijn eerste echtgenote, met benoeming primair van die eerste echtgenote en subsidiair (als dat huwelijk niet meer zou bestaan) van zijn broer en diens afstammelingen tot erfgenaam), terwijl de feiten inmiddels anders lagen (de erflater was opnieuw getrouwd en had ten tijde van zijn overlijden twee jonge kinderen uit dat huwelijk). De Hoge Raad verwijst in dat arrest naar artikel 4:46 lid 1 BW NL (gelijkluidend aan artikel 4: 46 lid 1 BW zoals dat geldt in Curaçao,: “Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt”) en voegt daaraan toe dat feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang kunnen zijn, evenals bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen en vervolgt dan:
“Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.”
5.8
Ook in dit geval is de erflater, gelet op de bewoordingen van het testament, niet vooruitgelopen op toekomstige gebeurtenissen (een eventuele verkoop van [WONING]) en sluiten de feiten niet meer aan op de formuleringen in het testament. Anders dan de erfgenamen betogen betekent dat niet dat met de verkoop van [WONING] en de voorgenomen verhuizing naar een andere woning in het geheel geen rekening kan worden gehouden bij de uitleg van dit testament. Bij het opstellen van een testament kunnen immers niet alle mogelijke situaties worden voorzien en omschreven die zich in de toekomst kunnen voordoen. Dat de erflater voor een andere formulering van beide legaten had kunnen kiezen of voor een ander type testament leidt ook niet tot die conclusie, evenmin als de andere in 5.6 opgesomde argumenten van de erfgenamen. Het bewijsaanbod van de erfgenamen om notaris Frantzen (dat is niet de notaris die het testament heeft verleden) of andere notarissen te horen over wat in hun notariële praktijk gebruikelijk is, passeert het Hof daarom als niet ter zake dienend.
5.9
De kennelijke bedoeling van erflater was om [de levenspartner], met wie hij al ruim zes jaar voor zijn overlijden samenwoonde, verzorgd achter te laten na zijn overlijden. Dit blijkt al uit het opnemen van beide legaten en wordt nog eens ingekleurd door het persoonlijke relaas van [de levenspartner] (productie 2 bij inleidend verzoek). [de levenspartner] verklaart daarin over de manier waarop erflater en zij hun relatie en hun woonsituatie hebben vormgegeven, over de gezamenlijke beslissing in 2013 eerst tot vertrek uit Nederland naar Curaçao, daarna tot permanent verblijf in Curaçao (met verkoop van het appartement van [de levenspartner] in Dordrecht dat de erflater voor haar gekocht had). [de levenspartner] verklaart ook over de woonsituatie van de erflater en haar in Curaçao, inclusief hun gezamenlijke plannen tot verhuizing van [WONING] naar [appartement 1], die doorkruist werden door het overlijden van erflater. Het opmaken van het testament in 2016, inclusief beide legaten, beschrijft [de levenspartner] als inlossing van de belofte van de erflater om haar financiële toekomst na zijn overlijden veilig te stellen. De erfgenamen hebben de belangrijkste feiten uit dit relaas niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit dit alles blijkt voldoende dat het voor de erflater bij het opstellen van het testament belangrijk was om [de levenspartner] goed verzorgd achter te laten.
5.1
Ten tijde van het overlijden van de erflater op [datum overlijden] 2019 sloot zijn feitelijke woonsituatie al niet meer aan bij de bewoordingen van het legaat tot gebruik en bewoning. [WONING] was immers al verkocht, de verhuizing zou op 1 oktober 2019 plaatsvinden en het appartement [appartement 1] was ook al aangekocht, met de verwachting dat dit appartement op afzienbare termijn betrokken zou kunnen worden. Tegen de achtergrond van de kennelijke verzorgingsbedoeling van de erflater en gelet op deze feitelijke omstandigheden (die niet of onvoldoende gemotiveerd betwist zijn door de erfgenamen) moet het legaat van gebruik en bewoning zo worden uitgelegd dat [de levenspartner] recht heeft op gebruik en bewoning van [appartement 1], het appartement waar erflater en zij zouden gaan wonen eind 2019 als de erflater niet overleden was. Dat dit appartement niet langer tot de nalatenschap behoort betekent niet dat het legaat is vervallen; het is overeenkomstig de bedoeling van de erflater dat het legaat ook gebruik en bewoning van [appartement 1] omvat. Overigens geldt dat [appartement 1] (of de aanspraak op de levering van het appartement na afbouw) ten tijde van het openvallen van de nalatenschap wel degelijk daartoe behoorde, zodat artikel 4:49 lid 1 BW hoe dan ook niet van toepassing is in deze situatie. Of er al of niet voor de erfgenamen een financiële noodzaak bestond om [appartement 1] te verkopen kan dus in het midden blijven.
5.11 [
[de levenspartner] heeft kortom recht op gebruik en bewoning van een vervangende woonruimte gelijkwaardig aan [appartement 1], nu dat gelet op de in 5.10 genoemde omstandigheden overeenkomstig de bedoeling van erflater was, zoals uitgedrukt in het testament.
5.12
Het Gerecht heeft aan de erfgenamen de keuze gegeven aan [de levenspartner] ofwel woonruimte ter beschikking te stellen gelijkwaardig aan [appartement 1], dan wel haar een vergoeding te verstrekken van NAf 4.500 per maand. Volgens [de levenspartner] is de huurwaarde van [appartement 1] te stellen op dit bedrag. De erfgenamen hebben de hoogte van dit bedrag betwist, maar hebben deze betwisting onvoldoende onderbouwd. Zij hebben slechts een globale indicatieve berekening van de economische huurwaarde van [WONING] en [appartement 1] door een taxateur overgelegd. De huurwaarde van [WONING] in die berekening (tussen NAf 3.400 exclusief en NAf 4.950 inclusief inboedel en kosten) gaat uit van een marktwaarde van NAf 815.000. [de levenspartner] heeft aangevoerd dat [WONING] is verkocht voor een substantieel hoger bedrag (NAf 924.847), zodat de huurwaarde van [WONING] al hoger moet worden gesteld. Dit geldt te meer voor de huurwaarde van [appartement 1], aangezien dat appartement duurder is, want dichter bij zee. Het Hof gaat daarom uit van het door [de levenspartner] gevorderde bedrag.
5.13
Daarmee zijn alle grieven besproken, behalve grief 7. Die grief gaat in zoverre op dat aangenomen moet worden dat het Gerecht heeft bedoeld in 5.2 en 5.3 niet [appellant 1] en [appellant 2] pro se te veroordelen, maar (overeenkomstig 4:184 BW) net zoals in 5.1 “ [appellant 1] en [appellant 2], althans de nalatenschap, zolang deze niet door hen is aanvaard”. Het Hof zal het bestreden vonnis in zoverre verbeteren, zoals hierna te melden.
Slotsom
5.14
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd met verbetering van de formulering in het dictum, zoals overwogen in 5.13 en hierna te melden.
5.15 [
[appellant 1] en [appellant 2], althans de nalatenschap, zolang deze niet door hen is aanvaard, zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met verbetering in die zin dat in 5.2 en 5.3 in plaats van “gedaagden” moet worden gelezen: “[appellant 1] en [appellant 2], althans de nalatenschap, zolang deze niet door hen is aanvaard”;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2], althans de nalatenschap, zolang deze niet door hen is aanvaard, in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [de levenspartner] gevallen en tot op heden begroot op NAf 343,50 aan verschotten en NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.