Uitspraak
Inleiding
Aangevallen uitspraak
Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Gerecht verworpen omdat niet relevant is dat de verkoper en de notaris destijds tegen La Rivera hebben gezegd dat het perceel onbebouwd zou blijven. De uitlatingen van een medewerker van de uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ordening en Planning (hierna: ROP) zijn niet geconcretiseerd.
Verder hoefde de minister alleen aan de weigeringsgronden in artikel 22 van de Bouw- en woningverordening (hierna: Bwv) te toetsen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de weigeringsgrond bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv zich niet voordoet. In het advies van ROP is voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van hinder. De beroepsgrond over de gebruikte dakbedekking heeft het Gerecht wegens de goede procesorde buiten beschouwing gelaten omdat deze beroepsgrond pas op de zitting is geconcretiseerd.
Hoger beroep
In artikel 4, vierde lid, van het EOP is een 'beschrijving van het te beschermen stadsgezicht' opgenomen. Onder a is bepaald dat bebouwing in geval van behoud en herstel van bestaande bebouwing of bij vervangende nieuwbouw moet passen in de daar opgenomen beschrijving over de zes hiervoor genoemde aspecten. Onder b is bepaald dat nieuwe bebouwing op plaatsen waar geen bebouwing stond, ook moet voldoen aan het bepaalde onder a en voor zover dit onvoldoende duidelijkheid geeft, in maat, schaal en materiaalgebruik zoveel mogelijk moet aansluiten op de bebouwing in de naaste omgeving.
Volgens de minister is met het uitgangspunt onder 1 (perceelsindeling) bedoeld dat
een patroonvan straten, open ruimtes en bebouwingsvlakken behouden moet blijven, en niet de straat, open ruimte of een bebouwingsvlak zelf. Een patroon bepaalt namelijk het stadsgezicht en dat is hetgeen dat beschermd moet worden. Met open ruimtes wordt dan ook bedoeld een open ruimte die als zodanig een onderdeel vormt van een patroon, bijvoorbeeld een plein, park of watervlakte. Een onbebouwde kavel is daarmee niet gelijk te stellen. Anders dan het Hof eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 9 oktober 2015 moet deze invulling van het uitgangspunt onder 1 (perceelsindeling) en specifiek het begrip open ruimte worden gevolgd. Dat zou in dit geval betekenen dat het perceel geen onderdeel uitmaakt van een patroon van open ruimtes, en zelf ook geen open ruimte is. De minister heeft immers met historische kaarten aangetoond dat het perceel deel uitmaakt van een historisch patroon van straten en lintbebouwing langs de openbare weg. De op het perceel aanwezige bebouwing is als gevolg van een orkaan in 1877 verloren gegaan. Het opnieuw bebouwen van het perceel is in zoverre niet in strijd met het uitgangspunt onder 1.
Maar ook als er met La Rivera van wordt uitgegaan dat het perceel een open ruimte is die op grond van het uitgangspunt onder 1 gehandhaafd moet blijven, leidt dat niet tot de conclusie dat de minister het verzoek van Jewel om een bouwvergunning had moeten weigeren. Daartoe is met name van belang dat uit artikel 4, vierde lid, van het EOP niet volgt dat alleen bebouwingsvlakken mogen worden bebouwd en een open ruimte dus niet. Dat volgt, zoals het Gerecht heeft overwogen, ook niet uit de uitspraak van het Hof van 9 oktober 2015. Onder b is immers bepaald dat de uitgangspunten ook gelden voor nieuwe bebouwing op plaatsen waar nog geen bebouwing stond. Daar komt nog bij dat er gemotiveerd mag worden afgeweken van de uitgangspunten. Naar het oordeel van het Hof is deze motivering afdoende gegeven met de toelichting van de minister dat het vanuit oogpunt van het te beschermen stadsgezicht wenselijk is om het perceel opnieuw te bebouwen omdat daarmee het historisch en bestaande patroon van lintbebouwing in stand wordt gehouden en het te beschermen stadsgezicht met het opnieuw bebouwen van leegstaande kavels juist wordt versterkt. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat deze toelichting van de minister aansluit bij het "Stedenbouwkundig Plan Pietermaai" waarin randvoorwaarden voor gewenste ontwikkelingen in Pietermaai zijn vastgelegd. Uit onder meer paragraaf 4.2 en 4.3 volgt dat 'open gaten' met nieuwe bebouwing moeten worden opgevuld waarbij artikel 4 van het EOP als toetsingskader wordt gehanteerd.
Verder ziet het Hof geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het uitgangspunt onder 6 (dakvorm en aard van de dakbedekking). La Rivera heeft deze beroepsgrond ook in hoger beroep niet geconcretiseerd. Voor zover La Rivera betoogt dat een plat dak niet strookt met het uitgangspunt onder 6, kan het Hof La Rivera hierin niet volgen omdat blijkens de bouwvergunning een gebouw met kap is vergund. Of het bouwplan wel of niet overeenkomstig de bouwvergunning is uitgevoerd, staat in deze procedure niet ter beoordeling.