ECLI:NL:OGHACMB:2024:50

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
22 van 2024
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige vrijheidsbeneming en vordering tot inbewaringstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 9 april 2024 de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte heeft afgewezen. De verdachte was op 8 april 2024 door de officier van justitie in bewaring gesteld, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de verdachte onrechtmatig twee dagen van zijn vrijheid was beroofd. Het Hof heeft op 30 april 2024 geoordeeld dat de rechter-commissaris een juiste afweging heeft gemaakt in het licht van het door hem geconstateerde vormverzuim aan de zijde van het Openbaar Ministerie. Het Hof bevestigt de beslissing van de rechter-commissaris en verklaart het beroep van het Openbaar Ministerie ongegrond. De verdachte moet zo spoedig mogelijk voor de rechter-commissaris worden geleid voor een hoorzitting. Het Hof benadrukt dat de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling binnen de wettelijke termijn moet worden getoetst, en dat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor het tijdig voorbrengen van de verdachte.

Uitspraak

Strafzaken over 2024
Zaaknummer: 22 van 2024
Datum beschikking: 30 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA,
CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE,
SINT EUSTATIUS EN SABA
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep ex artikel 442 van het Wetboek van Strafvordering, ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 9 april 2024, in de zaak van de verdachte,
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende in [woonplaats],
voor wie als raadsvrouw optreedt:
mr. S.A. Kock, advocaat in Aruba.

1.Het onderzoek van de zaak

1.1
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 17 april 2024. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal, mr. A. Erades, de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.A. Kock.
1.2
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
1.3
Het Hof heeft beschikking aangezegd die uiterlijk binnen twee (2) weken na de behandeling van het beroep wordt gegeven. Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 8 april 2024 heeft de officier van justitie ingevolge artikelen 84 jo. 92 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de (rauwelijkse) inbewaringstelling van de verdachte met ingang van 10 april 2024 gevorderd ter zake van mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (beide verweten feiten gepleegd op of omstreeks 3 april 2024).
2.2
Bij beschikking van 9 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechter-commissaris de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte aanstonds afgewezen en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelast.
2.3
De officier van justitie heeft bij akte d.d. 11 april 2024, tijdig hoger beroep aangetekend tegen de bestreden beschikking. Op diezelfde dag (11 april 2024) heeft de officier van justitie haar appelschriftuur bij de griffie van het Hof ingediend.

3.De standpunten

3.1
De procureur-generaal heeft het beroep toegelicht aan de hand van de op voorhand toegestuurde appelschriftuur. De inhoud daarvan geldt hier als ingelast en herhaald. Hij verzoekt het Hof - kort gezegd - het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het bevel tot bewaring te bevelen zoals gevorderd, met uitzondering van de op de vordering vermelde grond van vluchtgevaar nu dienaangaande sprake is van een kennelijke verschrijving.
De procureur-generaal is, gelet op het feit dat de rechter-commissaris zelf heeft gekozen om de verdachte via videoconferentie (en niet fysiek) te horen, van mening dat het niet kunnen traceren van de verdachte op 5 april 2024 niet aan het openbaar ministerie kan worden verweten. De rechtmatigheidstoets is een ambtshalve toetsing waarvoor de rechter-commissaris - en niet het openbaar ministerie - verantwoordelijk dient te zijn, aldus de procureur-generaal.
3.2
De verdachte heeft - desgevraagd - aangegeven dat hij zich op vrijdag 5 april 2024 op het politiebureau te San Nicolaas bevond.
3.3
De raadsvrouw heeft het Hof - samengevat - verzocht om het beroep ongegrond te verklaren en de beslissing van de rechter-commissaris te bevestigen.

4.De beoordeling

4.1
In deze beroepsprocedure ligt ter beantwoording voor de vraag of de rechter-commissaris in het licht van de door hem onrechtmatig geoordeelde inverzekeringstelling van verdachte met betrekking tot de door hem op 9 april 2024 aanstonds afgewezen vordering tot inbewaringstelling van verdachte de strafvorderlijke/maatschappelijke belangen bij toewijzing van die vordering ten opzichte van de belangen van verdachte bij afwijzing daarvan (hierna: de betrokken belangen) op een juiste manier heeft afgewogen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.2
De rechter-commissaris heeft op 9 april 2024 de onmiddellijke in vrijheid gelast van verdachte vanwege het feit dat de toetsing van de rechtmatigheid van zijn inverzekeringstelling niet, zoals vereist op grond van artikel 89, eerste lid Sv, heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke termijn van maximaal 3 dagen. De rechter-commissaris heeft daarbij vastgesteld dat verdachte zich ten tijde van de voorgenomen behandeling van de vordering tot bewaring reeds twee dagen in onrechtmatige detentie bevond. Naar het oordeel van rechter-commissaris kan, bij vormverzuimen en geconstateerde onrechtmatigheden, een verdachte in uitzonderlijke gevallen toch in bewaring worden gesteld, waarbij in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de ernst van de verdenking tegen verdachte. Naar het verdere oordeel van de rechter-commissaris is, gelet op de feiten waarvan verdachte wordt verdacht, van een uitzonderlijk geval in die zin geen sprake, op grond waarvan hij de vordering bewaring aanstonds, zonder inhoudelijke toetsing, heeft afgewezen. Voor dat oordeel en die beslissing heeft recht-commissaris de omstandigheid meegewogen dat verdachte circa twee dagen op onrechtmatige wijze van zijn vrijheid is beroofd.
4.3
Het Hof is van oordeel dat de rechter-commissaris in het licht van het door hem geconstateerde aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen vormverzuim een juiste afweging van de betrokken belangen heeft gemaakt. Het door de rechter-commissaris geconstateerde vormverzuim kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden worden gepasseerd, waarvan in de zaak tegen verdachte ook naar het oordeel van het Hof niet is gebleken. Hierbij wordt overwogen dat van de zijde van de procureur-generaal geen bijzondere omstandigheid is aangevoerd die het vormverzuim rechtvaardigt. Gelet op al het vorenstaande dient het belang van een strikte naleving van de termijn van artikel 89, eerste lid Sv, de doorslag te geven.
4.4
Op grond van al het vorenstaande verenigt het Hof zich met de door de rechter-commissaris in de bestreden beschikking neerlegde overwegingen en zijn beslissing tot aanstondse afwijzing van de vordering tot bewaring van verdachte (zonder die vordering op inhoud te toetsen). Het beroep van het openbaar ministerie zal ongegrond worden verklaard onder bevestiging van de bestreden beschikking
4.5
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Het eerste lid van artikel 89 Sv luidt, voor zover van belang, als volgt: “
De verdachte wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tijdens zijn eerste termijn van inverzekeringstelling, voor de rechter-commissaris geleid ten einde te worden gehoord.”. De procureur generaal heeft ter zitting betoogd dat, gelet op het feit dat de rechter-commissaris zelf heeft gekozen om verdachte via videoconferentie en niet fysiek te horen, het niet kunnen traceren van verdachte op 5 april 2024 ten einde hem te horen in verband met de toets of zijn inverzekeringstelling al dan niet rechtsmatig was, niet aan het openbaar ministerie kan worden verweten. Het Hof volgt de procureur-generaal niet in dat standpunt omwille van het volgende.
4.6
De rechter-commissaris heeft wettelijk tot taak de rechtmatigheid van (de voortzetting van) de inverzekeringstelling van een verdachte te onderzoeken. Op 4 april 2024 heeft de officier van justitie - per email - de voorgeleiding van verdachte aan de rechter-commissaris aangekondigd. In die email stond onder meer het volgende:
“morgen wordt deze verdachte voorgeleid aan de RC voor een zogenoemde RM toets”.
4.7
Het begrip ‘
voorgeleiding’ in de zin van het eerste lid van artikel 89 Sv is niet gedefinieerd in de tekst van het (huidige) Wetboek van Stafvordering en zo evenmin in de Memorie van Toelichting met betrekking tot dat wetboek. In het licht daarvan moet voor de uitleg van dat begrip aansluiting worden gezocht bij het algemeen dagelijks spraakgebruik in het licht van de omstandigheid dat de procureur-generaal op de voet van artikel VI.26 van de Staatsregeling van Aruba degene is die i) belast is met de zorg voor de justitiële politie, ii) bevoegd is om aan ambtenaren die met de politie belast zijn instructies te geven en iii) waakt voor de richtige uitoefening van de taak der politie. Als redelijke uitleg van bedoeld begrip in dat verband heeft naar het oordeel van het Hof te gelden dat het openbaar ministerie de taak en de verantwoordelijkheid heeft er voor te zorgen dat verdachte en het hem betreffende dossier tijdig (verdachte al dan niet via videoconferentie) voor de rechter-commissaris wordt gebracht zodat rechterlijke toetsing (zoals in casu de rechtmatigheidstoets [1] ) binnen de door de wet voorgeschreven termijn kan geschieden. De omstandigheid dat de rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling van verdachte op 5 april 2024 niet heeft kunnen plaatsvinden omdat verdachte niet (al dan niet middels videoconferentie) voor de rechter-commissaris is gebracht is daarom te wijten aan het openbaar ministerie.

5.De beslissing

Het Hof,
- verklaart het beroep ongegrond;
- bevestigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.A.M. Pijnenburg, A.H.M. van de Leur en J.M.J. Keltjens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, op dinsdag 30 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Dit één en ander geldt onverkort voor alle andere rechterlijke toetsingen ter zake van de vrijheidsbeneming van een verdachte.