ECLI:NL:OGHACMB:2024:225

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
CUR2023H00225
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake sloopvergunning voor pand Fleur de Marie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep inzake een sloopvergunning voor het pand Fleur de Marie. De appellante, die stelt eigenaresse te zijn van het pand, heeft te laat beroep ingesteld tegen de sloopvergunning die op 30 juni 2021 door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning aan de openbare vennootschap Samenwerkingsverband Ontwikkeling Fleur de Marie (OVO) is verleend. De appellante was al in december 2021 op de hoogte van de sloopvergunning, maar heeft pas op 15 februari 2022 beroep ingesteld, terwijl de beroepstermijn op 11 november 2021 was verstreken. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van de appellante niet-ontvankelijk verklaard, wat door het Hof wordt bevestigd. Het Hof overweegt dat de beroepstermijn begint te lopen op de dag na de verzending of uitreiking van de beschikking, en dat de appellante niet tijdig heeft gereageerd. De argumenten van de appellante dat de datum van uitreiking niet correct is vastgesteld, worden door het Hof verworpen. Het Hof concludeert dat de appellante haar beroep niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend en bevestigt de uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

CUR2023H00225
Datum uitspraak: 13 november 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 28 juni 2023 in zaak nr. CUR202200742, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 30 juni 2021 (hierna: de sloopvergunning) heeft de minister aan de openbare vennootschap Samenwerkingsverband Ontwikkeling Fleur de Marie (hierna: OVO) vergunning verleend voor de sloop van het pand, plaatselijk bekend als Fleur de Marie 49 (hierna: het pand).
Bij uitspraak van 28 juni 2023 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
OVO heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 oktober 2024. [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. B. Lie-Atjam, advocaat. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.N. Hollander en mr. ing. W.F.N. Winkel, beiden werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. OVO werd vertegenwoordigd door J. Buddingh, werkzaam bij OVO.

Overwegingen

Inleiding

1. Fleur de Marie is een stadsdistrict in Willemstad en is onderdeel van het beschermde stadsgezicht van Willemstad. Het stadsdistrict staat kadastraal bekend als IA4725. OVO is een samenwerkingsverband dat gericht is op de ontwikkeling van de Fleur de Marie. OVO heeft twee aandeelhouders: N.V. Stadsherstel Willemstad en Participatiemaatschappij Monumentenzorg N.V. (hierna: monumentenzorg). Beide naamloze vennootschappen hebben de gronden van het stadsdistrict Fleur de Marie sinds 2001 in eigendom.
Op 30 juni 2020 heeft OVO de minister verzocht een sloopvergunning te verlenen voor het pand omdat het in zeer slechte staat is, een broedplaats is voor ongedierte en niet wordt bewoond. Het pand levert volgens OVO ook een brandrisico op voor de aangelegen woningen. [appellante] stelt sinds 1983 eigenaresse van het pand te zijn. Zij wil het pand op termijn renoveren om daar zelf te gaan wonen.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De minister kon ter zitting niet bevestigen op welke datum de sloopvergunning is uitgereikt of verzonden. Ter zitting heeft een medewerkster van monumentenzorg verklaard dat zij de sloopvergunning bij de balie van ROP heeft afgehaald kort nadat haar bij emailbericht van 3 september 2021 te kennen is gegeven dat de conceptsloopvergunning in juli 2021 aan de minister is verstuurd ter ondertekening. Het Gerecht heeft gelet op de na de zitting toegestuurde emailcorrespondentie tussen ROP en de medewerkster van monumentenzorg aannemelijk geacht dat de uiterste datum waarop de vergunning is gegeven 30 september 2021 is. De beroepstermijn was dus uiterlijk op 11 november 2021 verstreken. [appellante] heeft na het verstrijken van die termijn op 15 februari 2022 beroep ingesteld. [appellante] stelt dat zij er pas op 22 december 2021 achter is gekomen dat het pand zou worden gesloopt. Op diezelfde dag heeft zij een civielrechtelijk kort geding aangespannen. Zij had vanaf dat moment zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken, beroep moeten instellen. Ook als er met [appellante] van uit wordt gegaan dat zij de sloopvergunning pas op 6 januari 2022 in handen heeft gekregen, heeft zij niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk beroep ingesteld. Van andere redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken.

Hoger beroep

3. [ [appellante] voert aan dat niet kon worden vastgesteld wanneer de sloopvergunning is verzonden of uitgereikt en dat het Gerecht ten onrechte een willekeurige datum, 30 september 2021, heeft genomen. Dit is niet de juiste datum omdat [appellante] een kopie van de sloopvergunning pas op 6 januari 2022 in handen kreeg. Zij heeft op 21 december 2021 en 4 januari 2022 OVO tevergeefs om een kopie van de sloopvergunning gevraagd. [appellante] stelt dat de sloopvergunning dus pas op 6 januari 2022 is uitgereikt en dat de beroepstermijn op 7 januari 2022 is aangevangen.
3.1.
Artikel 16 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), voor zover hier van belang, luidt:
"1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
[…]
4. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden."
3.2.
Het Hof overweegt dat de beroepstermijn op grond van artikel 16, eerste en tweede lid, van de Lar gaat lopen op de dag nadat de beschikking is verzonden of uitgereikt. Anders dan [appellante] denkt, gaat het niet om de verzending of uitreiking aan haar, maar om de verzending of uitreiking aan de aanvrager van de vergunning, in dit geval OVO. Met het Gerecht gaat het Hof ervan uit dat de sloopvergunning uiterlijk op 30 september 2021 aan OVO is uitgereikt. Daarvan uitgaande is de beroepstermijn een dag later op 1 oktober 2021 aangevangen en zes weken later op 11 november 2021 geëindigd. [appellante] heeft dus buiten de beroepstermijn een beroepschrift ingediend.
Het Gerecht heeft terecht geen aanleiding gezien om ondanks deze termijnoverschrijding niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:75) moet een belanghebbende vanaf het moment dat deze te weten is gekomen dat een (bouw)vergunning is verleend, daartegen zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden beroep instellen. Gelet op de uitspraak van het Hof van 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14, geldt daarvoor niet langer een termijn van twee weken, maar van zes weken. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het Hof vast dat [appellante] op 21 december 2021 ervan op de hoogte was dat het pand zou worden gesloopt en dat OVO daarvoor een vergunning had verkregen. [appellante] had vanaf dat moment zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar in ieder geval binnen zes weken, beroep moeten instellen. Dat betekent dat [appellante] haar beroepschrift niet verwijtbaar te laat zou hebben ingediend als zij uiterlijk op 1 februari 2022 beroep had ingesteld. Dat is niet zo, omdat zij het beroep pas op 15 februari 2022 heeft ingesteld. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2024
.