In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf door de minister van Arbeid, Integratie en Energie. De appellant, geboren in Venezuela en gehuwd met een Nederlandse, had eerder vergunningen tot tijdelijk verblijf gekregen, maar zijn verzoek tot verlenging werd afgewezen. Het bezwaar dat hij hiertegen indiende, werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het Gerecht in eerste aanleg bevestigde deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde.
Het Hof overwoog dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was verstreken, aangezien het beroepschrift één dag te laat was ingediend. De appellant voerde aan dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar moest zijn, omdat de bestreden beschikking feitelijk onjuist was. Het Hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het beroepschrift door een advocaat was ingediend en diens handelen voor risico van de indiener komt. Er werden geen bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op deze regel konden vormen.
De conclusie van het Hof was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Het Hof merkte op dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar dit had geen invloed op de uitkomst van het hoger beroep.