ECLI:NL:OGHACMB:2024:176

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
AUA2019H00239
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in kort geding; afstemming op vonnis in bodemprocedure

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GAZM hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de vordering tot opheffing van een conservatoir beslag werd afgewezen. Het beslag was gelegd door [geïntimeerde] op een perceel grond dat GAZM in erfpacht heeft. De procedure begon met een akte van appel op 27 november 2019, en na verschillende zittingen en een rechterswissel, vond de mondelinge behandeling plaats op 8 april 2024. Het Hof heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Gerecht ten onrechte het beslag heeft gehandhaafd, omdat [geïntimeerde] zijn betalingsverplichtingen niet mocht opschorten en de ontbinding van de overeenkomst door AZPIH rechtsgeldig was. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de vordering van GAZM tot opheffing van het beslag toegewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: AUA201903543 – AUA2019H00239
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Appellante],
gevestigd in Aruba,
appellante, in eerste aanleg eiseres,
gemachtigde: mr. M.B. Boyce,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiser,
gemachtigde: voorheen mr. J.P Sjiem Fat, thans mr. M.G.A. Baiz,
Partijen worden hierna GAZM en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 27 november 2019 ingekomen akte van appel is GAZM in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 13 november 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), gepubliceerd op www. rechtspraak.nl ECLI:NL:OGEAA:2019:767.
1.2
GAZM heeft geen memorie van grieven ingediend. Op 26 mei 2021 heeft GAZM de akte van hoger beroep betekend en is door het Hof een datum voor mondeling pleidooi bepaald.
1.3
Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling zijn producties ingediend, namens [geïntimeerde] door mr. Sjiem Fat bij brief van 23 september 2021 en namens GAZM door mr. Boyce bij brief van 23 september 2021. De advocaten van partijen hebben ieder pleitaantekeningen overgelegd. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld te overleggen over een minnelijke regeling en heeft de zaak daarom aangehouden.
1.4
Ter rolzitting van 26 oktober 2021 hebben partijen ieder een akte (met producties) genomen. Een regeling is niet bereikt.
1.5
Het Hof heeft vanwege een rechterswissel op verzoek van partijen opnieuw een datum voor mondeling pleidooi bepaald. De behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op 8 april 2024 in het Gerechtsgebouw in Aruba, gelijktijdig met het mondeling pleidooi in de hierna te noemen bodemprocedure. Met partijen is besproken dat gelijktijdig met het vonnis in de bodemprocedure vonnis in deze kort gedingprocedure zal worden gewezen.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden. Vandaag zal ook vonnis worden gewezen in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure (AUA2019H00221 hierna: de bodemprocedure). In die procedure is hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht van 24 augustus 2022 (AUA201903376), gepubliceerd op www. rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:OGEAA:2022:574.

2.De feiten

Het Hof verwijst naar de feiten die in het vonnis van heden in de bodemprocedure zijn vastgesteld en die ook in deze zaak vast staan. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak worden deze feiten hierna herhaald.
2.1 [
[Geïntimeerde] is bestuurder van GAZM en van Epic en aandeelhouder/UBO (ultimate beneficial owner) van GAZPM, AZPIH en Epic. AZPIH was aandeelhouder van de aandelen van Epic.
2.2 [
[Appellante] heeft een dierenkliniek laten bouwen op een perceel grond (hierna: het perceel, kadastraal bekend als K3344) dat GAZM in 2015 van het Land Aruba in erfpacht heeft verkregen.
2.3
Het plan van [appellante] was om naast de dierenkliniek op het perceel een appartementencomplex te bouwen en die appartementen af te splitsen en te verkopen. Om dit plan te financieren heeft eerst de CMB-bank en daarna RBC Royal Bank een hypothecaire lening verstrekt aan GAZM.
2.4
Epic is begonnen met het bouwen van een appartementencomplex (met 14 appartementen). Met de aannemer die de bouw is begonnen (Jamer Enterprises Aruba B.V., hierna: Jamer) is gedurende de bouw een conflict ontstaan en de aannemingsovereenkomst met dit bedrijf is uiteindelijk ontbonden.
2.5 [
[Appellante] was op zoek naar een partij die het appartementengebouw kon afbouwen en [geïntimeerde] was betrokken bij een aannemersbedrijf op Aruba (Grupo Technico de Servicio Company VBA, hierna: GTS). Tegen deze achtergrond is op 3 oktober 2018 een meerpartijenovereenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst) tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds GAZM, AZPIH en Epic.
2.6
De Overeenkomst hield onder meer in dat [geïntimeerde] de aandelen zou kopen die AZPIH had in de vennootschap Epic, dat Epic (met behulp van GTS) de bouw van het appartementencomplex zou afronden en dat GAZM 13 van de 14 appartementen (minus het penthouse, dat eigendom van GAZM zou blijven) zou overdragen aan Epic/[geïntimeerde] tegen een vergoeding.
2.7
De aandelen in Epic zijn aan [geïntimeerde] geleverd; hij heeft slechts een deel van de koopsom daarvoor betaald.
2.8
Zowel AZPIH als [geïntimeerde] hebben de buitengerechtelijke ontbinding van de Overeenkomst ingeroepen.
2.9 [
[Geïntimeerde] heeft op 12 september 2019 beslag gelegd op het (erfpachtrecht op het) perceel. De vordering van de [belanghebbende]-vennootschappen tot opheffing van dit beslag is door het Gerecht in de kortgedingprocedure afgewezen bij vonnis van 13 november 2019

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
GAZM heeft opheffing van het op 12 september 2019 gelegde conservatoire beslag gevorderd.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht die vordering afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
Het Gerecht heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen met als reden dat GAZM voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door [geïntimeerde] ingeroepen recht ondeugdelijk is. Het Gerecht heeft als voorshands oordeel gegeven dat [geïntimeerde] zijn betalingsverplichtingen mocht opschorten, dat de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van AZPIH van 8 juli 2019 daarom de ontbinding van de Overeenkomst niet heeft bewerkstelligd (in 3.10), dat [geïntimeerde] de Overeenkomst wel rechtsgeldig heeft ontbonden (in 3.13) en dat de door [geïntimeerde] gestelde schade als gevolg van de ontbinding voorshands aannemelijk is (in 3.14).
4.2
Het Hof komt in het vonnis in de bodemprocedure echter tot een diametraal ander oordeel dan het Gerecht, te weten dat [geïntimeerde] zijn betalingsverplichtingen niet mocht opschorten en dat AZPIH daarom de Overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden op 8 juli 2019. Ook heeft het Hof in dat vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat hij een vordering heeft op GAZM (of één van de andere [belanghebbende]-vennootschappen) uit ongedaanmaking van geleverde prestaties op grond van de ontbonden Overeenkomst en ook niet op enige andere rechtsgrond. Voor de motivering van dit oordeel wordt verwezen naar het vonnis in de bodemprocedure.
4.3
Dit betekent dat het door [geïntimeerde] ingeroepen recht ondeugdelijk is en dus geen grond voor het beslag kan vormen. Voor zover bij deze stand van zaken in de bodemprocedure nog ruimte zou zijn voor een afweging van belangen geldt dat [geïntimeerde] tegenover het duidelijke belang van GAZM bij vrijgave van het perceel zodat het bouwproject kan worden voltooid onvoldoende heeft aangevoerd voor handhaving van het beslag.
slotsom
4.4
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de primaire vordering van GAZM tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen.
4.5 [
[Geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis in kort geding waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
heft op het door [geïntimeerde] in beslag genomen recht van erfpacht op een perceel grond met het daarop gebouwde (kliniek, appartementen en erf) gelegen te Eagle in Aruba, plaatselijk bekend als [perceel adres], kadastraal bekend als Land Aruba, Eerste Afdeling Sectie K nummer 3344;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij het Gerecht aan de zijde van GAZM tot op heden begroot op Afl 696,80 aan verschotten en Afl 2.000 aan salaris voor de gemachtigde en in de kosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op Afl 1.098,93 aan verschotten en Afl 5.000 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.W.A. Vonk en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.