ECLI:NL:OGHACMB:2024:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
CUR2022H00271
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toewijzing van gelden door zoon van curandus

In deze zaak, die zich afspeelt in Curaçao, staat de vraag centraal of de zoon van een 93-jarige curandus zich onrechtmatig gelden heeft toegeëigend. De curator en de zus van de curandus beschuldigen de zoon van het onterecht onttrekken van geld van de gezamenlijke bankrekening en andere rekeningen van de curandus. De curator en de zus vorderen terugbetaling van deze gelden. Het Gerecht heeft de vorderingen slechts gedeeltelijk toegewezen, wat heeft geleid tot hoger beroep van beide partijen. Het Hof heeft de gewijzigde vorderingen opnieuw beoordeeld. De procedure begon met een akte van appel op 11 oktober 2022, gevolgd door een memorie van grieven van de zoon op 21 november 2022. De curator heeft op 22 november 2022 incidenteel appel ingesteld en haar eis gewijzigd. De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de curandus in 2019 onder curatele is gesteld. De curator heeft vermoedens van financieel misbruik door de zoon, wat leidde tot een verzoek om inzage in bankafschriften. Het Hof heeft vastgesteld dat de curator c.s. onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt hoe de vorderingen zijn opgebouwd, maar heeft wel geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding op basis van niet-verantwoorde onttrekkingen en huurpenningen gerechtvaardigd is. Het Hof heeft de zoon in hoger beroep kosteloos laten procederen en een mondelinge behandeling gelast om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te verkennen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202101088 – CUR2022H00271
Uitspraak: 3 september 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[ZOON 2],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
tegen
1.
[CURATOR],
wonende in Curaçao,
in haar hoedanigheid van curator van
[CURANDUS],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio,
2.
[ZUS],
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio.
Partijen worden hierna [zoon 2], de curator en [zus] genoemd. De curator en [zus] worden gezamenlijk de curator c.s. genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit geding betreft een curandus van thans 93 jaar oud. De curator en de zus van de curandus beschuldigen een zoon van de curandus ervan dat deze zich onrechtmatig gelden heeft toegeëigend van de curandus en van de zus. Zij vorderen terugbetaling van die gelden.
Het Gerecht heeft de vorderingen slechts gedeeltelijk toegewezen.
Aan beide zijden zijn de partijen in hoger beroep gekomen. Het Hof beoordeelt de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van de curator en de zus opnieuw.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 11 oktober 2022 ingekomen akte van appel is [zoon 2] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 5 september 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 21 november 2022 ingekomen memorie van grieven heeft [zoon 2] het hoger beroep toegelicht.
2.3
Bij op 22 november 2022 ingekomen akte van incidenteel appel, tevens houdende wijziging van eis, met producties, is de curator in incidenteel hoger beroep gekomen tegen het vonnis en heeft zij haar eis gewijzigd. Zij heeft vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, haar gewijzigde eis zal toewijzen, met rente en met veroordeling van [zoon 2] in de proceskosten.
2.4
Bij op 18 januari 2023 ingekomen memorie van antwoord, tevens houdende wijziging van eis, hebben de curator c.s. de grieven van [zoon 2] bestreden en hun eis gewijzigd.
2.5
Op 4 juli 2023 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Van beide zijden zijn daarbij producties in het geding gebracht.
2.6
Bij akten van 29 augustus 2023 hebben partijen zich over en weer uitgelaten over elkaars producties.
2.7
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[curandus] (hierna: [curandus]) is geboren op [datum] 1930. De nalatenschap van de ouders van [curandus] is niet verdeeld. [zus] (procespartij) is de zus van [curandus]. [curandus] en [zus] zijn de enige twee erfgenamen van hun ouders, elk voor de helft. Tot de nalatenschap behoren gronden en/of huurrechten op gronden in [wijk 1] en [wijk 2], Curaçao. Ten behoeve van de gronden en/of huurrechten hebben [curandus] en [zus] een gezamenlijke bankrekening (het rekeningnummer eindigt op 109; hierna ook: gezamenlijke rekening 109).
3.1.2 [
[curandus] heeft ook een eigen betaalrekening (hierna ook: betaalrekening 100) en een spaarrekening (hierna ook: spaarrekening 801).
3.1.3 [
[curandus] is getrouwd geweest en heeft vier kinderen:
- [ dochter 1] (hierna: [dochter 1]),
- [ zoon 1] (hierna: [zoon 1]),
- [ zoon 2] (procespartij) en
- [ dochter 2] (hierna: [dochter 2]). [dochter 2] woont in Nederland.
3.1.4
In 2018 zijn percelen te [wijk 2] uit de nalatenschap van de ouders van [curandus] en [zus] verkocht.
3.1.5
Op 17 april 2018 is de echtgenote van [curandus] overleden. Daarna is [zoon 2] bij [curandus] in huis komen wonen. Bij notariële akte van 26 september 2018 heeft [curandus] een ‘algehele volmacht’ aan [zoon 2] verleend om hem ‘in alle opzichten te vertegenwoordigen’. Na een lijst van specifieke vertegenwoordigingsbevoegdheden vermeldt de akte vetgedrukt onder meer dat de volmacht ‘in het bijzonder ook strekt om voor en namens [curandus] huurpenningen van alle door hem verhuurde onroerende zaken te innen’. Blijkens de notariële akte zijn er twee getuigen aanwezig geweest bij de verklaring van [curandus] ten overstaan van de notaris.
3.1.6
In 2019 heeft [zoon 2] huurpenningen geïnd.
3.1.7
Bij verzoekschrift van 11 juni 2019 hebben [dochter 1] en [zoon 1] het Gerecht verzocht [curandus] onder curatele te stellen. Bij beschikking van 25 juni 2019 (zaaknummer CUR201902084) heeft het Gerecht [provisioneel bewindvoerder] (hierna: de provisioneel bewindvoerder), kleindochter van [curandus], tot provisioneel bewindvoerder benoemd. Bij beschikking van 23 januari 2020 (zaaknummer CUR201902082) heeft het Gerecht [curandus] onder curatele gesteld en heeft het de curator (procespartij) als zodanig benoemd.
3.1.8
Bij brief van 27 maart 2020 hebben de gemachtigden van de curator aan MCB Bank bericht dat de curator het vermoeden heeft dat [zoon 2] financieel misbruik van de volmacht heeft gemaakt. In de brief verzoeken zij afschrift van de opnamedocumenten van 42 opnamen van de drie bankrekeningen (eindigende op de nummers 109, 100 en 801) in de periode 3 januari 2018-28 december 2018. Verder verzoeken zij de bank eventuele camerabeelden van de opnamen te bewaren.
3.1.9
Op 4 juni 2020 heeft neuropsycholoog [neuropsycholoog] schriftelijk verklaard dat [curandus] bekend is met een dementerend proces dat consistent is met de ziekte van Alzheimer. Dit kenmerkt zich door een achteruitgang van cognitieve functies. Bij onderzoek op 6 augustus 2019 werd niveau 4 tot 5 vastgesteld. Hieruit moet worden geconcludeerd dat [curandus] ook op 26 september 2018 al niet
compos mentiszou moeten zijn geweest en de gevolgen van zijn handelingen niet goed zou hebben overzien, aldus de neuropsycholoog in deze brief.
3.1.10
Bij beschikking van 3 december 2020 heeft het Gerecht de curator gemachtigd om een perceel met woonhuis te [wijk 1] en een perceel te [wijk 2] te verkopen en over te dragen onder de voorwaarde dat het aan [curandus] toekomende aandeel wordt berekend als in de beschikking bepaald. Verder heeft het Gerecht de curator gemachtigd om een trust in te stellen en daarin percelen onder te brengen als trustvermogen en om namens [curandus] tegen [zoon 2] te procederen.
3.1.11
Op 23 maart 2021 hebben de curator c.s. met verlof van het Gerecht ten laste van [zoon 2] conservatoire verhaalsbeslagen doen leggen. De beslagen zijn gelegd voor een vordering die voorlopig was begroot op NAf 921.675. De beslagen zijn gelegd onder een bank en op een appartementsrecht.
3.1.12
Bij brief van 23 april 2021 aan [zoon 2] hebben de gemachtigden van de curator c.s. geschreven dat uit onderzoek van de provisioneel bewindvoerder is gebleken dat er in ieder geval NAf 961.897 is ontvreemd, althans dat [zoon 2] de uitgaven van [curandus] voor dit bedrag niet heeft verantwoord. Bij de brief hebben zij [zoon 2] verzocht dit bedrag te betalen. Aan dit verzoek heeft [zoon 2] geen gehoor gegeven.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak hebben de curator c.s. bij inleidend verzoekschrift betaling gevorderd van NAf 877.645 aan [curandus] en NAf 84.252 aan [zus], met rente en kosten.
3.3 [
[zoon 2] heeft in reconventie opheffing van de beslagen van 23 maart 2021 gevorderd.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht [zoon 2] veroordeeld tot betaling van NAf 297.915, met rente, aan de curator c.s.
Het Gerecht heeft daartoe onder meer als volgt overwogen, verkort weergegeven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd (rov. 4.1):
1. niet-verantwoorde onttrekkingen van de gezamenlijke bankrekening;
2. niet-verantwoorde onttrekkingen van de betaalrekening en de spaarrekening van [curandus];
3. een niet-verantwoord deel van de verkoopopbrengst van de percelen te [wijk 2]; en
4. een niet-verantwoord deel van de geïnde huurpenningen.
De curator c.s. hebben post 3 laten vallen en lijken hun vordering te hebben beperkt tot de overige posten (rov. 4.4).
De curator c.s. hebben hun vordering grotendeels onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Zij hebben onvoldoende op detailniveau gedebatteerd (rov. 4.5).
Het Gerecht vat de vordering op als een vordering tot schadevergoeding. Het Gerecht schat de schade (op basis van een in de conclusie van repliek onder 7 opgenomen staatje) als volgt (rov. 4.6):
1. van het opgevoerde bedrag
voor opnamen van bankrekeningen 252.000
2. niet-afgedragen huurpenningen algemeen 39.675
3. niet-afgedragen huurpenningen
Optimal Real Estate en [naam 1] 6.240
---------- +
Totaal NAf 297.915
Naar het oordeel van het Gerecht is het aan de curator en [zus] om onderling uit te maken hoe het aan hen gezamenlijk toewijsbare bedrag tussen hen moet worden verdeeld (rov. 4.6).
3.5
Het Gerecht heeft de vordering in reconventie afgewezen op de grond dat de beslagen niet ten onrechte zijn gelegd (rov. 4.7).
Eiswijzigingen in hoger beroep
3.6
Voor het geval het Hof onderscheid maakt tussen de vordering van de curator en die van [zus] vorderen de curator c.s. in hoger beroep het volgende.
3.6.1
Vordering van de curator:
a. Gezamenlijke bankrekening (de helft) NAf 66.775
b. Spaarrekening [curandus] 447.042
c. Betaalrekening [curandus] 160.984
d. Perceel [wijk 2] 62.261
e. Geïnde huurpenningen (de helft) 26.922
---------- +
Totaal NAf 763.984
3.6.2
Vordering van [zus]:
a. Gezamenlijke bankrekening (de helft) NAf 66.775
e. Geïnde huurpenningen (de helft) 26.922
AF: Afgedragen huurpenningen (5.300)
---------- +
Totaal NAf 88.397
Beoordeling door het Hof
[zoon 2] mag in hoger beroep kosteloos procederen
3.7
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen van 7 maart 2023 zal het Hof [zoon 2] toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen. Gelet op de datering van dit bewijs en van de eveneens overgelegde kaart rechtgevende op kosteloze rechtskundige bijstand, begrijpt het Hof dat beide documenten betrekking hebben op dit hoger beroep, hoewel op de kaart ‘eerste aanleg’ staat (en ‘nalatenschap’).
De drie bankrekeningen (vorderingen a, b en c)
Rekenkundige analyse
3.8
Bij inleidend verzoekschrift hebben de curator c.s. de bankafschriften uit 2018 overgelegd van gezamenlijke rekening 109. Hierop staan diverse
saving account withdrawals. Verder hebben zij de bankafschriften uit 2019 overgelegd van betaalrekening 100. Hierop staan betalingen (debetposten) per
cheque. Daarnaast hebben zij enkele bankafschriften uit 2018 overgelegd van spaarrekening 801. Hierop staan diverse
saving account withdrawals. Bij conclusie van repliek (met een aanvulling door [zoon 2] bij conclusie van dupliek) hebben de curator c.s. alle bankafschriften over 2018 en 2019 overgelegd van een bankrekening van [zoon 2] (hierna ook: rekening [zoon 2] 021). Hierop staan onder meer
cash depositsen
transfer credits. Bij akte van incidenteel appel hebben de curator c.s. een rapport van bevindingen van 22 november 2022 van Grant Thornton Curaçao in het geding gebracht. Hierin staat onder meer dat er geen discrepanties zijn geconstateerd bij steekproeven of de opnames op de drie rekeningen en de overboekingen naar de rekening van [zoon 2] aansluiten met de totaaloverzichten die als bijlage bij het rapport zijn gevoegd.
3.9
Op grond van het voorgaande neemt het Hof aan dat de banktransacties die de curator c.s. aan hun vorderingen a, b en c ten grondslag hebben gelegd, op zichzelf rekenkundig correct zijn verwerkt in die vorderingen, dat wil zeggen dat het optellen en aftrekken zonder fouten is gebeurd. Dat heeft [zoon 2] ook niet voldoende gemotiveerd betwist. Dat is echter op zichzelf niet voldoende voor toewijzing van de vorderingen a, b en c, zoals hierna zal worden toegelicht.
Juridische grondslag van de gestelde onrechtmatige daad
3.1
De curator c.s. hebben, verkort weergegeven, aan hun vorderingen a, b en c ten grondslag gelegd dat [zoon 2] zonder enige rechtsgrond gelden heeft onttrokken van het vermogen van [curandus] en [zus]. Voordat [zoon 2] bij [curandus] introk, voerde hij al het beheer over die gelden, aldus de curator c.s.
Onttrekkingen aan het vermogen?
3.11 [
[zoon 2] heeft aangevoerd dat hij voor [curandus] heeft gezorgd. Blijkens productie 17 bij conclusie van repliek stelt [zoon 2] zich op het standpunt dat een deel van de opgenomen gelden, tot een totaal van minstens NAf 129.236, gebruikt is ten behoeve van [curandus], onder meer voor de tuinman, de hulp in de huishouding en dergelijke.
3.12
De bewijslast van de stelling dat al hetgeen bij de vorderingen a, b en c is gevorderd, aan het vermogen van [curandus] (en [zus]) is onttrokken, dat wil zeggen: niet ten behoeve van hem/hen is gebruikt, rust in beginsel bij de curator c.s., want die stelling ligt mede ten grondslag aan hun vorderingen.
Van [zoon 2] kan echter gevergd worden dat hij de stelling voldoende gemotiveerd betwist en voldoende aanknopingspunten biedt voor bewijslevering. Een zekere mate van rekening en verantwoording van hetgeen met de gelden van de drie bankrekeningen is gebeurd, mogen de curator c.s. van [zoon 2] verwachten. Dit gaat echter niet zo ver dat [zoon 2] iedere van de bankrekeningen afgeschreven gulden en cent die hij niet kan verantwoorden, aan de curator c.s. zou moeten betalen. Niet kan worden aangenomen dat [zoon 2] vanaf begin 2018 alle uitgaven precies diende bij te houden. Gesteld noch gebleken is dat dit van tevoren is overeengekomen (en met wie) of dat [zoon 2] vooraf moest begrijpen dat [curandus] onder curatele zou worden gesteld en dat [zoon 2] vervolgens alsnog zo’n precieze rekening en verantwoording aan de curator en aan [zus] zou moeten afleggen. [zoon 2] betwist overigens dat hij, voordat hij gemachtigd werd, het beheer voerde over het vermogen van [curandus] (en [zus]). Dat kan verder in het midden blijven. Zie voor de vraag in welke gevallen in het algemeen rekening en verantwoording kan worden verlangd: HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089, rov. 3.6.
3.13
Van [zoon 2] kan wel worden verwacht, op zijn minst, dat hij toelicht dat, hoe en waarom al hetgeen in productie 17 bij conclusie van repliek staat (met een totaal van NAf 129.236) ten goede van [curandus] is gekomen. Dat spreekt geenszins vanzelf voor alle posten. Bij zijn toelichting dient hij te betrekken wat in productie 18 daartegenover is aangevoerd.
3.14
Voorshands acht het Hof aannemelijk dat niet meer met precisie zal kunnen achterhaald welk deel van de gelden die van de drie bankrekeningen zijn afgeschreven, niet ten behoeve van [curandus] (of [zus]), maar ten behoeve van [zoon 2] is aangewend en dus aan het vermogen van [curandus] (en [zus]) is onttrokken. Het Hof is voorshands van oordeel dat dit (als schade) zal moeten worden geschat.
Zonder rechtsgrond?
3.15 [
[zoon 2] heeft verder, verkort weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd. Hij is de enige van de kinderen van [curandus] die voor hem zorgde. Ten tijde van de machtiging was [curandus]
compos mentis. Nadat [zoon 2] gemachtigd werd, bleef [curandus] ook zelfstandig handelen. [curandus] en [zus] hebben alle kinderen van [curandus] ruimhartig financieel geholpen door schenkingen aan hen allen te doen.
3.16
Dit betoog van [zoon 2] houdt een betwisting in van de stelling dat, voor zover de afschrijvingen van de bankrekeningen ten goede van [zoon 2] zijn gekomen, dit zonder rechtsgrond is gebeurd. Het Hof begrijpt dat [zoon 2] zich op het standpunt stelt dat [curandus] (en [zus]) het goed vonden dat deze gelden ten laste van hun vermogen(s) werden geschonken aan [zoon 2], onder meer omdat [zoon 2] [curandus] verzorgde, [curandus] [zoon 2] vertrouwde en [curandus] (en [zus]) ook schenkingen deed (deden) aan de andere kinderen.
3.17
De bewijslast van de stelling dat de onttrekkingen zonder rechtsgrond zijn verricht, rust bij de curator c.s. Voor zover hun standpunt is dat [curandus] ten tijde van de onttrekkingen wilsonbekwaam was (te onderscheiden van handelingsonbekwaam, zie respectievelijk art. 3:34 BW en art. 3:32 BW), rust de bewijslast van die stelling ook bij hen (vergelijk: HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047, rov. 3.6).
3.18
De curator c.s. hebben hun stelling dat [curandus] in 2018 en 2019 wilsonbekwaam was, onderbouwd met de verklaring van neuropsycholoog [neuropsycholoog] van 4 juni 2020. [zoon 2] heeft zijn betwisting onderbouwd door erop te wijzen dat de volmacht op 26 september 2018 is verstrekt ten overstaan van een notaris en in aanwezigheid van twee getuigen, en dat de neuropsycholoog de partner is van de voormalige echtgenoot van [zoon 1]. Verder heeft [zoon 2] de naam van huisarts [huisarts] genoemd.
3.19
Aangenomen moet worden dat de notaris een zekere waarborg behoort te bieden, omdat de notaris, indien daartoe aanleiding bestaat, tot op zekere hoogte dient te verifiëren of degene die voor de notaris verschijnt, voldoende in staat is zijn wil te vormen. Toen de volmacht werd verleend, was [curandus] bijna 88 jaar oud. Reeds gelet op die leeftijd lijkt er in dit geval aanleiding voor een dergelijke verificatie te hebben bestaan. Dat heeft de notaris er niet van weerhouden de akte te verlijden waarin de volmacht werd verleend. Mede gelet hierop kan in dit geval niet zonder meer worden uitgegaan van hetgeen de neuroloog op 4 juni 2020 heeft verklaard. Nader onderzoek naar de vraag of [curandus] in 2018 en/of 2019 wilsbekwaam was, is dus nodig (waarbij van belang is dat het inmiddels 2024 is). Partijen kunnen zich uitlaten over de wijze waarop dit nader onderzoek zou kunnen gebeuren.
Misbruik van omstandigheden?
3.2
Aan het beroep op misbruik van omstandigheden hebben de curator c.s. slechts de stelling ten grondslag gelegd dat [curandus] in een abnormale geestestoestand verkeerde. Indien aangenomen zou moeten worden dat [curandus] wilsbekwaam was, is die enkele verwijzing naar een abnormale geestestoestand onvoldoende om tot misbruik van omstandigheden te kunnen concluderen. In dat geval zal het beroep op misbruik van omstandigheden dus niet slagen. Het Hof komt dan niet toe aan toepassing van art. 7:176 BW (bijzondere regel van bewijslastverdeling in geval van schenking).
De verkochte percelen te [wijk 2] (vordering d)
3.21
In 2018 zijn percelen te [wijk 2] uit de nalatenschap van de ouders van [curandus] en [zus] verkocht. Blijkens productie 8 bij inleidend verzoekschrift stellen de curator c.s. zich op het standpunt dat voor een op 21 augustus 2018 verkocht perceel NAf 124.523 is betaald en dat de helft daarvan (NAf 62.261) aan [curandus] toekomt. [zoon 2] heeft dat bedrag ontvangen, maar niet afgedragen, aldus de curator c.s.
3.22
Het Gerecht heeft aangenomen dat de curator c.s. deze post hebben ingetrokken. In hoger beroep heeft de curator hiertegen een grief gericht. In het rapport van Grant Thornton van 22 november 2022 staat dat met behulp van leveringsakten een aansluiting is gemaakt van de verkoopopbrengsten met de stortingen, en dat het gevorderde bedrag niet is gestort op een van de bankrekeningen.
3.23 [
[zoon 2] is tot nog toe onvoldoende specifiek op dit betoog ingegaan (behalve met zijn algemene betoog dat een deel van de gelden van [curandus] die hij onder zich had ten behoeve van [curandus] is aangewend en dat een deel rechtsgeldig aan hem is geschonken).
De huurpenningen (vordering e)
3.24
De curator c.s. hebben gesteld dat [zoon 2] in 2019 huurpenningen heeft geïnd, waarvan slechts een klein deel is afgedragen aan [zus] (en niets aan [curandus]). Het Gerecht heeft voor niet-afgedragen huurinkomsten NAF 45.915 toegewezen.
3.25
In hoger beroep hebben de curator c.s. hiervoor gevorderd: NAf 26.922 voor de curator en NAf 21.622 voor [zus]. Zij hebben deze bedragen onderbouwd met het rapport van Grant Thornton. Daarin staat dat Grant Thornton de rekenkundige juistheid van het overzicht heeft getoetst, dat het totaal uitkomt op NAf 53.844 en dat [zus] heeft bevestigd NAf 5.300 te hebben ontvangen.
3.26
Ook op dit betoog is [zoon 2] tot nog toe onvoldoende ingegaan (behalve met zijn algemene betoog als hiervoor aangeduid). Bij conclusie van dupliek onder 7 voert hij aan dat alle geïnde huren zijn afgedragen, maar dat is onvoldoende specifiek.
Positie van de andere kinderen dan [zoon 2]
3.27
Bij memorie van grieven heeft [zoon 2] aangevoerd dat [zoon 1] zichzelf heeft verrijkt. Bij conclusie van antwoord onder 17 en conclusie van dupliek onder 8 heeft hij aangevoerd dat de andere kinderen bedragen geschonken hebben gekregen, waarbij [zoon 1] de grenzen van de wet opzocht.
3.28
Het valt het Hof op dat in het overzicht van 20 augustus 2019, overgelegd als productie 6 bij inleidend verzoekschrift, onder “opnames” alle vier de kinderen met grote bedragen worden genoemd. De curator en [zus] klagen echter alleen over de opnames ten behoeve van [zoon 2] en [dochter 2]. Dit roept bij het Hof vragen op. Dat kan een rol spelen bij de schatting van de schade als hiervoor bedoeld.
Sluiten van de algemene rekening
3.29
Bij memorie van grieven heeft [zoon 2] aangevoerd dat de algemene rekening is gesloten en dat de belastingschulden van de onverdeelde boedel op naam van [curandus] stonden. Dit betoog is onvoldoende uitgewerkt bij memorie van grieven. Het Hof zal het daarom passeren.
Verdere standpunten van [zoon 2]
3.3
Bij pleitnota in hoger beroep en bij akte uitlating producties heeft de gemachtigde van [zoon 2] teksten van [zoon 2] opgenomen, voorzien van een korte inleiding en een kort naschrift. Deze wijze van procederen is in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het Hof zal deze betogen van [zoon 2] reeds daarom passeren. Ook inhoudelijk lijken de betogen van [zoon 2] in strijd met de eisen van de goede procesorde te zijn, reeds omdat zij te laat en te veel nieuwe elementen in het partijdebat brengen of onderwerpen aan de orde stellen die niet van belang zijn voor de toewijsbaarheid van de vorderingen.
Verder verloop van de procedure
3.31
Het Hof zal een mondelinge behandeling gelasten. Die zal onder meer worden aangewend om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te beproeven. Het komt het Hof echter doelmatig voor dat partijen eerst in de gelegenheid worden gesteld bij gelijktijdige akten zich uit te laten naar aanleiding van dit tussenvonnis, met name de overwegingen 3.13, 3.14, 3.19, 3.23, 3.26 en 3.28.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [zoon 2] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2024 voor gelijktijdige akte aan beide zijden (zie rov. 3.31 hiervoor);
bepaalt dat na de gelijktijdige indiening van akten een mondelinge behandeling zal worden gelast;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.