Uitspraak
1.de gezamenlijke erfgenamen van [appellant 1],
de gezamenlijke erfgenamen van [appellant 2],
de gezamenlijke erfgenamen van [appellant 3],
de gezamenlijke erfgenamen van [appellant 4],
1.(de gezamenlijke erfgenamen van) wijlen [geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4],
5.(de gezamenlijke erfgenamen van) wijlen [geïntimeerde 5],
[geïntimeerde 6],
[geïntimeerde 7],
[geïntimeerde 8],
[geïntimeerde 9],
[geïntimeerde 10],
Het verloop van de procedure
De feiten
Beoordeling door het Hof
nietomvat de onroerende goederen die [achternaam appellanten] bij leven op 2 juli 1957 aan de [achternaam 2]-kinderen heeft geleverd. Het Gerecht baseert dat oordeel op twee pijlers: de extinctieve (bevrijdende) verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van het Gerecht van 12 december 1978 (waarbij de aan de levering ten grondslag liggende titels nietig zijn verklaard) en de acquisitieve (verkrijgende) verjaring van de kopers die – ongeacht hun goede trouw – op de voet van artikel 3:314 lid 2 BW in verbinding met artikel 3:105 lid 1 BW door bezitsdaden en tijdsverloop eigenaar zijn geworden.