ECLI:NL:OGHACMB:2024:153

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
P-2024/01202
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen schorsing voorlopige hechtenis in verband met overschrijding termijn verblijf in politiecel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in verband met kindermishandeling is aangehouden. De verdachte heeft dertien dagen in een politiecel doorgebracht, wat volgens het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Sv nieuw) een ernstige normschending vormt. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd op 12 juni 2024 bevolen door de rechter in eerste aanleg, maar het openbaar ministerie ging hiertegen in beroep. Het Hof moest beoordelen of de normschending van het verblijf in de politiecel gevolgen moest hebben voor de voorlopige hechtenis. Het Hof weegt de ernst van de beschuldigingen tegen de verdachte, die als leidster van een peuterschool wordt verdacht van het medeplegen van mishandeling van kinderen, tegen de omstandigheden van de normschending. De verdachte is inmiddels op vrije voeten, en de peuterschool is gesloten. Het Hof concludeert dat de geschokte rechtsorde voldoende is beteugeld door de schorsingsvoorwaarde en dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in stand kan blijven. Het beroep van het openbaar ministerie wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Strafzaken over 2024
Parketnummer: P-2024/01202
Zaaknummer: 46 van 2024
Datum beschikking: 5 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA,
CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE,
SINT EUSTATIUS EN SABA
B E S C H I K K I N G
Gezien de akte d.d. 13 juni 2024 waarbij de officier van justitie verklaart in hoger beroep te komen tegen de beschikking d.d. 12 juni 2024, van de rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarbij de schorsing van de voorlopige hechtenis is bevolen ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren in Aruba op [geboortedatum] 1970, wonende in Aruba.

1.Het onderzoek van de zaak

Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 19 juni 2024. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal,
mr. B.S. van Unnik, de verdachte en haar raadsvrouw, mr. D.M. Canwood.
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de verdachte, haar raadsvrouw en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.
De beslissing is bepaald op 5 juli 2024.

2.De feiten

Bij beschikking van 12 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechter de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 12 juni 2024 geschorst.
De officier van justitie is van die beslissing bij akte, op 13 juni 2024 ter griffie ingekomen, ingevolge artikel 44 Wetboek van Strafvordering nieuw (Sv nieuw) tijdig in hoger beroep gekomen.

3.Standpunt van partijen

Het standpunt van het openbaar Ministerie komt naar voren in de door de officier van justitie opgestelde appelschriftuur en op enkele punten aangevuld met het requisitoir (aangehecht).
Namens verdachte is naar voren gebracht dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, omdat zij te lang haar voorlopige hechtenis op het politiebureau heeft moeten doorbrengen terwijl zij in het huis van bewaring geplaatst had moeten worden. De ernst van de grond voor de geschokte rechtsorde is inmiddels beteugeld doordat de peuterschool is gesloten.

4.Het wettelijk kader

Met ingang van 1 april 2024 is het Sv nieuw in Aruba ingevoerd. Het algemene uitgangspunt hiervoor is/was om aan de hand van jurisprudentie, internationale verdragen en overige wetgeving in de landen van Caribisch deel van het Koninkrijk voor wat betreft het procesrecht zo eenvormig mogelijk aansluiting te zoeken bij het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, waarbij ook telkens een afweging is gemaakt of een wijziging juridisch noodzakelijk was in een kleinere gemeenschap, zoals die van Aruba.
Ten aanzien van de gewijzigde regels voor de toepassing van voorlopige hechtenis in het Sv nieuw geldt als uitgangspunt dat de situatie van verdachten in voorlopige hechtenis wordt verbeterd. Uit de Memorie van toelichting begrijpt het Hof dat het zeker niet de bedoeling is dat de situatie van verdachte verslechtert met invoering van het nieuwe wetboek.
Kort voor de invoeringsverordening hebben de minister van Justitie en Sociale zaken en de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening besloten dat invoering van artikel 94 Sv nieuw nog niet mogelijk was met ingang van 1 april 2024, doordat de termijnen van inverzekeringstelling en inbewaringstelling zijn gewijzigd. Het nieuwe Wetboek bepaalt immers dat al na drie dagen inverzekeringstelling (maximaal te verlengen met drie dagen) de bewaring ingaat, terwijl dit onder het oude Wetboek van Strafvordering (Sv oud) pas na een periode van tien dagen inverzekeringstelling aan de orde was. Ingevolge artikel 94 Sv oud (en nieuw) dient de bewaring in een Huis van Bewaring te worden uitgevoerd, maar door de wijziging van de termijnen in het Sv nieuw is daarvan thans eerder sprake. Dit heeft consequenties voor de vraag hoelang een verdachte in een politiecel mag verblijven en dus ook voor de cellencapaciteit in het Huis van bewaring. Uit de toelichting volgt dat een politiecel niet voldoet aan de minimumeisen die moeten worden gesteld aan een plaats waar voorlopige hechtenis mag worden geëxecuteerd. Maar ook blijkt dat de bedoeling van uitstel van invoering van artikel 94 Sv is, dat er meer tijd geboden wordt om het cellentekort op te lossen. In de tussentijd dient de overheid te zoeken naar alternatieve mogelijkheden zoals elektronisch toezicht, zekerheidsstelling etc.
Met het oog op deze problematiek is bij de Landsverordening houdende bepalingen in verband met de invoering van Sv nieuw, alsmede tot het aanbrengen van correcties en verduidelijkingen besloten om de letterlijke tekst van artikel 94 Sv oud op te nemen in het Sv nieuw. Dat heeft echter gevolgen voor de werking van die bepaling, die nu werkt onder de uitgangspunten van het Sv nieuw, zoals hiervoor uiteengezet.
Het Hof ziet zich daardoor voor de vraag gesteld of en wanneer in de huidige situatie sprake is van een normschending van het bepaalde in artikel 94 Sv nieuw en of het Hof hieraan consequenties kan en moet verbinden.
Op basis van artikel 413 Sv nieuw eerste lid kan de rechter een normschending herstellen, overeenkomstig de aard en de strekking van de geschonden norm, dan wel bevelen dat dit zal geschieden. Weliswaar is het in dit geval niet mogelijk om de schending ongedaan te maken. Het Hof rekent het echter wel tot haar verantwoordelijkheid en bevoegdheid om die schending zoveel mogelijk tot een minimum te beperken en komt daarbij tot een afweging van belangen tussen enerzijds het belang van verdachte, die te lang in een politiecel is geplaatst, zoals gezegd: een plek die niet voldoet aan de minimumeisen en anderzijds het strafvorderlijk belang bij voortduring van detentie. Deze belangenafweging kan leiden tot voortduring van de voorlopige hechtenis, dan wel schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis.
Alles overwegende betekent dit naar het oordeel van het Hof dat op basis van de bepalingen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering sprake is van een normschending indien verdachte niet uiterlijk na drie dagen – zes dagen in geval van verlengde inverzekeringstelling – wordt overgeplaatst naar een Huis van Bewaring. Gelet op de wetsgeschiedenis van de invoering van artikel 94 Sv nieuw is er– in de periode in aanloop naar de invoering van artikel 94 Sv nieuw – in beginsel na tien dagen (voorlopige hechtenis in een politiecel) sprake van een dermate ernstige normschending, dat die door respectievelijk de rechter-commissaris, de raadkamer gevangenhouding en/of de strafrechter zo goed mogelijk hersteld dient te worden.

5.De beoordeling

In de belangenafweging neemt het Hof mee dat verdachte in bewaring was gesteld in verband met ernstige bezwaren voor het tussen 1 december 2022 en 31 mei 2024 medeplegen van mishandeling van kinderen, die aan haar zorg en waakzaamheid als leidster bij een peuterschool waren toevertrouwd, onder andere met een riem en slippers. Dit is een ernstig strafbaar feit, waarop een gevangenisstraf van maximaal 8 jaar staat en de rechtsorde door dit feit is geschokt. Bovendien is het politieonderzoek in volle gang en is er sprake van collusiegevaar. Daar staat tegenover dat verdachte zich thans sedert 12 juni 2024 op vrije voeten bevindt en dat de geschokte rechtsorde inmiddels naar het oordeel van het Hof in voldoende mate is beteugeld door de schorsingsvoorwaarde dat de verdachte gedurende de periode van het bevel tot voorlopige hechtenis geen werkzaamheden mag verrichten op de (locatie) [peuterspeelschool] Peuterschool en dat verdachte de peuterschool vervolgens geheel heeft gesloten. Zulks blijkt naar het oordeel van het Hof ook uit de acht steunbetuigingen van ouders met kinderen die in diezelfde periode aan de zorg en waakzaamheid van verdachte zijn toevertrouwd, alsmede uit een petitie d.d. 7 juni 2024 getekend door 43 ouders van weer andere kinderen die in diezelfde periode aan de zorg en waakzaamheid zijn toevertrouwd van verdachte. Allen spreken daarbij het vertrouwen uit in verdachte, die volgens hen altijd goed voor hun kinderen heeft gezorgd en nooit hebben zij bij hun kinderen bemerkt dat er sprake was van fysieke dan wel verbale mishandeling.
De strafvorderlijke belangen afwegend tegen de persoonlijke belangen van verdachte en het feit dat er sprake is van een normschending, doordat verdachte gedurende de voorlopige hechtenis te lang - in totaal 13 dagen - in een politiecel is geplaatst, is er voor het Hof voldoende aanleiding om de schorsing in stand te laten en het beroep van het openbaar Ministerie ongegrond te verklaren.
BESCHIKT
Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 5 juli 2024 door mr. J.M.J. Keltjens, mr. P.A.M. Pijnenburg en mr. T.C. Henniphof, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in tegenwoordigheid van de griffier, J. Spanner.
Mr. Pijnenburg is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.