ECLI:NL:OGHACMB:2024:135

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR2023H00185
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verhuur van gronden van plantage Gato en de rol van de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen als bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een kort geding dat betrekking heeft op de verhuur van gronden van plantage Gato, gelegen in Curaçao. De appellant, vertegenwoordigd door [appellant 1], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen (SAN) als bewindvoerder van de plantage is aangewezen. De appellant stelt dat hij recht heeft op het verhuren van de gronden, terwijl SAN beweert dat zij exclusief bevoegd is om deze handelingen te verrichten. De procedure begon met een akte van appel op 9 juni 2023, gevolgd door een memorie van grieven op 23 juni 2023, waarin de appellanten hun bezwaren tegen het eerdere vonnis uiteenzetten. SAN heeft in reactie hierop een memorie van antwoord ingediend, waarin zij haar standpunt verdedigt en incidenteel hoger beroep instelt.

De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerder uitspraken zijn gedaan over de eigendom en het beheer van de plantage. Het Hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraken in kracht van gewijsde zijn gegaan, wat betekent dat deze niet meer ter discussie kunnen worden gesteld. Het Hof heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en het vonnis van het Gerecht bevestigd, waarbij het hen heeft veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van SAN als onafhankelijke bewindvoerder en de beperkingen die dit met zich meebrengt voor de appellanten in hun pogingen om de gronden te verhuren.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202300839 – CUR2023H00185
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
1.
[APPELLANT 1],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
procederende in persoon,
2. de naamloze vennootschap
I & I DJERONIMO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: haar bestuurder [appellant 1],
3. de stichting
STICHTING BELANGENBEHARTIGING RECHTSOPVOLGERS
VAN SYBRECHT VAN UYTRECHT,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: haar penningmeester [appellant 1],
tegen
de stichting
STICHTING AFWIKKELING NALATENSCHAPPEN,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. V.S. La Fleur.
Partijen worden hierna [appellant 1], I&I, de Stichting Belangenbehartiging en SAN genoemd. De drie eerstgenoemde partijen worden gezamenlijk [appellanten] genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit kort geding heeft betrekking op de vraag of [appellant 1] gronden van plantage Gato mag verhuren sinds het Gerecht in 2020 SAN heeft aangewezen als bewindvoerder van de plantage. Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 9 juni 2023 ingekomen akte van appel zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 22 mei 2023 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 23 juni 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [appellanten] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van SAN alsnog zal afwijzen en die van [appellanten] alsnog zal toewijzen, versterkt met dwangsommen, en met veroordeling van SAN in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 9 augustus 2023 ingekomen memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, heeft SAN de grieven bestreden, incidenteel hoger beroep ingesteld en het incidenteel hoger beroep toegelicht. Zij heeft een conclusie geformuleerd waarop het Hof hierna nader ingaat (rov. 3.13).
2.4
Op 20 februari 2024 hebben partijen pleitnotities ingediend, aan beide zijden met producties.
2.5
Op 19 maart 2024 heeft SAN een akte ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feitelijke uitgangspunten
3.1
Het Hof gaat uit van het volgende.
3.1.1
Plantage Gato (hierna: de plantage) is een stuk grond, gelegen tussen Souax en Papaya in Curaçao. De plantage heeft een grootte van 89,59 hectare en is omschreven in meetbrief nummer 250/1974.
3.1.2
Bij testament van 31 juli 1809 heeft mevrouw Sybrecht van Uytrecht, weduwe van Wigboldus Rasveldt, de plantage nagelaten aan haar vrijgemaakte slaven. Zij is op 9 augustus 1811 overleden. De nalatenschap is nooit vereffend.
3.1.3 [
[appellant 1] en [betrokkene 1] behoren tot de familie [familienaam 1]. Tussen de families [familienaam 1] en [familienaam 2] zijn veel gerechtelijke procedures gevoerd over de eigendom van de plantage, het beheer over de plantage en de verhuur van gronden van de plantage.
3.1.4 [
[betrokkene 2], handelende onder de naam Terenonan [voornaam] [familienaam 2] Di Gato (hierna: [betrokkene 2]), heeft een bodemzaak aangespannen tegen onder anderen [appellant 1] en [betrokkene 1] (zaaknummer CUR201803042). In die zaak is op 20 april 2020 uitspraak gedaan (ECLI:NL:OGEAC:2020:337). In die uitspraak heeft het Gerecht onder meer overwogen:
4.9
Nu in rechte nog niet is uitgemaakt wie aanspraak kan maken op (een deel van) plantage Gato, acht het gerecht het mede gelet op de hiervoor genoemde belangen niet geraden om [betrokkene 2] als beheerder van plantage Gato aan te wijzen. Ter behartiging van de onder r.o. 4.8. genoemde belangen, acht het gerecht het (ambtshalve) van belang dat een objectieve derde, die met geen van de betrokken partijen familierechtelijke banden heeft, het beheer van plantage Gato ter hand neemt. De wet vereist niet dat een beheerder deelgenoot is in de gemeenschap en evenmin dat deze banden heeft met de deelgenoten.
4.1
Het gerecht heeft de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen (hierna: de stichting) hiertoe bereid gevonden. Zij wordt daartoe geschikt en in staat geacht, zodat het gerecht een zodanige regeling zal treffen waarbij de stichting tot beheerder zal worden benoemd over de plantage Gato.
(…)
4.12
Het voorgaande heeft, gelet op het bepaalde in artikel 4:154 BW, tot gevolg dat met ingang van de datum van deze uitspraak alleen de stichting nog bevoegd zal zijn tot het innen van huurgelden van de verhuurde percelen te plantage Gato. Dit geldt zowel voor huurovereenkomsten aangegaan door [familienaam 2] als die aangegaan door [familienaam 1], of wie dan ook anders die percelen te plantage Gato in verhuur heeft uitgegeven. Vanaf dat moment komen ook achterstallige huurgelden die nog niet zijn voldaan enkel aan de stichting toe. De stichting zal de aan haar uitgekeerde gelden in beheer dienen te houden tot nadat in dit geding, in de bij het gerecht aanhangige procedure ex artikel 3:200a BW of bij andere rechterlijke uitspraak is bepaald aan wie de gelden dienen toe te komen. De stichting zal haar bewind dienen in te schrijven in de openbare registers en tevens dienen te publiceren in de Curaçaose Courant alsmede een Nederlandstalige en Papiamentstalige krant.
In het dictum van de uitspraak is onder meer bepaald:
5.1
stelt onder bewind het gemeenschappelijk goed bestaande uit de gronden gelegen te Plantage Malpais (a) Gato, gelegen tussen Souax en Papaya, meetbrief no. 250/1974, groot 89,59 ha;
5.2
wijst aan de Stichting Afwikkeling Nalatenschappen tot bewindvoerder. (…)
5.4
treft ten aanzien van het bewind, in aanvulling op of afwijking van de onder r.o. 5.3. genoemde wetsartikelen, de volgende regeling:
- (…)
- dat de stichting met ingang van de datum van deze beschikking uitsluitend bevoegd zal zijn tot het innen ‒ al dan niet via een door haar daartoe gemachtigde ‒ van huurgelden zoals bedoeld in r.o. 4.12. van deze beschikking, huurgelden die na deze datum aan [betrokkene 2] worden betaald, dienen door [betrokkene 2] aan de stichting te worden overgedragen;
- (…)
3.1.5 [
[appellant 1] en [betrokkene 1] zijn in hoger beroep gegaan van de uitspraak van 20 april 2020. Op 15 december 2020 heeft het Hof in beide hoger beroepen de uitspraak van het Gerecht bevestigd (zaaknummers CUR2020H00141 en CUR2020H00168, ECLI:NL:OGHACMB:2020:300).
3.1.6 [
[appellant 1] heeft, telkens in de hoedanigheden van mede-erfgenaam van de erven [familienaam 1] en penningmeester van de Stichting Belangenbehartiging, bij overeenkomsten van 27 september 2021 (of 11 oktober 2021) en 28 augustus 2022 percelen op de plantage verhuurd aan derden.
Vorderingen
3.2
In dit kort geding heeft SAN gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht:
I [appellanten] verbiedt rechtshandelingen te verrichten waartoe SAN exclusief bevoegd is, althans die uitsluitend met medewerking en/of toestemming van SAN mogen worden verricht, bestaande uit doch niet beperkt tot het aangaan van overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring, ingebruikgeving, ingebruikneming, beëindiging, huurkoop, koop op afbetaling, aanvragen van vergunningen en het houden van informatiesessies via de (sociale) media namens het gemeenschappelijk goed bestaande uit de gronden van de plantage, op verbeurte van een dwangsom,
II [appellanten] veroordeelt tot betaling van NAf 3.094,21, met rente.
3.3 [
[appellant 1] heeft in reconventie gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht SAN gebiedt geen onrechtmatig hinder op de plantage jegens hem te veroorzaken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Dit gebod omvat:
a. het nalaten van intimidatie van potentiële grondhuurders aan wie [appellant 1] een stuk grond wil verhuren en het chanteren van deze potentiële huurders door aan hen mee te delen dat alle terreinen op de plantage volgens de uitspraak van 20 april 2020 uitsluitend door SAN worden beheerd en dat alleen SAN deze terreinen in huur kan uitgeven;
b. het (doen) verwijderen van het billboard waarmee SAN pretendeert het beheer over de plantage te hebben, waardoor het publiek en potentiële grondhuurders rechtstreeks en indringend op het verkeerde been worden gezet;
c. het ontruimen van de varkenshouderij die het woningbouwproject van [appellant 1] hindert.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht het volgende verbod uitgesproken:
verbiedt ieder van de gedaagden [[appellanten], toevoeging Hof] het aangaan van overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring, ingebruikgeving, ingebruikneming, beëindiging, huurkoop of koop op afbetaling, alsmede het aanvragen van vergunningen en het houden van informatiesessies via de (sociale) media namens het gemeenschappelijk goed bestaande uit de gronden gelegen op de plantage.
Het verbod is versterkt met dwangsommen.
Het Gerecht heeft de vordering in conventie tot betaling van NAf 3.094,21 met rente afgewezen. Ook de vorderingen in reconventie heeft het Gerecht afgewezen.
Beoordeling door het Hof
Is [appellant 1] bevoegd de Stichting Belangenbehartiging te vertegenwoordigen in dit geding?
3.5
Blijkens het bestreden vonnis heeft [betrokkene 1] als voorzitter van de Stichting Belangenbehartiging verklaard dat de penningmeester van die stichting (dat is [appellant 1]) niet bevoegd is namens de stichting huurovereenkomsten aan te gaan. Dat doet de vraag rijzen of [appellant 1] bevoegd is de stichting in dit geding te vertegenwoordigen, zoals hij in hoger beroep doet. Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep kan dat echter in het midden blijven.
In principaal hoger beroep
3.6
Grief 1 is gericht tegen de overweging van het Gerecht dat SAN als enige bevoegd is beheersdaden (zoals verhuur) met betrekking tot de plantage te verrichten (rov. 13).
3.7
Voor zover de grief zich richt tegen hetgeen is overwogen en beslist in de uitspraak van het Gerecht van 20 april 2020, faalt de grief. Die uitspraak is gedaan in een bodemzaak. In dit kort geding moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan, gelet op de regel dat de kortgedingrechter zijn of haar uitspraak moet afstemmen op beslissingen van de bodemrechter. Zoals in het bestreden kortgedingvonnis terecht is overwogen, is de uitspraak van het Gerecht van 20 april 2020 (bevestigd door het Hof op 15 december 2020) in kracht van gewijsde gegaan.
3.8
De grief betoogt verder dat het Gerecht eerder heeft overwogen dat geen van de (deel)gerechtigden zich dient te gedragen als eigenaar en/of bezitter en/of beheerder van de gehele plantage ten nadele van andere (deel)gerechtigden. Dit betoog baat [appellant 1] niet. De bedoelde overweging staat in een kortgedingvonnis van 30 december 2015, dat het Hof op 13 december 2016 heeft bevestigd (KG 76617 – H 172 en 172A/16, ECLI:NL:OGHACMB:2016:131). De overweging is niet in strijd met de uitspraak van 20 april 2020. SAN is immers geen (deel)gerechtigde, maar een onafhankelijk bewindvoerder. Bovendien is de overweging gegeven in een kort geding, maar de uitspraak van 20 april 2020 is nadien in een bodemzaak gedaan en in kracht van gewijsde gegaan.
3.9
Grief 1 faalt dus.
3.1
Grief 2 is gericht tegen hetgeen het Gerecht in rov. 17 van het bestreden vonnis afleidt uit art. 4:166 BW en uit (overweging 4.12 van) de uitspraak van 20 april 2020.
3.11
Ook deze grief is gemotiveerd met een beroep op het kortgedingvonnis van 30 december 2015. Dat kortgedingvonnis bevat echter niets wat in strijd is met hetgeen het Gerecht in het thans bestreden vonnis in rov. 17 overweegt. Mocht dat anders zijn, dan is het kortgedingvonnis van 30 december 2015 achterhaald doordat inmiddels in een bodemzaak de uitspraak van 20 april 2020 is gedaan en kracht van gewijsde heeft gekregen. De grief faalt.
3.12
Grief 3 is gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vorderingen van [appellanten]. Voor deze grief geldt hetzelfde als hiervoor over grief 2 is overwogen.
In incidenteel hoger beroep
3.13
SAN heeft gevorderd dat het Hof op de voet van art. 12a Rv de oproeping gelast van [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) als partij in het geding. SAN heeft aangevoerd dat [appellant 1] [betrokkene 3] inschakelt bij de verhuur en verkoop van gronden van de plantage. Zij wenst dat het Hof een soortgelijk verbod tegen [betrokkene 3] uitspreekt als het Gerecht in het bestreden vonnis tegen [appellant 1] heeft uitgesproken.
3.14
Het Hof wijst dit verzoek af om proceseconomische redenen. Deze zaak is een kort geding in hoger beroep. Het komt het Hof ordelijker voor als SAN desgewenst een aparte procedure bij het Gerecht tegen [betrokkene 3] aanspant. Anders dan SAN bij pleitnota in hoger beroep heeft betoogd, is de rechtsverhouding tussen SAN enerzijds en [appellant 1] en [betrokkene 3] anderzijds niet processueel ondeelbaar.
3.15
Verder heeft SAN een grief gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van NAf 3.094,21, met rente. Deze vordering strekt tot vergoeding van de kosten die SAN stelt te hebben gemaakt om voortzetting van de handelingen van de drie gedaagden tegen te gaan. Het Gerecht heeft de vordering afgewezen op grond van de volgende overwegingen: SAN heeft onvoldoende onderbouwd dat en waarom iedere gedaagde volledig aansprakelijk is; SAN heeft niet verzocht om hoofdelijke veroordeling; het Gerecht ziet geen aanknopingspunten voor hoofdelijke veroordeling (rov. 19).
3.16
Bij de grief heeft SAN aangevoerd dat in het bijzonder [appellant 1] onbevoegd en onrechtmatig handelt en dat SAN de betaling (in hoger beroep) al dan niet hoofdelijk vordert.
3.17
Voor de vraag of er plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding, zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook, kort gezegd, of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Verder geldt dat een vordering tot vergoeding van kosten om onrechtmatig gedrag tegen te gaan, niet altijd zonder meer en voor het volledige bedrag toewijsbaar is, ook niet als aannemelijk is dat die kosten daadwerkelijk met dat doel zijn gemaakt. Gelet op deze regels zal het Hof de afwijzing van deze vordering in dit kort geding bevestigen. De deugdelijkheid van het ingeroepen recht is te onzeker en de vordering is te weinig spoedeisend voor toewijzing in dit kort geding.
3.18
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. SAN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Aan de zijde van [appellanten] zullen die kosten echter worden begroot op nihil.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van SAN gevallen en tot op heden begroot op NAf 671,00 aan verschotten en NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt SAN in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.