2.2Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2.1Met ingang van 1 maart 2018 hebben [huurders] de woning aan de Rotterdamweg 10 te Curaçao (hierna: de woning) van [verhuurder] gehuurd voor een huurprijs van NAf 950 per maand. Na een jaar is de huurovereenkomst stilzwijgend verlengd.
2.2.2Bij brief van 2 mei 2018 hebben [huurders] geklaagd over gebreken aan de woning, waaronder lekkages en overlast van ongedierte. Indien [verhuurder] de gebreken niet vóór 1 juni 2018 zou laten herstellen, zouden [huurders] dat op kosten van [verhuurder] laten doen en de huur verlagen, aldus [huurders] in de brief.
2.2.3Bij brief van 7 mei 2018 heeft [verhuurder] bericht dat de werkzaamheden die volgens afspraak voor zijn rekening komen, inmiddels naar behoren zijn uitgevoerd. Verder heeft hij bezwaar ertegen gemaakt dat [huurders] werkzaamheden voor rekening van [verhuurder] laten uitvoeren of de huur verlagen.
2.2.4De huurovereenkomst voorziet in indexering van de huurprijs. Met een beroep daarop heeft [verhuurder] de huurprijs met ingang van 1 maart 2019 verhoogd tot NAf 974,70 per maand. [huurders] zijn echter NAf 950 per maand blijven betalen.
2.2.5Op 7 juli 2019 hebben [huurders] een handgeschreven lijst met klachten aan [verhuurder] verstrekt. [verhuurder] heeft de klachten (gedeeltelijk) laten uittypen, de uitgetypte lijst ter hand gesteld aan een aannemer en deze opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren. De aannemer heeft werkzaamheden uitgevoerd. [verhuurder] heeft daarvoor betaald.
2.2.6Bij brief van 30 september 2019 hebben [huurders] opnieuw geklaagd. Zij hebben bericht dat zij met ingang van 30 september 2019 NAf 300 per maand aan huur zullen betalen en dat indien [verhuurder] de klachten niet vóór 10 november 2019 zal verhelpen, [huurders] de huurbetalingen zullen staken en de ingehouden huur zullen aanwenden voor herstelwerkzaamheden. Na november 2019 hebben [huurders] geen huurbetalingen meer gedaan.
2.2.7Bij brief van 7 oktober 2019 heeft [verhuurder] medegedeeld dat hij de aannemer heeft verzocht contact met [huurders] op te nemen om alsnog de werkzaamheden van de lijst van 7 juli 2018 uit te voeren, voor zover die vallen onder de verantwoordelijkheid van [verhuurder] en nog niet zijn uitgevoerd. Verder heeft [verhuurder] in die brief aangedrongen op tijdige en volledige betaling van de onverminderde huurprijs.
2.2.8Bij verzoekschrift van 8 oktober 2019 hebben [huurders] de huurcommissie verzocht de maximale huurprijs van de woning vast te stellen.
2.2.9Bij verzoekschrift van 27 november 2019 heeft [verhuurder] de huurcommissie verzocht toestemming te verlenen voor beëindiging van de huurovereenkomst.
2.2.10Partijen hebben hun geschil voorgelegd aan een mediator. Dat heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.
2.2.11Bij verzoekschrift van 10 december 2019 heeft [verhuurder] in kort geding ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand gevorderd. Bij vonnis van 13 januari 2020 heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat bewijs zal moeten worden geleverd om de stellingen van partijen te kunnen beoordelen en dat daarvoor geen plaats is in kort geding. Het Gerecht achtte de stellingen van [verhuurder] niet voldoende aannemelijk geworden.
2.2.12Met een beroep op de overeengekomen indexeringsregeling heeft [verhuurder] de huurprijs met ingang van 1 januari 2020 verhoogd tot NAf 1.000,04 per maand.
2.2.13Bij brief van 23 januari 2020 hebben [huurders] medegedeeld dat zij NAf 847,79 aan verschenen en onbetaalde huur hebben aangewend voor herstelwerkzaamheden en dat zij NAf 2.052,21 aan verschenen en onbetaalde huur hebben gereserveerd voor verdere herstelwerkzaamheden.
2.2.14Bij brief van 24 februari 2020 heeft [verhuurder] bezwaar ertegen gemaakt dat [huurders] huur inhielden en werkzaamheden lieten uitvoeren voor rekening van [verhuurder]. Hij heeft verzocht om onmiddellijke betaling van NAf 3.759,66, berekend als het verschil tussen een gestelde huurachterstand van NAf 4.604,45 en de door [huurders] betaalde kosten voor werkzaamheden van NAf 847,79 (als genoemd in de brief van 23 januari 2020).
2.2.15Bij beschikking van 16 maart 2020 heeft de huurcommissie het verzoek van [verhuurder] van 27 november 2019 om toestemming voor beëindiging van de huurovereenkomst afgewezen. De huurcommissie heeft daarbij verwezen naar het in kort geding gewezen vonnis van 13 januari 2020.
2.2.16Op 8 juni 2020 heeft [verhuurder] conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [huurder 1].
2.2.17Op 1 juli 2020 hebben [huurders] de woning verlaten en de sleutels bij [verhuurder] ingeleverd.
2.2.18Bij e-mail van 5 juli 2020 heeft [verhuurder] de ontvangst van de sleutels bevestigd en bericht dat hij [huurders] aansprakelijk houdt voor schade aan de woning en voor doorbetaling van huur totdat de rechter de datum zal hebben vastgesteld waarop de woning moet worden opgeleverd. Daarbij heeft hij [huurders] gesommeerd tot betaling van NAf 6.354,02 aan huurachterstand (waarbij de borg reeds in mindering was gebracht) en NAf 213,82 aan openstaande kosten van water en elektriciteit (Aqualectra).
2.2.19Bij brief van 8 juli 2020 hebben [huurders] bericht geen huur te zullen betalen voor de periode na 1 juli 2020. Verder hebben zij onder meer bericht NAf 130,- te hebben betaald aan een monteur van ramen, NAf 24,50 te hebben uitgegeven in een winkel voor bouwmaterialen en NAf 20,- aan telefoonkosten te hebben gemaakt.
2.2.20Bij e-mail van 19 juli 2020 heeft [verhuurder] bericht akkoord te gaan met verrekening van NAf 174,50 en aangedrongen op betaling van NAf 213,82 voor water en elektriciteit (als genoemd in de e-mail van 5 juli 2020).
2.2.21Bij beschikking van 18 augustus 2021 heeft de huurcommissie beslist op het verzoek van 8 oktober 2019 van [huurders] door vast te stellen dat de huurprijs per 1 september 2021 niet meer dan NAf 557 per maand mag bedragen.