ECLI:NL:OGHACMB:2023:270

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
H-261/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van getuige en frustratie van opsporingsonderzoek in drugszaken

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, een politieambtenaar, werd beschuldigd van het beïnvloeden van een getuige, [J.M.], en het frustreren van een opsporingsonderzoek naar een drugsmisdrijf. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk beïnvloeden van de getuige om zijn mobiele telefoon niet mee te nemen naar het verhoor, zodat deze niet door de politie kon worden onderzocht. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, waarbij het Hof de verklaringen van de verdachte en de inhoud van afgeluisterde gesprekken als bewijs gebruikte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en werd ontzet uit het recht om het ambt van politieambtenaar te bekleden voor vijf jaren. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als politieambtenaar, die zijn positie had misbruikt om de rechtsgang te frustreren. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, wat leidde tot een strafvermindering.

Uitspraak

Zaaknummer: H-261/19

Parketnummer: 500.00414/19
Uitspraak: 13 juli 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 23 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in Curaçao,
wonende [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. A.K. Tiggelaar, en van wat door de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.C. Vanblarcum, advocaat te Curaçao, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd, met als bijkomende straf een ontzetting van het recht om het ambt van politieambtenaar uit te oefenen voor de duur van vijf jaren.
De raadsman heeft bepleit dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019, althans in de maanden augustus 2019 tot en met november 2019, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of afbeelding en/of gegevens uit geautomatiseerde werken zich jegens [J.M.]heeft/hebben uitgelaten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of (politie)ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voorafgaand aan een (ter zitting) door de officier van justitie aangekondigd verhoor als getuige door de politie in de tegen [H.W.]en/of [E.S.] en/of [G.K.] aanhangige strafzaak (onderzoek "[naam boot]"):
  • (telkens) contact opgenomen en/of gesproken met J.A. [J.M.], met het doel om hem ertoe aan te zetten en/of te bewegen om (ten gunste van de verdachten [H.W.] en/of [E.S.] en/of [G.K.], die op dat moment in beperkingen en/of voorarrest verbleven) de schuld op zich te nemen voor de op de boot "[naam boot]" aangetroffen partij cocaïne, en/of
  • aan die [J.M.] – zakelijk weergegeven – instructies gegeven, althans tegen deze [J.M.] gezegd, dat hij bepaalde en/of belastende informatie van zijn mobiele telefoon ("de ding van de hand") diende te verwijderen en/of te wissen ("uitkijken dat de ding van zijn hand helemaal bij is"), en/of
  • aan die [J.M.] - zakelijk weergegeven - instructies gegeven, althans tegen hem gezegd dat hij zijn mobiele telefoon niet mee diende te nemen naar het verhoor ("kijken dat hij de ding van de hand niet heeft");
2.
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019, althans in de maanden augustus 2019 tot en met november 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
nadat op of omstreeks 22 augustus 2019 een misdrijf, te weten het medeplegen van overtreding van de artikelen 3 jo 11 van de Opiumlandsverordening (onderzoek "[naam boot]"), althans nadat er enig misdrijf was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging daarvan te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en/of politie onttrokken,
en/of
opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen heeft verborgen en/of vernietigd en/of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie onttrokken, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming heeft belet, en/of belemmert en/of verijdelt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet aan [J.M.] de opdracht en/of instructie gegeven om de mobiele telefoon (die door hem gebruikt is bij het plegen van het/een misdrijf), althans de op deze mobiele telefoon opgeslagen gegevens, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, te verbergen en/of te vernietigen en/of weg te maken en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie te onttrekken, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming te beletten en/of belemmeren en/of verijdelen;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot enige veroordeling zou kunnen of mogen leiden,
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
nadat op of omstreeks 22 augustus 2019 een misdrijf, te weten het medeplegen van overtreding van de artikelen 3 jo 11 van de Opiumlandsverordening (onderzoek "[naam boot]"), althans nadat er enig misdrijf was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken en/of de nasporing en/of vervolging daarvan te beletten en/of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop en/of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf te vernietigen en/of weg te maken en/of te verbergen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en/of politie te onttrekken,
en/of
opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen en/of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 aan te tonen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten en/of te belemmeren en/of te verijdelen, heeft verborgen en/of vernietigd en/of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie heeft onttrokken, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming heeft belet, en/of heeft belemmerd en/of te verijdelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet, al dan niet door tussenkomst van [verdachte], aan [J.M.]de opdracht en/of instructie gegeven om de mobiele telefoon (die door [J.M.] gebruikt is bij het plegen van het/een misdrijf), althans de op deze mobiele telefoon opgeslagen gegevens, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, te verbergen en/of te vernietigen en/of weg te maken en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie te onttrekken, dan wel door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming te beletten en/of belemmeren en/of verijdelen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk mondeling en/of bij geschrift zich jegens [J.M.]heeft uitgelaten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of politieambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, voorafgaand aan een ter zitting door de officier van justitie aangekondigd verhoor als getuige door de politie in de tegen [H.W.] en/of [E.S.] en/of [G.K.] aanhangige strafzaak (onderzoek "[naam boot]"):
- tegen die [J.M.]gezegd dat hij zijn mobiele telefoon niet mee diende te nemen naar het verhoor ("kijken dat hij de ding van de hand niet heeft");
2 primair
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander, nadat op 22 augustus 2019 een misdrijf, te weten het medeplegen van overtreding van de artikelen 3 jo 11 van de Opiumlandsverordening (onderzoek "[naam boot]"), was gepleegd, opzettelijk een voorwerp dat kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen
,met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, heeft weggemaakt en/of aan het onderzoek van de politie heeft onttrokken, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet aan [J.M.] de instructie gegeven om de mobiele telefoon die kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, weg te maken en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie en/of politie te onttrekken.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deelt uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
Op 22 augustus 2019 is in Curaçao op zee door personeel van de Kustwacht een klein snel vaartuigje met de naam [naam boot] geïntercepteerd en gecontroleerd. De [naam boot] was uitgevaren in Venezuela. Die controle heeft geresulteerd in het aantreffen van 14 pakketten waarin cocaïne was verpakt, tot een totaalgewicht van bijna 16 kilogram. Deze pakketten waren verspreid verborgen in een aantal holle ruimtes in de [naam boot]. Naar aanleiding van deze drugsvangst is de politie een strafrechtelijk onderzoek met de naam [naam boot] gestart. In het kader van dat onderzoek is de eigenaar van het vaartuig, [H.W.], enkele weken later aangehouden. Ten behoeve van het opsporingsonderzoek [naam boot] zijn politie en openbaar ministerie, in ieder geval vanaf oktober 2019, voornemens geweest om [J.M.] als getuige te horen. [1]
De verdachte wordt onder 1 verweten deze persoon, [J.M.], te hebben beïnvloed in diens vrijheid om als getuige een verklaring af te leggen. Onder 2 wordt de verdachte verweten het opsporingsonderzoek [naam boot] te hebben gefrustreerd.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij deze [J.M.] weliswaar kent, via [H.W.], maar dat hij niet heeft getracht de door deze [J.M.] af te leggen getuigenverklaring te beïnvloeden. In de inhoud van de in het dossier aanwezige afgeluisterde telefoongesprekken ziet de verdachte geen kwaad; zijn verklaring voor de inhoud van deze gesprekken is dat sprake is van grapjes tussen [H.W.] en hem, dat zij nu eenmaal zo met elkaar praten en dat de verdachte, toen [H.W.] het had over ‘ding van de hand’, niet wist wat [H.W.] hiermee bedoelde, maar dat hij met hem meepraatte om [H.W.] rustig te houden.
Ten aanzien van [H.W.], aan wie eenzelfde feit ten laste was gelegd als aan de verdachte onder feit 1, heeft het Hof onlangs overwogen: [2]
“Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2092) volgt dat van belang is de strekking van de in de delictsbepaling bedoelde uiting: “Indien deze uiting slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij – met name door bemoeienis met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) die verklaring – de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van ‘beïnvloeden’. Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben.” De Hoge Raad overweegt: “artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten opzichte van een rechter of ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.”
Uit oudere jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2005:AT7093) valt af te leiden dat het tegen iemand zeggen om niet te verklaren ook inhoudt dat de vrijheid van die persoon om een verklaring af te leggen wordt beïnvloed.
In het onderhavige geval hebben de verdachte en [J.J.] het tijdens hun gesprek op 17 oktober 2019 over ‘ding van de hand’. In het bijzonder geeft de verdachte te kennen dat het hem veel waard is
dat aan [J.M.] zo spoedig mogelijk wordt duidelijk gemaakt dat hij dat ding van de hand niet heeft. De ding van zijn hand zal hem verwurgen.Bij dat laatste hebben de verdachte en [J.J.], blijkens de verdere inhoud van het uitgewerkte gesprek, het oog op het voorgenomen verhoor van [J.M.] [J.M.] als getuige. Zij bespreken immers:
Ze hebben in de rechtszaal gezegd dat ze de man willen aanspreken in dit gedeelte.[J.J.] moet van de verdachte contact zoeken met [J.M.]. [J.J.] zegt in dit gesprek daarover tegen de verdachte:
Sinds gisteren zat hij met mij.En voorts:
Hij heeft gezegd dat hij bereid is (het Hof begrijpt: om gehoord te worden).
Als ze willen, ze weten waar hij te vinden is.Waarop de verdachte zegt:
Maar ik wil dat niet eens. Nee, want ze gaan hem in een hoek zetten en vouwen, ze gaan hem vouwen. Hij moet dat niet eens doen, hij moet weg.[J.J.] zegt daarop:
Ja,waarna de verdachte zegt:
Doet dat voor mij en kijken dat hij de ding van de hand niet heeft, vader.Later in het gesprek zegt [J.J.]:
Ik zal kapitein (het Hof begrijpt dat hiermee [J.M.] wordt bedoeld)
wel aanspreken van wat is wat. Ik zal hem uitleggen van de ding van de hand.De verdachte reageert daarop:
Jah (..) ga uit en doet het meteen voor mij baas, dat is wel spoed spoed, want ze willen zijn nek morgen breken of vandaag of gisteren.
In een gesprek enkele dagen later, op 21 oktober 2019, bespreekt de verdachte met zijn vrouw dat hij nog steeds vast zit en dat de enige manier is om dat te veranderen dat [J.M.] een ‘wow’ verklaring komt afleggen. Hij zegt tegen zijn vrouw:
Ik heb [bijnaam] (het Hof begrijpt dat hiermee [J.J.] wordt bedoeld)
nodig. Serieus ik heb hem spoed nodig. Ik heb hem spoed nodig om vanuit hierbinnen te kunnen. Zeg hem voor mij dat ik hem spoed nodig heb. Nu heb ik hem nodig om iets voor mij te doen.Zijn vrouw zegt hierop:
Ik zal hem voor jou zeggen. Lukt je morgen?De verdachte zegt:
Morgen is het laat. Goed, ik zal je terugbellen.De verdachte belt zijn vrouw 20 minuten later terug met de vraag:
Heb je hem gebeld?Zijn vrouw antwoordt met:
Ja, ik had hem gebeld aangevende om te komen. Ik ben bezig met hem om te kijken of hij vandaag zal komen. Anders is het morgen tussen 11 en 12.De volgende dag, op 22 oktober 2019, belt de verdachte zijn vrouw om 11.15 uur en vraagt haar waar [J.J.] is, waarop zijn vrouw de telefoon aan [J.J.] geeft. [J.J.] koppelt aan de verdachte terug dat
ze zijn(het Hof begrijpt: van [J.M.]
hand ding niet hebben, waaropde verdachte reageert met:
Ach broer.[J.J.] bevestigt dat zijn
hand dingen in Nederland zijn gebleven.[J.J.] zegt even later tegen de verdachte:
Je broer verstaat je zeer goed. Kapitein (het Hof begrijpt dat hiermee [J.M.] wordt bedoeld)
vroeg mij voor de hand ding. Ik zei tegen hem dat er geen hand ding is.
Dat met ‘hand ding’ of ‘ding van de hand’ een mobiele telefoon wordt bedoeld, leidt het Hof af uit de verklaring van de verdachte van 20 november 2019. De politie houdt tijdens dat verhoor voor dat [J.J.] tegen de verdachte zegt: ‘Ze hebben zijn hand ding niet’. Gevraagd naar de inhoud van dat gesprek antwoordt [J.J.]:
Ik was via via wel op de hoogte dat [J.M.] in Nederland was, maar ik was niet op de hoogte dat [J.M.] zijn telefoon in Nederland heeft achtergelaten.Uit de inhoud van dit verhoor leidt het Hof eveneens af dat met [J.M.] wordt bedoeld [J.M.], die regelmatig voor de verdachte als kapitein op de [naam boot] naar Venezuela is gevaren.
Uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde gesprekken en de chronologie leidt het Hof af dat tussen de verdachte en [J.J.] wordt besproken dat [J.M.] niet in het bezit moet zijn van zijn mobiele telefoon als hij verhoord zal gaan worden. Uit de verklaringen die [J.M.] op 30 oktober 2019 en 11 december 2019 bij de politie heeft afgelegd, onder meer inhoudende dat hij geen telefoon heeft en dat hij zijn telefoon tijdens zijn verblijf in Nederland is kwijtgeraakt, terwijl [J.J.] eerder op 22 oktober 2019 in een telefoongesprek aan de verdachte heeft teruggekoppeld dat
zijn handdingen in Nederland zijn gebleven,leidt het Hof af dat de boodschap van de verdachte, te weten dat de telefoon van [J.M.] moet verdwijnen, [J.M.] daadwerkelijk via [J.J.] heeft bereikt: het Hof gaat daarmee voorbij aan de mogelijkheid van een voor de verdachte gelukkig toeval, in de zin van het door [J.M.] bedoelde kwijtraken als onvrijwillig verlies van de telefoon. Daarmee is sprake van beïnvloeding van zijn vrijheid om een verklaring af te leggen. Immers, door [J.M.] te zeggen om zijn telefoon ‘weg te doen’ wordt niet alleen de mogelijkheid van technisch onderzoek aan die telefoon gefrustreerd, maar daarmee wordt bovendien voorkomen dat [J.M.] over die telefoon en de resultaten van dit onderzoek (moeilijke) vragen zal moeten beantwoorden. Dat de verdachte daarvoor vreesde, blijkt uit het feit dat hij tegen [J.J.] zegt: ‘
de ding van de hand zal hem verwurgen’.In zoverre is de inhoud van de verklaring van [J.M.] gestuurd, en daarmee diens vrijheid om onbelemmerd te verklaren beïnvloed.”
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de in de geciteerde overwegingen genoemde ‘[J.J.]’ de verdachte is. Gelet hierop, is het Hof van oordeel dat deze overwegingen ook in de onderhavige strafzaak hebben te gelden, waarbij voor ‘[J.J.]’ dus verdachte moet worden gelezen en voor ‘verdachte’ [H.W.] gelezen.
Aan de door de verdachte ter terechtzitting van het Hof afgelegde verklaring dat hij niet wist wat met ‘ding van de hand’ werd bedoeld en dat hij slechts met [H.W.] meepraatte, hecht het Hof geen geloof gelet op de inhoud en het verloop van de telefoongesprekken die voor het bewijs worden gebezigd. Hieruit kan het Hof geen andere conclusie trekken dan dat de verdachte goed begreep waarover [H.W.] het tijdens deze gesprekken had. Bovendien gebruikte de verdachte in deze gesprekken zelf – en ook uit zichzelf – ook de termen ‘ding van de hand’ of ‘hand dingen’, zodat alleen al daarom van slechts ‘meepraten’ geen sprake kan zijn geweest. Voorts gaat deze verklaring van de verdachte voorbij aan de redengevende inhoud van de verklaring die hij op 20 november 2019 bij de politie heeft afgelegd en die voor het bewijs wordt gebezigd. Uit deze verklaring volgt ook dat met ‘ding van de hand’ de mobiele telefoon van [J.M.] werd bedoeld en dat de verdachte dat wist. Tevens volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de verdachte wist dat het de bedoeling was dat [J.M.] gehoord zou worden.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van [J.M.] om als getuige een verklaring af te leggen door tegen die [J.M.] te zeggen c.q. hem te instrueren dat hij zijn mobiele telefoon niet mee diende te nemen naar het verhoor, zodat [J.M.] over de inhoud daarvan geen vragen meer kon beantwoorden dan wel zou hoeven te beantwoorden. Aldus is het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De vorenstaande overwegingen brengen voorts met zich dat het Hof van oordeel is dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat ook het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Met het instrueren van [J.M.] om (ten tijde van zijn verhoor door de politie) niet in het bezit te zijn van zijn mobiele telefoon, heeft de verdachte ervoor gezorgd dat deze telefoon aan het onderzoek van de politie werd onttrokken. En dat, terwijl uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wist dat deze mobiele telefoon kon dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Op de opmerkingen van [H.W.] in het telefoongesprek van 17 oktober 2019 dat de verdachte moet ‘kijken dat hij de ding van de hand niet heeft’ omdat ‘de ding van de hand hem zal verwurgen’ en de daarna door [H.W.] verder gegeven uitleg dat [J.M.] de laatste kogel in het magazijn is en dat de oorlog groot is, heeft de verdachte immers instemmend gereageerd en heeft hij later in datzelfde gesprek tegen [H.W.] gezegd dat hij, de verdachte, de kapitein, zijnde [J.M.], zal aanspreken en hem zal uitleggen van de ding van de hand.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk mondeling en/of bij geschrift zich jegens een persoon uitlaten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk weg maken en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken van voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
Op 10 september 2019 is een goede vriend van de verdachte door de politie aangehouden en in hechtenis genomen op verdenking van de invoer in Curaçao van een groothandelshoeveelheid van ongeveer zestien kilo cocaïne. Uit het dossier lijkt te volgen dat de verdachte, die op dat moment als senior tactisch rechercheur verbonden was aan het Korps Politie Curaçao, vanaf de aanvang van de hechtenis van zijn vriend zich hiermee heeft bemoeid door telefonisch contact te onderhouden met zijn vriend en diens partner, hen van adviezen te voorzien en die partner bij te staan bij een bezoek aan de raadsvrouw van zijn vriend.
Deze bemoeienis heeft zich nog verder uitgestrekt doordat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Zo heeft de verdachte samen met zijn vriend de vrijheid van een getuige om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of politieambtenaar een verklaring af te leggen beïnvloed, door die getuige zover te krijgen diens mobiele telefoon niet mee te nemen, zodat die niet in handen van de politie terecht zou komen. De verdachte heeft zodoende niet alleen de mogelijkheid van technisch onderzoek door politie en justitie aan die telefoon gefrustreerd, maar heeft het ertoe gebracht dat vragen over de inhoud van die telefoon (die uit dat onderzoek hadden kunnen voortvloeien), niet aan de getuige gesteld konden worden en de getuige hierover dus geen verklaring hoefde af te leggen of kon afleggen. Zodoende heeft de verdachte de inhoud van de verklaring van die getuige gestuurd, met belemmering van zijn verklaringsvrijheid tot gevolg.
De verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel (moreel) besef te hebben van wat het ambt van een politieagent met zich brengt. Terwijl hij als lid van het Korps Politie Curaçao was belast met de opsporing van strafbare feiten, frustreerde hij het opsporingsonderzoek dat door zijn collega’s werd gedaan ten faveure van de belangen van zijn goede vriend, een verdachte in dat onderzoek. Dit neemt het Hof de verdachte zeer kwalijk.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In de omstandigheden dat de strafbare feiten ruim drie jaar, bijna vier jaar, geleden zijn begaan en dat de verdachte door het Korps Politie Curaçao inmiddels is ontslagen, ziet het Hof aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en daarbij een proeftijd te bepalen voor de duur van drie jaar. Dit tevens als stok achter de deur voor de verdachte om zich niet wederom aan (dergelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk in beginsel passend en geboden is.
Het Hof stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die op zijn redelijkheid te beoordelen termijn heeft een aanvang genomen op 23 december 2019, toen door de officier van justitie hoger beroep werd ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. De behandeling van de zaak in hoger beroep is eerst op 13 juli 2023 – en aldus niet binnen twee jaar – met een eindvonnis afgerond. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het Hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer anderhalf jaar in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf met één maand moet worden verlaagd.
Dat betekent dat het Hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting van het Hof in zijn voordeel heeft willen betogen, niet in het opsporingsteam zat dat was belast met dit onderzoek en als rechercheur dus niet betrokken was bij dit opsporingsonderzoek, maakt niet dat het Hof zijn handelen als minder kwalijk kan zien. Integendeel, het betoog van de verdachte getuigt van een zo ernstig gemankeerde opvatting van het ambt van politieagent, dat het Hof van oordeel is dat voor de verdachte geen plaats meer moet zijn binnen het Korps Politie Curaçao. Dat betekent dat de door de procureur-generaal gevorderde ontzetting van het recht om het ambt van politieambtenaar te bekleden voor de duur van vijf jaren zal worden toegewezen.
Alles afwegend, is het Hof van oordeel dat na te noemen straffen passend en geboden zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:64, 1:123, 1:136, 2:143 en 2:256 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzet de verdachte uit het recht op het bekleden van het ambt van politieambtenaar voor een periode van
5 (vijf) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.J. Geurts-de Veld, F.V.L.M. Wannyn en
R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, (zittings)griffier, en is uitgesproken op 13 juli 2023 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte in het kader van de gevangenhouding door de rechter-commissaris van 1 oktober 2019, waarin de officier van justitie meedeelt dat [J.M.] gevonden moet worden. En voorts het proces-verbaal Relevante tapgesprekken van 12 november 2019 waarin op pagina 7 is opgenomen: “De officier van justitie heeft tijdens de behandeling van het hoger beroep tegen de beschikking gevangenhouding aan het Hof (het Hof begrijpt: in raadkamer van 15 oktober 2019) medegedeeld dat zij het onderzoeksteam opdracht had gegeven om op korte termijn Justin Martina op te sporen en hem te ontbieden voor een verhoor.”
2.Vonnis van 15 september 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:85)