ECLI:NL:OGHACMB:2022:85

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
H-263/19
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk invoeren van cocaïne en beïnvloeding van verklaringsvrijheid van een getuige

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, die op 22 augustus 2019 in Curaçao betrokken was bij de invoer van bijna 16 kilogram cocaïne, werd eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof zich moest buigen over de vraag of de verdachte en zijn mededaders opzettelijk betrokken waren bij de smokkel van de cocaïne en of zij de verklaringsvrijheid van een getuige hebben beïnvloed.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als eigenaar van de boot, een organiserende rol heeft gespeeld in het transport van de cocaïne. De verdachte heeft contacten onderhouden met leveranciers in Venezuela en heeft de kapitein en de matroos gerekruteerd om de lading op te halen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verdachte en zijn mededaders wisselend hebben verklaard over hun betrokkenheid, wat het Hof als verdacht heeft aangemerkt. Het Hof heeft ook aandacht besteed aan de invloed die de verdachte heeft uitgeoefend op de getuige, door deze te instrueren zijn mobiele telefoon niet mee te nemen naar het verhoor, wat de verklaringsvrijheid van de getuige heeft beïnvloed.

Uiteindelijk heeft het Hof de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening en het beïnvloeden van de vrijheid van een getuige. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarbij het Hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Zaaknummer: H-263/19

Parketnummer: 500.00326/19
Uitspraak: 15 september 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 23 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Naam],

geboren op [datum] in [land],
wonende in land op het adres [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
Blijkens de akte is het hoger beroep van de officier van justitie onbeperkt ingesteld.
Het hoger beroep is echter, blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie en de mededeling van de procureur-generaal ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 3.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 436 van het Wetboek van Strafvordering, zal het Hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het Hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en op de terechtzittingen in hoger beroep van 24 februari 2022 en 25 augustus 2022.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M. Teengs Gerritsen, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.C. Vaders, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts beslissingen omtrent het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt dan het Gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair
dat hij op of omstreeks 22 augustus 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 15.890 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
1. subsidiair
dat hij op of omstreeks de periode van 21 december 2016 tot en met 22 augustus 2019, althans in of omstreeks de jaren 2016 tot en met 2019 in Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, B of D van de Opiumlandsverordening 1960, te weten:
  • het opzettelijk in, uit of doorvoeren en/of
  • het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, en/of
  • afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
  • het opzettelijk vervaardigen, waaronder begrepen het raffineren en omzetten,
van ongeveer 15.890 gram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van een materiaal bevattende cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13), voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
  • (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
  • de boot “[naam boot]”(registratienummer [nummer]), die op zijn naam is gesteld, ter beschikking gesteld voor het vervoer van de deklading (vissen) en/of voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
  • de boot “[naam boot]” gereed/geschikt heeft gemaakt voor het verbergen van verdovende middelen door één of meerdere verborgen ruimtes en/of compartimenten te maken en/of te laten maken en/of
  • één of meerdere keren naar Venezuela en/of de Aves Eilanden gereisd om aldaar ontmoetingen te hebben en/of afspraken te maken met de leveranciers van de deklading (vissen) en/of voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
  • één of meerdere personen benaderd en/of laten benaderen en/of geregeld/geronseld om als bemanning van de boot “[naam boot]” van Curacao naar Venezuela te varen om de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne op te halen en/of in de boot te laden, althans te laten laden door derden en/of de eerdergenoemde boot (vervolgens) terug naar Curacao te varen met het doel deze verdovende middelen in te voeren, en/of
  • één of meer document(en) en/of vergunning(en) (bewijs, vervangende vertrekpas), betrekking hebbende op het vervoer van een deklading vis (met daarbij de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne) aan te vragen of aan te laten vragen door derden bij de Douane Curacao, althans de daartoe bevoegde instanties, en/of
  • één of meermalen geld(en) voorhanden gehad en/of overgemaakt en/of overhandigd aan de bemanning van de boot “[naam boot]” ten behoeve van de aankoop van de deklading en de voornoemde handelshoeveelheid cocaïne, en/of
  • één of meer telefoon- en/of chatgesprek(ken) gevoerd en/of sms-berichten verzonden en/of ontvangen met de medeverdachten en/of derden met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Curacao brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een deklading vissen en/of daarbij voornoemde handelshoeveelheid cocaïne;
2
dat hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019, althans in de maanden augustus tot en met november 2019 in Curacao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of afbeelding en/of gegevens uit geautomatiseerde werken zich jegens [man 1] heeft/hebben uitgelaten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of (politie)ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voorafgaand aan een (ter zitting) door de officier van justitie aangekondigd verhoor als getuige door de politie in de tegen [de verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aanhangige strafzaak (onderzoek “[naam boot]”):
  • (telkens), al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 4], contact opgenomen en/of gesproken met [man 1], met het doel om hem ertoe aan te zetten en/of te bewegen om (ten gunste van de verdachten [de verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], die op dat moment in beperkingen en/of voorarrest verbleven) zich bij de politie te melden en/of aldaar een verklaring af te leggen, die ertoe strekt dat die [man 1] de schuld op zich zou nemen voor de op de boot “[naam boot]” aangetroffen partij cocaïne, en/of
  • aan die [man 1], al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 4], -
zakelijk weergegeven – instructies gegeven, althans tegen deze [man 1] gezegd, dat hij bepaalde en/of belastende informatie van zijn mobiele telefoon (“de ding van de hand”) diende te verwijderen en/of te wissen (“uitkijken dat de ding van zijn hand helemaal bij is”), en/of
 aan die [man 1], al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 4], - zakelijk weergegeven – instructies gegeven, althans tegen hem gezegd dat hij zijn mobiele telefoon niet mee diende te nemen naar het verhoor (“kijken dat hij die ding van de hand niet heeft”).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 22 augustus 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft ingevoerd ongeveer 15.890 gram cocaïne;
2
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2019 tot en met 19 november 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk mondeling zich jegens [man 1] heeft uitgelaten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of (politie)ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, voorafgaand aan een ter zitting door de officier van justitie aangekondigd verhoor als getuige door de politie in de zaak tegen [de verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aanhangige strafzaak (onderzoek “[naam boot]”):
 tegen die [man 1], gezegd dat hij zijn mobiele telefoon niet mee diende te nemen naar het verhoor (“kijken dat hij die ding van de hand niet heeft”).
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze zijn opgenomen in het vonnis.
Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 22 augustus 2019 is in Curaçao op zee (nabij de ingang van het Spaanse Water) door personeel van de Kustwacht een klein snel vaartuigje, type go-fast (hierna: de [naam boot]) geïntercepteerd en gecontroleerd. Aan boord van de [naam boot] bevonden zich de verdachte [medeverdachte 1] als de kapitein, en de verdachte [medeverdachte 2] als opvarende/matroos. De [naam boot] was uitgevaren in Venezuela.
Die controle heeft geresulteerd in het aantreffen van 14 pakketten waarin cocaïne was verpakt, tot een totaalgewicht van bijna 16 kilogram. Deze pakketten waren verspreid verborgen in een aantal holle ruimtes in de [naam boot], te weten achter in dat vaartuig gemonteerde luidsprekers en achter een vishengelhouder. De kapitein en de matroos zijn vervolgens als verdachten van overtreding van de Opiumlandsverordening aangehouden.
Over hun doen en laten na aankomst in Venezuela en over de feitelijke gang van zaken rondom het beladen van de [naam boot] hebben zowel de kapitein als de matroos verklaringen afgelegd. Het Hof stelt vast dat door ieder van hen daarover wisselend is verklaard, terwijl hun verklaringen daarover ook onderling uiteenlopen.
Zowel de kapitein als de matroos als ook de later aangehouden verdachte - hij is de eigenaar van de [naam boot] en tevens hun opdrachtgever - hebben ieder voor zich ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van die aangetroffen pakketten cocaïne. Daarom is voor de aan ieder van hen door het openbaar ministerie gemaakte aan die bijna 16 kilogram cocaïne gerelateerde verwijten geen plaats, aldus elk van de verdachten en hun respectieve raadslieden.
De vraag die aan het Hof in de onderhavige zaak ter beantwoording voorligt is of die stelling standhoudt.
Waar hierna over het doen en laten van de opdrachtgever wordt gesproken wordt daarmee steeds de verdachte bedoeld.
Het Hof ontleent aan de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is verhandeld de navolgende feitelijke gang van zaken:
  • de opdrachtgever heeft aan de kapitein en de matroos de boot, geld, een satelliettelefoon en koelboxen ter beschikking gesteld met het oog op het door hen en voor hem in Venezuela ophalen van een lading vis en schelpdieren;
  • daartoe heeft de opdrachtgever met een of meer personen (in Venezuela) contacten onderhouden en afspraken gemaakt;
  • de kapitein en de matroos zijn (in het gezelschap van een hierna te noemen derde man) met het oog op het uitvoeren van die opdracht van Curaçao naar Venezuela gevaren;
  • in Venezuela is de boot van benzine voorzien en zijn de koelboxen gevuld met vis en schelpdieren;
  • bij gelegenheid van die controle door de Kustwacht zijn die 14, verspreid over de boot verborgen pakketten cocaïne aangetroffen.
De opdrachtgever, de kapitein en de matroos hebben ieder voor zich verklaard dat zij niet van de aanwezigheid van die in het vaartuig verborgen pakketten cocaïne hebben geweten. Die ontkennende proceshouding brengt voor het bewijs mee, dat ten aanzien van ieder van hen onderzocht dient te worden of ondanks die ontkenning toch strafbare betrokkenheid moet worden aangenomen.
In dat kader komt betekenis toe aan wat van de feitelijke gang van zaken is gebleken, wat de algemene ervaring leert en aan wat door de verdachte en getuigen daarover is gezegd en verklaard.
Als algemene ervaringsregel geldt, dat groothandelshoeveelheden cocaïne vanuit Venezuela (als bron- of transitland) worden gesmokkeld ter verdere doorvoer en (internationale) verspreiding, onder meer over zee en op de wijze als in het onderhavige geval is vastgesteld: geborgen in een klein en snel vaartuig, zoals een go-fast.
In het licht van die ervaringsregel, en nu bovendien enig aanknopingspunt voor een ander oordeel ontbreekt, moet het ervoor worden gehouden dat de in de [naam boot] aangetroffen pakketten cocaïne niet al op de heenreis van Curaçao naar Venezuela, maar eerst na aankomst in Venezuela en voorafgaand aan de terugvaart naar Curaçao in het vaartuig zijn verborgen.
De algemene ervaring leert voorts, dat in het geval van een zeer kostbare groothandelshoeveelheid cocaïne als hier aan de orde, bij het internationale transport daarvan er voor de belanghebbenden bij die handel en dat transport zeer veel aan is gelegen om het risico op het verloren gaan van de partij cocaïne – door diefstal, ontdekking door derden, of de onderschepping door de autoriteiten – uit te sluiten althans zoveel als mogelijk te beperken. Dat belang van risicobeperking wordt in het geval van vervoer over zee gediend wanneer gebruik wordt gemaakt van een go-fast vaartuig. Immers, een transport met behulp van dergelijk klein snelvarend vaartuig is relatief kortdurend.
Dit impliceert dat de rol van de bij de feitelijke smokkel betrokken personen voor een geslaagd transport van wezenlijke betekenis is. Niet valt in te zien, dat met het verspreid in de [naam boot] verstoppen van de onderhavige pakketten cocaïne buiten weten van (in elk geval) de kapitein en de opdrachtgever als de eigenaar van de [naam boot], dat evidente belang van risicobeperking wordt gediend. Immers, het is niet goed voorstelbaar dat door of namens die belanghebbenden de pakketten cocaïne na het transport veiliggesteld kunnen worden in het geval van de werkwijze, erin bestaand dat de [naam boot] met daarin de zeer kostbare contrabande van Venezuela uitvaart naar Curaçao, buiten medeweten van de kapitein en de eigenaar van de [naam boot], en derhalve zonder enige tevoren met (een van) hen gemaakte afspraak over of het hebben van zicht op de locatie en/of het moment van het kunnen lossen van de vracht cocaïne. Dat laatstbedoelde aspect telt in het bijzonder zwaar bij het gebruik van een go-fast zoals de [naam boot], nu een dergelijk type vaartuig na aankomst in Curaçao op (zeer) korte termijn kan worden ingezet voor andere vaartochten. Door de opdrachtgever is verklaard dat zijn [naam boot] veelvuldig werd gebruikt, niet alleen voor het halen van vis uit Venezuela, maar ook voor kortdurende lokale (vis)tochten. [2] Dat gegeven brengt mee, dat er bij de belanghebbenden bij het cocaïnetransport niet alleen vertrouwen dient te bestaan in onbelemmerd kortdurend vervoer, maar ook en vooral in het vervolgens snel en ongestoord kunnen lossen van de vracht cocaïne. Dat betekent dat ook voldoende zekerheid dient te bestaan dát er kan worden gelost. Die zekerheid kan slechts bestaan als de kapitein (bijvoorbeeld op zee of in de haven) en/of de eigenaar/gebruiker (bijvoorbeeld na ommekomst van de vaartocht) die gelegenheid daartoe op enig moment biedt.
Bezien in het licht van het vorenstaande acht het Hof niet aannemelijk dat de belanghebbende(n) bij deze smokkel de even bedoelde ervaringsregels aan hun laars hebben gelapt en de kostbare smokkelwaar op de bonnefooi in de [naam boot] hebben verstopt. Aan het Hof is derhalve niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat in het onderhavige geval deze ervaringsregels uitzondering hebben te lijden.
Het Hof heeft uiteraard nog de mogelijkheid onder ogen gezien dat louter en alleen de kapitein en/of de matroos misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen dat door de opdrachtgever, tevens eigenaar van de [naam boot] in hen is gesteld, door buiten diens medeweten de boot te misbruiken voor het invoeren van de pakketten cocaïne. Uit het navolgende zal blijken dat van een dergelijk scenario geen sprake is geweest.
Daarbij komt nog het volgende.
[Man 2] is een inkoper van vis en hij werkt als tussenhandelaar, tussen supermarkten en degenen die vis komen halen. [Man 3], een supermarkteigenaar, heeft de opdrachtgever ingeschakeld voor het vervoer van vis, van Venezuela naar Curaçao. Op 21 augustus 2019 is [man 2] gebeld door een man (bij)genaamd [man 4], degene die in Venezuela de vis op bestelling verkoopt en aanlevert. De vis en schelpdieren lagen klaar, waarop [man 2] op zijn beurt de opdrachtgever heeft gebeld met het verzoek de lading daar op te halen. [3] Hierop heeft de opdrachtgever de kapitein en matroos ingezet, zoals hiervoor is omschreven.
Volgens de verklaring van de opdrachtgever heeft ook hij contact met een man, genaamd [man 4] gelegd, per Whatsapp, met het oog op een eigen bestelling (van een pan, hangmatten, vis en kreeft), en heeft hij, nadat de cocaïne in zijn boot is aangetroffen, bij [man 4] navraag gedaan. In de woorden van de opdrachtgever kwamen ze met een lulverhaal, waarna hij niet alleen het contact met [man 4] heeft beëindigd, maar bovendien zijn telefoon heeft “leeggemaakt”. [4] Dit wissen van de met [man 4] onderhouden communicatie – een man met wie hij naar zijn zeggen al anderhalf jaar zaken heeft gedaan – roept een voor het bewijs relevante verbazing op, die de opdrachtgever bij het Hof niet heeft kunnen wegnemen. Immers, in het door de opdrachtgever geschetste geval, waarin hij tegen wil en dank is geconfronteerd met een lading van ongeveer 16 kilogram cocaïne aan boord van zijn [naam boot], kan en mag worden verwacht dat hij vooral die gegevens beschikbaar houdt, die kunnen bijdragen aan het voorkomen dan wel wegnemen van de uiterst benarde justitiële positie waarin (ook) hijzelf terecht is gekomen. Het Hof houdt het daarom ervoor, dat de inhoud van die communicatie door hem kennelijk als voor hem bezwarend en belastend wordt gezien.
Voorts springt in het oog, dat door zowel de opdrachtgever als de kapitein evident is gepoogd te verhullen dat de hierboven genoemde derde man met de kapitein en de matroos op de [naam boot] is meegevaren, op de heenreis van Curaçao naar Venezuela. De vormgeving van dat verhullen heeft bestaan in het aanvankelijk verzwijgen en vervolgens verklaren: wisselend, tegenstrijdig en ook leugenachtig.
Immers, het is alleen de matroos geweest die in verhoor bij de politie direct heeft verklaard over dat meevaren van een derde man. [5] De kapitein heeft aanvankelijk verklaard dat hij met alleen de matroos naar Venezuela is gevaren. [6] Pas nadat aan hem de verklaring van de matroos is voorgehouden erkent hij dat er een derde man is meegevaren [7] , op aanwijzen van de opdrachtgever [8] . De opdrachtgever heeft daarover gelogen. Heeft hij eerst zijn wetenschap van dat meevaren met verbaasde verontwaardiging en beschuldigend met de vinger naar de kapitein wijzend van de hand gewezen [9] , geconfronteerd met de verklaringen van de kapitein en de matroos en de inhoud van een Whatsapp-conversatie van hem met de kapitein kort voor het uitvaren van de [naam boot] (opdrachtgever:
is die Colombiaan met jou meegegaan?” Kapitein:
ja. Opdrachtgever:
vaar snel) geeft de opdrachtgever over die conversatie geen uitleg, blijft een begrijpelijke uitleg over dat meevaren achterwege en volstaat hij in verhoor bij de politie met het stellen van tegenvragen [10] , en stelt hij later dat hij het meereizen was vergeten, dat hij begrijpt dat het vreemd overkomt dat hij daarover niet direct heeft verklaard, maar dat het voor hem niet zo belangrijk was. [11]
Vervolgens blijkt dat de opdrachtgever onwaarheid heeft gesproken over de identiteit van die man. Immers, anders dan de opdrachtgever aanvankelijk de politie heeft willen doen geloven ging het niet om “de meneer van de pomp in de haven”, maar om [man 5]. [12] De opdrachtgever kiest er dan voor zich in verhoor ofwel op zijn zwijgrecht te beroepen [13] , ofwel te spreken over ene [man 6] [14] . Van [man 5] is inmiddels bekend geworden dat hij strafrechtelijk is vervolgd ter zake van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumlandsverordening. In het recentelijk ten laste van hem gewezen (hem van dat feit vrijsprekende) vonnis heeft het Gerecht overwogen dat aangetroffen gelden door [man 5] zijn verdiend door middel van de handel in verdovende middelen. Voor het witwassen van deze gelden is [man 5] dan ook veroordeeld. In dat onderzoek afgeluisterde gesprekken zijn door het Gerecht geduid als te zijn gevoerd in versluierend taalgebruik, waarbij het Gerecht heeft overwogen dat uit onder meer die gesprekken valt af te leiden dat de verdachten zich al veel langer bezig hielden met de handel in drugs, waaronder cocaïne. [15] En daarmee is in een andere strafzaak enig troebel licht geworpen op de persoon van de meevarende [man 5], terwijl die kleur daarvan juist in deze strafzaak frappeert.
Tegen die achtergrond geeft de inhoud van een in de telefoon van de kapitein aangetroffen voice-bericht [16] te denken. Dit bericht is door een Spaanssprekende man ingesproken op de ochtend van de dag (08.25) van vertrek (uitvaren 11.11): “
Hey, kapitein, hoe gaat het/ Gaan we samenwerken? Kom je me ophalen?” De kapitein zegt van dit bericht niet te weten, weet ook niet wie de persoon is. Pas na doorvragen: het is niet de meevarende Colombiaan, maar een ander met wie ik wel eens samenwerk in constructies. [17] Deze stelling is op zichzelf blijven staan.
Roept wat hiervoor achtereenvolgens ten aanzien van [man 4] en [man 5] en de daaraan te relateren communicatie in de context van de aard van het aan de opdrachtgever en de kapitein gemaakte verwijt en verdachtes ontkennende proceshouding verbazing op, daarnaast is ook de inhoud van heimelijk afgeluisterde en opgenomen gesprekken waaraan door de kapitein en de opdrachtgever is deelgenomen nadat de cocaïne door de autoriteiten is onderschept, en nadat zij als verdachten zijn aangemerkt, voor (de waardering van) het bewijs van betekenis.
In opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) vindt het Hof verankering voor de bewijsconclusie dat het voor de kapitein en de opdrachtgever bepaald geen geheim is geweest dát er cocaïne in de [naam boot] was verborgen. Zo vraagt op 17 september 2019 de opdrachtgever aan de kapitein “
wat ging mis met die ding, man”, “
verdomme man, maar hoe komt het dan”. [18]
En op 9 oktober 2019 verzucht de opdrachtgever in gesprek met zijn vrouw: “
Uiteindelijk je weet hoe iedereen in dit ding heeft gehandeld. Waarom zal je je uiterste best doen, jezelf voor de gek houden, zit vast voor hen en ze steken geen hand voor je uit”, waarmee hij kennelijk aangeeft te weten wie de belanghebbenden bij de partij cocaïne zijn, zij niets voor hem doen, terwijl hij vast zit voor hén. De vrouw van de opdrachtgever reageert min of meer bespiegelend: “
Kijk [bijnaam verdachte], niks gebeurde voor niets. Dit is een goede les voor ons”, waarop de opdrachtgever reageert met: “
Dit ding verpest ons (..) Dit ding heeft mij verpest”. [19] Desgevraagd in verhoor bij de politie heeft de opdrachtgever ervoor gekozen om te zwijgen. Het Hof acht de vorenweergegeven inhoud voor de waardering van de bewijsmiddelen redengevend.
Bezien in het licht van het voorgaande roept het geen verbazing op dat in heimelijk afgeluisterde gesprekken van de toen gedetineerde opdrachtgever en de kapitein
– soms fluisterend – is gewisseld wat tijdens politieverhoren aan de orde is gesteld, maar ook hoe de inhoud van verklaringen op elkaar afgestemd dient te worden, opdat de betrokkenheid van ieder van hen bij de door politie en justitie veronderstelde betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne kan worden gemaskeerd.
In het oog springt voorts de inhoud van een heimelijk afgeluisterd en opgenomen gesprek dat de opdrachtgever en de kapitein tijdens hun detentie hebben gevoerd. Daarin geeft de opdrachtgever aan dat
[man 1] zal komen en zelf zorg zal dragen voor die ding. Volgens de kapitein
zullen zij gaan, zodra [man 1] komt.
Dan is alles klaar, aldus de opdrachtgever. Verder
weet [man 1] al wat hij moet komen zeggen. De kapitein merkt nog op dat
eigenlijk iedereen moet gaan, omdat [man 1] die ding had gezet. [20] En in een afgeluisterd telefoongesprek dat de opdrachtgever heeft gevoerd met (de dubbelrol spelende politieman) [medeverdachte 3] geeft de opdrachtgever te kennen dat het hem veel waard is
dat aan [man 1] zo spoedig mogelijk wordt duidelijk gemaakt dat hij dat ding van de hand niet heeft.
De ding van zijn hand zal hem verwurgen. [21] In verhoor geconfronteerd met deze geluidsopname en de daaraan door de politie gegeven duiding – ‘het ding van de hand’ is een mobiele telefoon waarin belastende informatie is opgeslagen, die niet in handen van de politie moet komen – doen zowel de opdrachtgever als de kapitein in wezen er het zwijgen toe. Ook uit een afgeluisterd telefoongesprek dat door de opdrachtgever met zijn vrouw is gevoerd, blijkt dat de opdrachtgever er veel aan is gelegen dat
[man 1]een verklaring gaat afleggen
die dit hele ding kan veranderen. [22]
Kortom, [man 1] kan in deze voor de verdachten netelige kwestie een sleutelrol vervullen, door de schuld op zich te nemen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de telefoon van [man 1] buiten het zicht van politie en justitie moet blijven. Daarnaar gevraagd geeft [man 1] – een goede vriend van de opdrachtgever die in het verleden vaak voor hem in de [naam boot] naar Venezuela is gevaren om daar voor de opdrachtgever vis op te halen – in verhoor over dit een en ander bij de politie te kennen dat zijn naam haas is. [23]
Op zichzelf beschouwd is wat hiervoor is overwogen voor het bewijs van het ten laste gelegde niet steeds rechtstreeks redengevend. Wel schraagt dit een en ander het oordeel dat er in het ter berechting voorliggende geval bepaald geen aanleiding is om aan te nemen dat zich iets anders heeft afgespeeld dan wat door het Hof als ervaringsregel voorop is gesteld: niet valt in te zien dat met het op verspreide locaties in de [naam boot] verstoppen van een groot aantal pakketten cocaïne buiten medeweten van de opdrachtgever/eigenaar en van de kapitein het vorenweergegeven belang van risicobeperking wordt gediend. En evenmin bestaat er op grond van wat hiervoor is weergegeven en overwogen aanleiding om aan te nemen dat de kapitein en/of de matroos buiten medeweten van de opdrachtgever diens boot en het door de opdrachtgever in hen gestelde vertrouwen hebben misbruikt voor de invoer van de bijna 16 kilogram cocaïne.
Voor het bewijs van medeplegen is noodzakelijk dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander(en) heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het invoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Dit toetsingskader hanterend gaat het Hof recapitulerend ervan uit dat:
  • op 22 augustus 2019 aan boord van de [naam boot] in totaal een hoeveelheid van nagenoeg 16 kilogram cocaïne was verborgen, terwijl de [naam boot] vanuit Venezuela naar Curaçao is gevaren;
  • de opdrachtgever de kapitein en de matroos als bemanning van de [naam boot] heeft gerekruteerd, die vervolgens op zijn aanwijzen naar Venezuela zijn gevaren en nadat de [naam boot] is beladen zijn teruggevaren naar Curaçao;
  • zowel de kapitein als de matroos ieder voor zich wisselend hebben verklaard over hun doen en laten na aankomst in Venezuela, terwijl hun verklaringen daarover onderling uiteenlopen;
  • het de opdrachtgever is geweest die voorafgaand aan het transport de contacten heeft gelegd en onderhouden met een of meer personen in Curaçao en Venezuela;
  • de opdrachtgever de in zijn telefoon opgeslagen Whatsapp-gesprekshistorie met zijn Venezolaanse contactpersoon, [man 4], nadat de in de boot verborgen cocaïne was ontdekt, welbewust heeft gewist, met gevolg dat hij in zoverre de mogelijkheid tot verificatie/falsificatie van zijn verklaring onmogelijk heeft gemaakt, terwijl de reden van dat wissen in redelijkheid geen andere kan zijn dan dat de inhoud daarvan aan het zicht van politie en justitie verborgen dient te blijven;
  • de kapitein eerst nadat hij door de politie daarmee is geconfronteerd heeft verklaard over een door de opdrachtgever tevoren aangekondigde opvarende naar Venezuela, terwijl de opdrachtgever daarover in verhoor bij de politie heeft gelogen;
  • die opvarende in verband is gebracht met de handel in cocaïne;
  • de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat de opdrachtgever bij de kapitein informeert wat er met die ding – de smokkelwaar – is misgegaan, en wat daarvan de oorzaak is;
  • de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat een zekere [man 1] degene is geweest die ‘het ding heeft gezet’, dat een verklaring van [man 1] hen zal ontlasten, en dat het van groot belang is dat de telefoon van [man 1] niet in handen van politie en justitie belandt;
  • de inhoud van een telefoongesprek waaraan de gedetineerde opdrachtgever
en diens vriendin hebben deelgenomen uitwijst, dat hij weet wie de belanghebbenden bij de cocaïne zijn, en dat “ze” niets voor hem (in detentie) doen.
Het voorgaande voert het Hof tot de conclusie dat de opdrachtgever en de kapitein ieder voor zich wetenschap hebben gehad van de in de [naam boot] verborgen en over zee vervoerde cocaïne, waarover de kapitein feitelijk de beschikkingsmacht heeft gehad. De gedragingen van de kapitein zien op het feitelijk vervoer van de cocaïne van Venezuela naar Curaçao. Het aandeel van de verdachte als de opdrachtgever is gelegen in het organiseren van dat vervoer, dat in elk geval heeft bestaan uit het onderhouden van de contacten met degene(n) die de cocaïne in Venezuela hebben aangeleverd en het met het oog op het grensoverschrijdend vervoer daarvan ter beschikking stellen van zijn vaartuig aan de kapitein. Wat is gebleken van de gedragingen van de kapitein en de opdrachtgever ná het feit is mede redengevend voor het bewijs van hun daderschap en deelneming. Die door de opdrachtgever geleverde bijdrage aan het feit is immers betekenisvol en van een zodanig gewicht dat hij daarmee het feit in bewuste en nauwe samenwerking met de kapitein als de medepleger daarvan heeft begaan.
Bespreking van een bewijsverweer
Door de verdediging van de opdrachtgever is ter onderbouwing van het in de brede gevoerde bewijsverweer nog aandacht gevraagd voor de inhoud van vertrouwelijke communicatie, zoals die op 17 september 2019 in een ophoudkamer van het politiebureau tussen de kapitein en de opdrachtgever heeft plaatsgehad. Op momenten kan in de gesproken woorden worden gelezen dat ieder van hen in het duister tast over wat er is gebeurd. Het Hof stelt met de verdediging vast dat de inhoud daarvan, daar waar het gaat om de door de verdediging bij pleidooi geciteerde gespreksfragmenten, op zichzelf beschouwd opvalt: beiden soms verontwaardigd verbaasd en zoekend naar een verklaring voor wat is gebeurd. Anderzijds wordt er op andere momenten fluisterend gesproken. Echter, de andere heimelijk opgenomen communicatie in het dossier is naar de inhoud ervan volstrekt anders.
Het Hof kent aan de inhoud van de door de verdediging aangehaalde gespreksfragmenten niet de ontlastende betekenis toe, zoals wél is bepleit. Die gespreksfragmenten, geplaatst naast de inhoud van op andere momenten opgenomen vertrouwelijke communicatie waaraan door de verdachte(n) is deelgenomen, staan naar de inhoud bezien op zichzelf en verdragen zich bepaald niet met de inhoud van die andere opgenomen communicatie. Het Hof houdt het ervoor dat juist tijdens dat gesprek in die ophoudkamer de deelnemers ermee rekening hielden dat zij werden afgeluisterd. Zoals door de opdrachtgever op 27 september 2019 in verhoor bij de politie is verklaard, nadat hij met (de inhoud van) de OVC van 17 september 2019 werd geconfronteerd: “Ik wist dat jullie aan het afluisteren waren, wij hebben het gezien joh, wij zagen een grote bak staan. Wij hadden het allang door joh.” [24]
Ten aanzien van feit 2
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2092) volgt dat van belang is de strekking van de in de delictsbepaling bedoelde uiting: “Indien deze uiting slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij – met name door bemoeienis met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) die verklaring – de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van ‘beïnvloeden’. Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben.” De Hoge Raad overweegt: “artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten opzichte van een rechter of ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.”
Uit oudere jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2005:AT7093) valt af te leiden dat het tegen iemand zeggen om niet te verklaren ook inhoudt dat de vrijheid van die persoon om een verklaring af te leggen wordt beïnvloed.
In het onderhavige geval hebben de verdachte en [medeverdachte 4] het tijdens hun gesprek op 17 oktober 2019 over ‘ding van de hand’. In het bijzonder geeft de verdachte te kennen dat het hem veel waard is
dat aan [man 1] zo spoedig mogelijk wordt duidelijk gemaakt dat hij dat ding van de hand niet heeft. De ding van zijn hand zal hem verwurgen.Bij dat laatste hebben de verdachte en [medeverdachte 4], blijkens de verdere inhoud van het uitgewerkte gesprek, het oog op het voorgenomen verhoor van [man 1] als getuige. Zij bespreken immers:
Ze hebben in de rechtszaal gezegd dat ze de man willen aanspreken in dit gedeelte.[Medeverdachte 4] moet van de verdachte contact zoeken met [man 1]. [Medeverdachte 4] zegt in dit gesprek daarover tegen de verdachte:
Sinds gisteren zat hij met mij.En voorts:
Hij heeft gezegd dat hij bereid is (het Hof begrijpt: om gehoord te worden
). Als ze willen, ze weten waar hij te vinden is.Waarop de verdachte zegt:
Maar ik wil dat niet eens. Nee, want ze gaan hem in een hoek zetten en vouwen, ze gaan hem vouwen. Hij moet dat niet eens doen, hij moet weg.[Medeverdachte 4] zegt daarop:
Ja, waarna de verdachte zegt:
Doet dat voor mij en kijken dat hij de ding van de hand niet heeft, vader.Later in het gesprek zegt [medeverdachte 4]:
Ik zal kapitein (het Hof begrijpt dat hiermee [man 1] wordt bedoeld
) wel aanspreken van wat is wat. Ik zal hem uitleggen van de ding van de hand.De verdachte reageert daarop:
Jah (..) ga uit en doet het meteen voor mij baas, dat is wel spoed spoed, want ze willen zijn nek morgen breken of vandaag of gisteren.
In een gesprek enkele dagen later, op 21 oktober 2019, bespreekt de verdachte met zijn vrouw dat hij nog steeds vast zit en dat de enige manier is om dat te veranderen dat [man 1] een ‘wow’ verklaring komt afleggen. Hij zegt tegen zijn vrouw:
Ik heb [bijnaam] (Het Hof begrijpt dat hiermee [medeverdachte 4] wordt bedoeld)
nodig. Serieus ik heb hem spoed nodig. Ik heb hem spoed nodig om vanuit hierbinnen te kunnen. Zeg hem voor mij dat ik hem spoed nodig heb. Nu heb ik hem nodig om iets voor mij te doen.Zijn vrouw zegt hierop:
Ik zal hem voor jou zeggen [bijnaam verdachte]. Lukt je morgen?De verdachte zegt:
Morgen is het laat. Goed, ik zal je terugbellen.De verdachte belt zijn vrouw 20 minuten later terug met de vraag:
Heb je hem gebeld?Zijn vrouw antwoordt met:
Ja, ik had hem gebeld aangevende om te komen. Ik ben bezig met hem om te kijken of hij vandaag zal komen. Anders is het morgen tussen 11 en 12.De volgende dag, op 22 oktober 2019, belt de verdachte zijn vrouw om 11.15 uur en vraagt haar waar [medeverdachte 4] is, waarop zijn vrouw de telefoon aan [medeverdachte 4] geeft. [Medeverdachte 4] koppelt aan de verdachte terug dat
ze zijn(het Hof begrijpt: van [man 1])
hand ding niet hebben, waarop de verdachte reageert met:
Ach broer.[Medeverdachte 4] bevestigt dat z
ijn hand dingen in Nederland zijn gebleven.[Medeverdachte 4] zegt even later tegen de verdachte:
Je broer verstaat je zeer goed. Kapitein (het Hof begrijpt dat hiermee [man 1] wordt bedoeld)
vroeg mij voor de hand ding. Ik zei tegen hem dat er geen hand ding is.
Dat met ‘hand ding’ of ‘ding van de hand’ een mobiele telefoon wordt bedoeld, leidt het Hof af uit de verklaring van [medeverdachte 4] van 20 november 2019. De politie houdt [medeverdachte 4] tijdens dat verhoor voor dat Janzen tegen de verdachte zegt: ‘Ze hebben zijn hand ding niet’. Gevraagd naar de inhoud van dat gesprek antwoordt Janzen:
Ik was via via wel op de hoogte dat [man 1] in Nederland was, maar ik was niet op de hoogte dat [man 1] zijn telefoon in Nederland heeft achtergelaten. Uit de inhoud van dit verhoor leidt het Hof eveneens af dat met [man 1] wordt bedoeld [man 1], die regelmatig voor de verdachte als kapitein op de [naam boot] naar Venezuela is gevaren.
Uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde gesprekken en de chronologie leidt het Hof af dat tussen de verdachte en [medeverdachte 4] wordt besproken dat [man 1] niet in het bezit moet zijn van zijn mobiele telefoon als hij verhoord zal gaan worden. Uit de verklaringen die [man 1] op 30 oktober 2019 en 11 december 2019 bij de politie heeft afgelegd, onder meer inhoudende dat hij geen telefoon heeft en dat hij zijn telefoon tijdens zijn verblijf in Nederland is kwijtgeraakt, terwijl [medeverdachte 4] eerder op 22 oktober 2019 in een telefoongesprek aan de verdachte heeft teruggekoppeld dat
zijn handdingen in Nederland zijn gebleven, leidt het Hof af dat de boodschap van de verdachte, te weten dat de telefoon van [man 1] moet verdwijnen, [man 1] daadwerkelijk via [medeverdachte 4] heeft bereikt: het Hof gaat daarmee voorbij aan de mogelijkheid van een voor de verdachte gelukkig toeval, in de zin van het door [man 1] bedoelde kwijtraken als onvrijwillig verlies van de telefoon. Daarmee is sprake van beïnvloeding van zijn vrijheid om een verklaring af te leggen. Immers, door [man 1] te zeggen om zijn telefoon ‘weg te doen’ wordt niet alleen de mogelijkheid van technisch onderzoek aan die telefoon gefrustreerd, maar daarmee wordt bovendien voorkomen dat [man 1] over die telefoon en de resultaten van dit onderzoek (moeilijke) vragen zal moeten beantwoorden. Dat de verdachte daarvoor vreesde, blijkt uit het feit dat hij tegen [medeverdachte 4] zegt: ‘
de ding van de hand zal hem verwurgen’. In zoverre is de inhoud van de verklaring van [man 1] gestuurd, en daarmee diens vrijheid om onbelemmerd te verklaren beïnvloed.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen,
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en/of maatregel
De procureur-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte voor het onder
1. primair en 2 tenlastegelegde een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Hij heeft hierbij in het bijzonder betrokken het feit dat de verdachte als eigenaar van de boot een grote verantwoordelijkheid draagt bij het drugstransport en het feit dat de verdachte met behulp van een bevriende politieagent het strafproces heeft willen beïnvloeden.
Het Hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van een groothandelshoeveelheid van ongeveer zestien kilo cocaïne.
De verdachte heeft daarbij, naast het ter beschikking stellen van zijn boot aan de kapitein, een organiserende rol vervuld in de uitvoering van het transport. Immers, hij is degene met de contacten in Curaçao en Venezuela en hij is degene die een bemanning regelt die voor hem op zijn boot op en neer naar Venezuela wil varen. Hoewel het dossier over de verdere gang van zaken met betrekking tot die cocaïne en de rol van de verdachte daarin geen duidelijkheid biedt, mag worden aangenomen dat financiële motieven de verdachte tot zijn handelen hebben gebracht.
Met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid cocaïne overweegt het Hof dat het niet anders kan zijn dan dat deze bestemd was voor de groothandel. Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt bovendien zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder niet alleen de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, maar ook andere, met de (groot)handel in harddrugs gepaard gaande ernstige criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben cocaïne op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Daarnaast heeft de verdachte samen met een goede vriend, als senior tactisch rechercheur verbonden aan het Korps Politie Curaçao, de vrijheid van een getuige om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of politieambtenaar een verklaring af te leggen beïnvloed, door die getuige zover te krijgen dat diens mobiele telefoon niet in handen van de politie terecht zou komen. De verdachte heeft zodoende niet alleen de mogelijkheid van technisch onderzoek door politie en justitie aan die telefoon gefrustreerd, maar heeft het ertoe gebracht dat vragen over die telefoon (die uit dat onderzoek hadden kunnen voortvloeien), niet aan hem gesteld konden worden. Zodoende heeft de verdachte de inhoud van de verklaring van die getuige gestuurd, met belemmering van zijn verklaringsvrijheid tot gevolg.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin is voor de invoer van een hoeveelheid cocaïne met een brutogewicht tussen de 10 en 25 kilogram als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden gegeven.
Het Hof is gebleken dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Het Hof ziet in de persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzonderheden die in strafmatigende of strafverhogende zin zouden moeten meewegen.
Het Hof is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden passend en geboden is.
De raadsvrouw heeft het Hof verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Het Hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die redelijke termijn is immers aangevangen op 23 december 2019 met het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie, terwijl de behandeling in hoger beroep eerst vandaag – na meer dan twee jaren en acht maanden – met een eindvonnis is afgerond. Deze overschrijding is niet (geheel) het gevolg van de aard en de complexiteit van deze zaak.
Het Hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf van 54 maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, dient de op te leggen straf te worden gematigd tot een gevangenisstraf van na te melden duur.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vaartuig “[naam boot]” en de op de boot aangetroffen drie mobiele telefoons en een satelliettelefoon verbeurd worden verklaard en dat de verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer.
Het Hof houdt het ervoor dat deze voorwerpen niet onder de verdachte in beslag zijn genomen, maar onder de tegelijkertijd met de verdachte in hoger beroep terechtstaande kapitein. Ten aanzien van die voorwerpen zal in dit vonnis daarom geen beslissing volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:62, 1:123, 1:136 en 2:256 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Landsverordening verdovende middelen.

BESLISSING

Het Hof:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is ingesteld tegen de in het vonnis van het Gerecht gegeven beslissing ten aanzien van feit 3.
vernietigt het vonnis van het Gerecht voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
48 (achtenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R. Veldhuisen, S. Verheijen en W.J. Geurts-de Veld, leden van het Hof, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op 15 september 2022 ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Recherche Informatie Dienst, Divisie georganiseerde Criminaliteit, thema Narcotica) van 28 november 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2019 en de onderzoeksnaam “[naam boot]”.
2.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2022.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 2] van 3 oktober 2019 (pagina 202 e.v.).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 september 2019 (pagina 545 e.v.).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 23 augustus 2019 (pagina 469 e.v.).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 23 augustus 2019 (pagina 380 e.v.).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 23 augustus 2019 (pagina 388 e.v.).
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 26 augustus 2019 (pagina 393 e.v.).
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 september 2019 (pagina 580 e.v.).
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 september 2019.
11.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2019.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 5] van 23 oktober 2019 (pagina 218 e.v.).
13.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 november 2019 (pagina 635 e.v.).
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 september 2019.
15.Vonnis Gerecht Eerste Aanleg Curaçao ten laste van [man 5] d.d. 17 februari 2021.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 26 augustus 2019 (pagina 416 e.v.).
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 26 augustus 2019 (pagina 416 e.v.).
18.Definitief proces-verbaal vastlegging opnemen vertrouwelijke communicatie van 28 oktober 2019 (pagina 77 e.v., in het bijzonder pagina 81).
19.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina’s 277 en 279).
20.Definitief proces-verbaal vastlegging opnemen vertrouwelijke communicatie van 28 oktober 2019 (pagina 77 e.v., in het bijzonder pagina 120).
21.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina 266).
22.Proces-verbaal relevante tapgesprekken van 12 november 2019 (pagina 260 e.v., in het bijzonder pagina 296).
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [man 1] van 30 oktober 2019 (pagina 231 e.v.).
24.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 september 2019 (pagina 617 e.v.).