ECLI:NL:OGHACMB:2023:254

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
BON2022H00056
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning onbepaalde tijd wegens verblijfsgaten en toetsing aan evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen omdat de aanvrager, [verweerder], niet voldeed aan het vijfjaarsvereiste, dat inhoudt dat hij gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren houder moest zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Het Hof oordeelde dat er meerdere verblijfsgaten waren ontstaan, variërend van één tot vijftien dagen, en dat deze aan [verweerder] konden worden toegerekend.

Het Hof heeft de eerdere uitspraak van het Gerecht vernietigd, waarin was geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag onevenredig was. Het Hof stelde vast dat het Gerecht ten onrechte had aangenomen dat het vijfjaarsvereiste een beleidsregel was, terwijl het een algemeen verbindend voorschrift betreft. Het Hof benadrukte dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag op basis van de wetgeving had mogen doen, en dat de omstandigheden waaronder de verblijfsgaten waren ontstaan niet voldoende waren om de afwijzing als onevenredig te kwalificeren. De staatssecretaris had de belangen van de openbare orde en het algemeen belang in de afweging meegenomen, en het Hof concludeerde dat de gevolgen van de afwijzing niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die daarmee gediend werden.

De uitspraak van het Gerecht werd vernietigd en het Hof verklaarde het beroep tegen de bestreden beschikking ongegrond. De staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het vijfjaarsvereiste en de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig en correct hun verblijfsvergunningen aan te vragen.

Uitspraak

BON2022H00056
Datum uitspraak: 20 december 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) van 4 november 2022 in zaak nr. BON202100556, in het geding tussen:
[verweerder], wonend op Bonaire,
en
de staatssecretaris

Procesverloop

Bij beschikking van 9 juli 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [verweerder] om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, afgewezen.
Bij beschikking van 9 november 2021 heeft de staatssecretaris het door [verweerder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 4 november 2022, ECLI:NL:OGEABES:2022:23, heeft het Gerecht het door [verweerder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken opnieuw op het bezwaar moet beschikken met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting in Curaçao behandeld op 3 oktober 2023. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. H.M. Weijand, advocaat, en mr. P.J. de Graaf en mr. R. Lamidi, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van de Rijksdienst Caribisch Nederland. De laatsten hebben via een videoverbinding met Bonaire deelgenomen aan de zitting. [verweerder] werd bijgestaan door mr. M.C. Buwalda, advocaat.

Overwegingen

Inleiding

De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[verweerder] is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Belgische nationaliteit. Begin 2016 is hij naar Bonaire gereisd en vanaf 21 januari 2016 heeft hij verblijfstitels gehad voor het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige. Op 9 februari 2021, dat is drie weken vóór het verlopen van zijn vijfde verblijfstitel, heeft [verweerder] de staatssecretaris verzocht aan hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen (hierna: de aanvraag). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [verweerder] niet direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niettijdelijk verblijfsdoel (hierna: vijfjaarsvereiste). Tussen de vijf verleende verblijfsvergunningen zijn namelijk vier zogeheten verblijfsgaten ontstaan, variërend van één dag tot vijftien dagen. Bij de bestreden beschikking heeft de staatssecretaris de afwijzing gehandhaafd omdat [verweerder] gedurende de verblijfsgaten geen verblijfstitel had. De verblijfsgaten zijn aan hem toe te rekenen omdat hij de, weliswaar tijdige ingediende, verlengingsaanvragen steeds compleet heeft gemaakt ná verloop van de eerder verleende verblijfsvergunning. Omdat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop is aangetoond dat aan alle verblijfsvoorwaarden is voldaan, zijn de ingangsdatums van de verleende verblijfsvergunningen vastgesteld op een latere datum dan de aanvraagdatum. Tegen de ingangsdatums van de eerder verleende verblijfsvergunningen heeft [verweerder] geen rechtsmiddelen aangewend. Verder is een verblijfsaantekening in het paspoort niet voldoende voor het voldoen aan het vijfjaarsvereiste omdat dat niet gelijk kan worden gesteld met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een niettijdelijk verblijfsdoel, aldus de bestreden beschikking.

Aangevallen uitspraak

3. Het Gerecht heeft met verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 5 december 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:153, allereerst overwogen dat de omstandigheden waaronder een verblijfsgat is ontstaan ook aan de orde kunnen worden gesteld in een procedure over de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het Gerecht is in dat verband tot de conclusie gekomen dat [verweerder] valt aan te rekenen dat hij zijn verlengingsaanvragen niet eerder heeft ingediend. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat het tegenwerpen van het vijfjaarsvereiste in het geval van [verweerder] onevenredig is. Het Gerecht heeft daarvoor relevant geacht dat [verweerder] steeds tijdig vóór het verlopen van zijn verblijfsvergunning een verlengingsaanvraag heeft ingediend en dat hij steeds een sticker "verblijfsaantekeningen openbare lichamen algemeen" in zijn paspoort had. Hij mocht dus steeds de duur van zes maanden op Bonaire verblijven om de beslissing op zijn verlengingsaanvraag af te wachten. Ook heeft hij steeds binnen de door de staatssecretaris daarvoor gestelde termijn zijn aanvraag compleet gemaakt, en heeft hij steeds aan de verblijfsvoorwaarden voor het verblijfsdoel arbeid als zelfstandige voldaan. Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de omstandigheden van [verweerder] niet worden volgehouden dat de openbare orde of het algemeen belang in het geding is. Ook is het doel van het vijfjaarsvereiste, namelijk een garantie dat een bepaalde mate van inburgering tot stand is gekomen en dat de vreemdeling in het Koninkrijk wil blijven wonen, niet in het geding.

Hoger beroep

4. De staatssecretaris betoogt ten eerste dat het Gerecht een verkeerd beoordelingskader heeft gehanteerd. Het Gerecht is er ten onrechte van uitgegaan dat het vijfjaarsvereiste is neergelegd in een beleidsregel. Dat is niet juist, want het is neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift, het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: Btu). Voorts volgt het vijfjaarsvereiste direct uit de wisselwerking met de Rijkswet op het Nederlanderschap. Gelet op deze omstandigheden, waaronder het algemeen verbindend karakter van het vijfjaarsvereiste, moet de bestreden beschikking terughoudend aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst. In dit licht voert de staatssecretaris aan dat de bestreden beschikking de evenredigheidstoets kan doorstaan. Het Gerecht heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het zwaarwegende algemeen belang van het strikt hanteren van het vijfjaarsvereiste. Het gaat immers om een wettelijk vereiste dat tot stand is gekomen naar aanleiding van de wisselwerking tussen het vreemdelingenbeleid in de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: Wtu) en het Btu enerzijds en het naturalisatiebeleid in de Rijkswet op het Nederlanderschap anderzijds. De situatie van [verweerder] verschilt niet van die van andere vreemdelingen die verblijfsgaten hebben als gevolg van het te laat aantonen dat zij aan de voorwaarden voldoen. Van een schrijnende situatie is ook geen sprake, aldus de staatssecretaris.
4.1.
Het Hof onderschrijft het betoog van de staatssecretaris dat het Gerecht ten onrechte artikel 45, eerste lid, aanhef, van de Btu – waarin het vijfjaarsvereiste is neergelegd – heeft getoetst als ware het een beleidsregel in plaats van een algemeen verbindend voorschrift. Daaraan hoeft echter geen gevolg te worden verbonden, omdat het Gerecht niet heeft geoordeeld dat deze bepaling onrechtmatig is.
4.2.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Btu wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend indien de vreemdeling voldoet aan de daarin opgenomen voorwaarden, waaronder het vijfjaarsvereiste. Dat is een gebonden bevoegdheid. Als aan de voorwaarden is voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Als, zoals in het geval van [verweerder], niet aan de voorwaarden is voldaan, mag de verblijfsvergunning niet op grond van deze bepaling worden verleend. De staatssecretaris kan de aangevraagde verblijfsvergunning vervolgens op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wtu weigeren met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen. Dat is een discretionaire bevoegdheid en dus moet de staatssecretaris een belangenafweging maken. Het Hof onderschrijft het betoog van de staatssecretaris dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Daaraan legt het Hof de volgende overwegingen ten grondslag.
4.3.
Als de staatssecretaris geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid van artikel 7, zesde lid, van de Wtu en de vreemdeling geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de (ingangsdatum van) de verblijfsvergunning, staan een verblijfsgat en de toerekenbaarheid daarvan aan de vreemdeling in rechte vast. Dat neemt niet weg dat de omstandigheden waaronder een verblijfsgat is ontstaan, relevant zijn in het kader van de beoordeling of de staatssecretaris de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd die niet aan het vijfjaarsvereiste voldoet heeft mogen afwijzen gelet op de betrokken belangen.
Daarbij is ten eerste van belang dat [verweerder] tot vier keer toe een verblijfsgat van in totaal 39 dagen heeft laten ontstaan door niet tijdig, dat wil zeggen vóór het verlopen van zijn eerder verleende verblijfsvergunning, een verlengingsaanvraag in te dienen voorzien van alle daarvoor vereiste documenten. De stelling van [verweerder] dat hij als gevolg van de hem gegeven hersteltermijn voor het aanvullen van zijn aanvraag op het verkeerde been is gezet, levert geen verzachtende omstandigheid op. Artikel 7, vijfde lid, van de Wtu schrijft dwingend voor dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop is aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan. [verweerder] had op basis hiervan kunnen weten dat niet de datum van zijn verlengingsaanvraag bepalend is voor de ingangsdatum, maar de datum waarop hij heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen. Indien er met [verweerder] van moet worden uitgegaan dat hij op het verkeerde been is gezet, eindigde die toestand in ieder geval al begin 2017 toen hij zijn eerste verlengde verblijfsvergunning ontving. Hij had op dat moment immers kunnen zien dat de door hem op 18 januari 2017 ingediende verlengingsaanvraag met ingang van 1 februari 2017 is ingewilligd. Desondanks heeft hij daarna drie keer opnieuw een verblijfsgat laten ontstaan. Anders dan het Gerecht kent het Hof in dit verband geen betekenis toe aan het feit dat [verweerder] verblijfsstickers in zijn paspoort had en aan het feit dat hij steeds binnen de door de staatssecretaris gestelde termijn de aanvragen heeft aangevuld.
Verder is van belang dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot een verblijfsbeëindiging van [verweerder] of zijn, eveneens op Bonaire wonende, ouders. De afwijzing heeft ook niet tot gevolg dat [verweerder] nooit in aanmerking zal komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat [verweerder] als gevolg van de afwijzing, naar hij stelt, moeilijker duurzame financiële en sociale relaties kan aangaan en zijn ouders geen afstand kan laten nemen van het familiebedrijf, is niet onredelijk bezwarend. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van de afwijzing onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
4.4.
In de door het Gerecht niet besproken beroepsgronden van [verweerder] ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris om andere redenen de aanvraag niet had mogen afwijzen. Van strijd met het fair play-, het zorgvuldigheids- of het motiveringsbeginsel is niet gebleken.
Slotsom
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof zal, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, het beroep tegen de bestreden beschikking alsnog ongegrond verklaren.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 4 november 2022 in zaak nr. BON202100556;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.

BIJLAGE

Wet toelating en uitzetting BES
[…]
Artikel 7
[…]
5. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt.
6. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
[…]
Artikel 9
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd:
a. indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot
voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;
b. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder
economische redenen mede worden begrepen;
c. indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt
verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
[…]
Besluit toelating en uitzetting BES
[…]
Artikel 5.45
1. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend indien de
vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van de
beslissing op de aanvraag gedurende een ononderbroken periode van
tenminste vijf jaren houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd voor een niet-tijdelijk doel, indien de vreemdeling:
a. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, zelfstandig en
duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
b. niet bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld wegens een
misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd,
en hem geen maatregel, bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van
Strafrecht BES, is opgelegd;
c. zijn hoofdverblijf niet buiten de openbare lichamen heeft gevestigd;
d. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid;
e. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt en geen gegevens heeft
achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het
verlenen, verlengen of wijzigen zouden hebben geleid;
f. op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht heeft dat
niet-tijdelijk is.
[…]