In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van [appellante] aan het Gerecht in eerste aanleg van Aruba om de minister van Justitie en Sociale Zaken te verplichten gevolg te geven aan een eerdere uitspraak van het Gerecht van 6 juli 2022. In die uitspraak was de minister opgedragen om binnen drie maanden een reële beschikking op bezwaar te geven. Het Gerecht verklaarde het verzoek van [appellante] op 26 april 2023 niet-ontvankelijk, waarop [appellante] hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2023 hebben zowel [appellante] als de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran en mr. Y.F.M. Kaarsbaan, hun standpunten toegelicht. Het Hof overwoog dat artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) de mogelijkheid biedt voor een verzoek om nakoming of een verzoek om vergoeding, maar dat het Gerecht in deze zaak geen grond had om het appelverbod te doorbreken. Het Hof concludeerde dat het verzoek van [appellante] niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een fundamenteel rechtsbeginsel dat was veronachtzaamd.
Uiteindelijk verklaarde het Hof zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. Het Hof merkte ter voorlichting op dat de bewoordingen in artikel 53 van de Lar een keuzemogelijkheid bieden voor de indiener van een verzoek, maar dat in dit geval geen grondslag bestond voor het toekennen van een schadevergoeding, aangezien de minister inmiddels had voldaan aan de eerdere uitspraak van het Gerecht.