ECLI:NL:OGHACMB:2018:21

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
LARAUAH00060 en LARAUAH00061
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing minister inzake bezwaarschrift telecomconcessie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu tegen een uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De minister had eerder een bezwaarschrift van de naamloze vennootschap Comsea Communications N.V. ongegrond verklaard, betreffende een aanvraag voor een concessie voor het aanbieden van internationale telecomdiensten. Het Gerecht had in eerdere uitspraken bepaald dat de minister binnen een bepaalde termijn een nieuwe beschikking moest nemen op het bezwaarschrift van de vennootschap. De minister heeft echter niet tijdig aan deze verplichtingen voldaan, wat leidde tot het indienen van een verzoek door de vennootschap om nakoming van de eerdere uitspraken.

Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de Landsverordening administratieve rechtspraak is getreden. Het Hof oordeelde dat de minister opnieuw moest beslissen op het bezwaarschrift van de vennootschap en dat het verzoek tot nakoming van de eerdere uitspraak niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De minister werd veroordeeld tot het nemen van een nieuwe beschikking binnen zes weken na de uitspraak van het Hof. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vennootschap.

De uitspraak van het Hof bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en correct te reageren op bezwaarschriften en de gevolgen van het niet naleven van rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

LARAUAH00060 en LARAUAH00061
Datum uitspraak: 17 januari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 5 juni 2017 in de zaken nrs. Lar 709/2016 en Lar 1473/2016 in de gedingen tussen:
de naamloze vennootschap Comsea Communications N.V.
en
de minister.

Procesverloop

Bij beschikking van 17 oktober 2013 heeft de minister het bezwaarschrift van 16 mei 2013 van de vennootschap tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag 15 januari 2013 tot verlening van een concessie voor het aanbieden van internationale telecomdiensten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2014 (Lar nr. 3199 van 2013) heeft het Gerecht het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes maanden een nieuwe beschikking op het bezwaarschrift neemt.
Bij uitspraak van 20 november 2015 (ECLI:NL:OGHACMB:2015:18) heeft het Hof deze uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.
Op 31 maart 2016 heeft de vennootschap bij het Gerecht op de voet van artikel 53, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) een verzoek ingediend om de minister te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerecht van 29 september 2014 en te bepalen dat de minister een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan die uitspraak te voldoen.
Bij beschikking van 10 mei 2016 heeft de minister het bezwaarschrift van de vennootschap opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2017 in zaak nr. Lar 1473/2016 heeft het Gerecht het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de minister binnen drie maanden na dagtekening van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift neemt.
Voorts heeft het Gerecht bij die uitspraak in zaak nr. Lar 709/2016 het verzoek van 31 maart 2016 gegrond verklaard en bepaald dat de minister op straffe van het verbeuren van een dwangsom van Afl 5.000,00 per dag of gedeelte van iedere dag dat dit niet gebeurt, met een maximum van Afl 450.000,00 binnen drie maanden na dagtekening van die uitspraak gevolg geeft aan de uitspraak van het Gerecht van 29 september 2014, zoals bevestigd bij de uitspraak van het Hof van 20 november 2015, op de wijze zoals in de beslissing in zaak nr. Lar 1473/2016 vermeld.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vennootschap heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.U. Thielman, advocaat, en de vennootschap vertegenwoordigd door T. Laclé, bijgestaan door mr. G.W. Rep, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

1.
Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
2.
Het hoger beroep in zaak nr. Lar 709/2016
2.1.
Het Gerecht heeft overwogen dat het verzoek van 31 maart 2016 ziet op het door verweerder voldoen aan de uitspraak van het Gerecht als bevestigd door het Hof en heeft bepaald dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van de uitspraak gevolg dient te geven aan de uitspraak van het Gerecht, als bevestigd door het Hof.
2.2.
Het Hof overweegt ambtshalve dat tegen een beslissing van het Gerecht op een verzoek bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Lar, geen hoger beroep kan worden ingesteld. Voor doorbreking van het appelverbod kan echter aanleiding bestaan indien het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.3.
In dit geval is het Gerecht getreden buiten het toepassingsgebied van artikel 53 van de Lar. Indien het Hof uitspraak doet op het hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht, dient de uitspraak van Het Hof te worden nagekomen. Dat de uitspraak van het Gerecht door het Hof in hoger beroep is bevestigd maakt dit niet anders. Immers, bevestiging van een in hoger beroep aangevallen uitspraak houdt slechts in dat het dictum van die uitspraak in stand blijft. Een bevestiging houdt niet in dat het Hof de gronden waarop het dictum van de in hoger beroep aangevallen uitspraak rust juist acht en zich hiermee heeft verenigd. Nakoming van een uitspraak van het Hof moet daarom altijd geschieden met inachtneming van hetgeen het Hof heeft overwogen. Voor nakoming van de uitspraak van het Gerecht is dan geen plaats meer. Het Gerecht had het verzoek van 31 maart 2016 daarom niet‑ontvankelijk moeten verklaren.
3.
Het hoger beroep in zaak nr. Lar 1473/2016
3.1.
In de beschikking van 17 oktober 2013 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van 15 januari 2013 ertoe strekt dat hij terugkomt van het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op een eerder verzoek van 29 augustus 2008. Deze fictieve afwijzende beschikking is in rechte onaantastbaar. Nu aan het verzoek van 15 januari 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, blijft de fictieve afwijzende beschikking gehandhaafd, aldus de minister.
3.2.
In de uitspraak van 20 november 2015 heeft het Hof – voor zover thans van belang – overwogen dat een fictieve afwijzing niet in rechte onaantastbaar wordt als daartegen niet (tijdig) rechtsmiddelen zijn aangewend. Het verzoek van 15 januari 2013 is dan ook geen verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbare beschikking. Dat brengt met zich dat de minister bij de afwijzing daarvan niet kon volstaan met een verwijzing naar het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het verzoek van 29 augustus 2008. Dat betekent dat de minister opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van de vennootschap tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 15 januari 2013 om haar een concessie te verlenen voor het aanbieden van internationale telecommunicatiediensten.
3.3.
In de beschikking van 10 mei 2016 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat bij brief van de minister van Algemene Zaken van 21 oktober 2009, gelezen in samenhang met zijn brief van 7 oktober 2011 een reële beschikking op het verzoek van 29 augustus 2008 is genomen. Het door de vennootschap tegen de brief van 7 oktober 2011 gemaakte bezwaar is bij beschikking van 10 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard, zodat de afwijzing van het verzoek van 29 augustus 2008 in rechte onaantastbaar is geworden. Het opvolgende verzoek van 15 januari 2013 moet daarom worden afgewezen, aldus de minister.
3.4.
Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de minister met de beschikking van 10 mei 2016 geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van het Hof van 20 november 2015. In die uitspraak heeft het Hof overwogen dat de feiten en omstandigheden van dit geval, waaronder voormelde brieven van 21 oktober 2009 en 7 oktober 2011, geen grond bieden voor het oordeel dat in dit geval geen sprake is geweest van een fictieve afwijzing van het verzoek van 29 augustus 2008. Het standpunt dat sprake is van een in rechte onaantastbare afwijzing van dit verzoek mist daarmee grond. Het betoog faalt.
4.
Slotoverweging
4.1.
Het hoger beroep is, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.3 is overwogen, gegrond.
4.2.
De uitspraak in zaak nr. Lar 709/2016 moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof het verzoek van de vennootschap van 31 maart 2016 tot nakoming van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 september 2014, niet-ontvankelijk verklaren.
4.3.
De uitspraak in zaak nr. Lar 1473/2016 moet worden bevestigd. De minister moet op de voet van artikel 20, eerste lid, van de Lar, binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van 16 mei 2013 beslissen. De minister dient een inhoudelijke beschikking te nemen.
4.4.
Indien de minister niet binnen zes weken een nieuwe beschikking neemt, kan de vennootschap op de voet van artikel 23, tweede lid, van de Lar, bij het Gerecht beroep instellen tegen de met een afwijzende beschikking gelijkgestelde weigering om een beschikking te nemen. In samenhang met dat beroep kan de vennootschap het Gerecht op de voet van artikel 54, gelezen in samenhang met artikel 56 van de Lar, verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat de minister alsnog een nieuwe beschikking neemt en de minister een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft een nieuwe beschikking te nemen.
5. Redelijke toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Lar, brengt met zich dat de minister op na te melden wijze in de proceskosten dient te worden veroordeeld.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 5 juni 2017 in de zaak nr. Lar 709/2016;
III.
verklaarthet verzoek van 31 maart 2016 van de naamloze vennootschap Comsea Communications N.V. tot nakoming van de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 29 september 2014 in zaak nr. Lar 3199 van 2013
niet-ontvankelijk;
IV.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 5 juni 2017 in de zaak nr. Lar 1473/2016;
V.
bepaaltdat de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beschikking op het bezwaarschrift van 16 mei 2013 neemt;
VI.
veroordeeltde minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Comsea Communications N.V in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,- (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijs
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
Verzonden: 17 januari 2018
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,

BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak
Artikel 20
1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Artikel 23
2. Het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn, wordt gelijkgesteld met een afwijzende beslissing.
Artikel 52
2. De rechter kan tevens bepalen dat het bestuursorgaan wordt verplicht tot betaling van een vergoeding aan de wederpartij. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba.
Artikel 53
1. Indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, kan de wederpartij bij het Gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak.
2. Bij de beslissing op dit verzoek kan worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba.
Artikel 53a
Tegen een uitspraak van het Gerecht inzake beroep tegen een bezwaarschrift
staat hoger beroep open bij het Hof.
Artikel 53c
1. De artikelen 23, vierde lid, 24, 25, 28, 29, 30, tweede en derde lid, 31, 32, onderdelen d en e, en 33 tot en met 49 zijn op het hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
Artikel 54
1.Indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, kan de indiener daarvan aan het Gerecht verzoeken de beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering te dienen belang.
2. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 56
Het Gerecht kan bepalen dat het bestuursorgaan, indien of zolang het niet aan een in de uitspraak vervatte voorlopige voorziening voldoet, aan de verzoeker een bij de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba.