ECLI:NL:OGHACMB:2023:122

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
A-11 van 2023
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de gevangenhouding en de ernst van de bezwaren tegen de verdachte

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 6 juni 2023, die de gevangenhouding van de verdachte had bevolen. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd in Curaçao, had op 15 juni 2023 beroep aangetekend tegen deze beslissing. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de aanvang van de beroepstermijn, die volgens de wet begint op de dag dat de beslissing aan de verdachte is betekend. Het Hof oordeelde dat de verdachte tijdig in beroep was gekomen, omdat het bevel tot gevangenhouding op 7 juni 2023 was tenuitvoergelegd, maar pas op 14 juni 2023 aan hem was betekend. Hierdoor was de verdachte ontvankelijk in zijn beroep.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en dat de omstandigheden van zijn detentie leiden tot psychische problemen. De procureur-generaal daarentegen betoogde dat er wel degelijk ernstige bezwaren zijn, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en een getuige. Het Hof concludeerde dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Het beroep van de verdachte werd ongegrond verklaard en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte.

Uitspraak

Strafzaken over 2023
Beschikking no. A-11 van 2023
Datum beschikking: 10 juli 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA,
CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE,
SINT EUSTATIUS EN SABA
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep zijdens de verdachte, ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 6 juni 2023,
in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [datum] 2003, wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in Curaçao.

1.Het onderzoek van de zaak

1.1
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 5 juli 2023. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal, mr. B.S. van Unnik, de verdachte en zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo.
1.2
Het Hof heeft kennisgenomen van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 6 juni 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechter-commissaris de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van zestig dagen bevolen, waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen op 7 juni 2023.
2.2
Het bevel is betekend aan verdachte op 14 juni 2023.
2.3
De verdachte is bij akte ingekomen ter griffie op 15 juni 2023 van de bestreden beslissing in hoger beroep gekomen.

3.Ten aanzien van de ontvankelijkheid

3.1
De procureur-generaal heeft ter zake van de aanvang van de beroepstermijn betoogd zoals omschreven in haar overgelegde schriftelijke requisitoir, en heeft daarbij aangegeven dat het openbaar ministerie zich met betrekking tot de krachtens artikel 104 Wetboek van Strafvordering van Aruba (Sv) bepaalde aanvang van de beroepstermijn ten opzichte van de krachtens artikel 44 Sv bepaalde aanvang van die termijn refereert aan het oordeel van het Hof. In dit verband wordt het volgende overwogen.
3.2
Ingevolge artikel 44 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba worden alle rechterlijke beslissingen op grond van dat wetboek [1] , tenzij daarvoor een bijzondere regeling geldt, binnen een zo kort mogelijke termijn met redenen omkleed genomen en worden die ten spoedigste ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat onverwijld voor betekening aan de verdachte zorg draagt. Artikel 44 Sv bepaalt verder dat op de dag dat de beslissing aan de verdachte schriftelijk ter kennis is gebracht, respectievelijk aan hem is betekend, de termijn waarbinnen enig rechtsmiddel is opengesteld aanvangt. Artikel 104 Sv bepaalt daarentegen dat de verdachte uiterlijk 3 dagen na de tenuitvoerlegging van een bevel tot voorlopige hechtenis in hoger beroep kan komen bij het Hof. Met de procureur-generaal is het Hof van oordeel dat niet duidelijk is of artikel 104 Sv ten opzichte van artikel 44 Sv al dan niet een bijzondere regeling is in de zin van artikel 44 Sv, waaraan die wettelijke bepaling derogeert.
3.3
De hiervoor geschetste wettelijke onduidelijkheid ter zake van de vraag wanneer precies de termijn is aanvangen waarbinnen verdachte rechtsgeldig in beroep kon komen van het tegen hem gerichte bevel gevangenhouding in verbinding met de omstandigheid dat:
-uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 6 juni 2023 ter zake van het horen van verdachte op de vordering tot zijn gevangenhouding weliswaar blijkt dat de rechter-commissaris aan verdachte heeft medegedeeld dat (1) het bevel gevangenhouding wordt bevolen, (2) dat verdachte het recht heeft om tegen die beslissing in beroep te gaan, en (3) dat de beroepstermijn 3 dagen bedraagt maar niet blijkt dat aan verdachte is medegedeeld per wanneer precies bedoeld bevel ten uitvoer wordt gelegd en/of per wanneer precies die beroepstermijn aanvangt;
-niet van verdachte kan worden gevergd dat hij zelf maar moet bedenken wanneer precies de beroepstermijn aanvangt of dat hij maar moet gissen naar wanneer dat het geval is;
-niet van verdachte kan worden gevergd - zo blijkt dat door de rechter-commissaris wel aan hem is medegedeeld per wanneer precies bedoeld bevel ten uitvoer wordt gelegd en/of per wanneer precies de beroepstermijn aanvangt - dat hij die mededeling maar moet onthouden,
brengt naar het oordeel van het Hof met zich dat die onduidelijkheid in verbinding met die omstandigheden niet nadelig voor verdachte mag werken. In het licht van dit alles brengt redelijke uitleg van artikel 104 Sv in verbinding met artikel 44 SV mee dat de beroepstermijn van 3 dagen waarbinnen verdachte in beroep kan komen van een tegen hem gericht bevel tot voorlopige hechtenis eerst kan aanvangen als dat bevel aan hem is betekend of anderszins aan hem schriftelijk ter kennis is gebracht. Als is voldaan aan dat schriftelijkheidsvereiste reeds voor de tenuitvoerlegging van bedoeld bevel, kan de verdachte overeenkomstig artikel 104 Sv uiterlijk 3 dagen na de tenuitvoerlegging daarvan in beroep komen. Als eerst na de tenuitvoerlegging van bedoeld bevel wordt voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, vangt de termijn van 3 dagen waarbinnen verdachte in beroep kan komen aan op de dag dat is voldaan aan dat vereiste. Als het bevel niet is betekend en ook niet anderszins aan de verdachte schriftelijk is kenbaar gemaakt kan niet worden vastgesteld dat de beroepstermijn op enig moment is aangevangen, met als gevolg dat niet kan worden geoordeeld dat de verdachte niet tijdig beroep heeft ingesteld.
3.4
Het bevel gevangenhouding van verdachte is op 7 juni 2023 tenuitvoergelegd, terwijl dat bevel eerst op 14 juni 2023 aan hem is betekend. Nu is gesteld noch gebleken dat het bevel op enig voor 14 juni 2023 aan verdachte anderszins schriftelijk is kenbaar gemaakt, luidt de slotsom op dit onderdeel dat verdachte tijdig, te weten op 15 juni 2023, in beroep is gekomen van het tegen hem gerichte bevel tot gevangenhouding. Aldus is verdachte ontvankelijk in dat beroep.
3.5
De omstandigheid dat verdachte ontvankelijk is in zijn beroep betekent dat de voorwaarde voor het intrekken van zijn beroep tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is vervuld. Dat beroep behoeft daarom geen bespreking.

4.De gronden van het beroep

4.1
De raadsman van verdachte heeft - samengevat - aangevoerd er geen ernstige bezwaren bestaan tegen verdachte ter zake van de hem verweten feiten. Volgens de raadsman heeft de vader van het slachtoffer haar en een getuige geïnstrueerd om valse aangifte tegen verdachte te doen. Er moet daarom worden getwijfeld aan de verklaring van het slachtoffer en de getuige. De raadsman concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep van verdachte en tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis. Subsidiair concludeert de raadsman tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte onder het stellen van voorwaarden. Daartoe voert de raadsman - wederom samengevat - aan dat de omstandigheden waarin verdachte is gedetineerd leiden tot depressiviteit en mutilatie van zichzelf. Verdachte is in het KIA mishandeld. Verdachte is voor zijn eigen veiligheid overgeplaatst naar Curaçao, alwaar hij verstoken blijft van fysiek bezoek van zijn familie.
4.2
De procureur-generaal heeft overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir betoogd dat de ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van de hem verweten feiten blijken uit de zich in het dossier bevindende processtukken, en dat de gronden voor de voorlopige hechtenis van verdachte onverkort bestaan. Er is volgens de procureur-generaal geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door het slachtoffer en de getuige, zijnde het jongere broertje van verdachte, afgelegde verklaringen. De procureur-generaal concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van verdachte en tot bevestiging van de bestreden beschikking. Verder concludeert de procureur-generaal tot afwijzing van het schorsingsverzoek van verdachte, omdat de ernst van de aan verdachte verweten feiten met zich brengt dat het strafvorderlijk belang bij voorzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte zwaarder weegt dan zijn persoonlijk belang bij schorsing daarvan.

5.De beoordeling

5.1
Gezien de stukken van het dossier en op grond van de in raadkamer verkregen inlichtingen is het Hof van oordeel dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan ter zake van de hem verweten feiten, nu er voldoende aanwijzingen bestaan dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
5.2
Het Hof is verder van oordeel dat de 6-jaarsgrond en de grond van de geschokte rechtsorde, die mede tot het bevel verlenging van de gevangenhouding van verdachte hebben geleid, nog onverkort aanwezig zijn.
5.3
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het Hof het beroep ongegrond zal verklaren en de bestreden beschikking zal bevestigen.
5.4
Het schorsingsverzoek van verdachte zal worden afgewezen omdat de ernst van de aan verdachte verweten feiten met zich brengt dat het strafvorderlijk belang bij voorzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte zwaarder weegt dan zijn persoonlijk belang bij schorsing daarvan.

6.De beslissing

Het Hof:
-verklaart het beroep ongegrond;
-bevestigt de bestreden beschikking;
-wijst af het verzoek van verdachte tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.M. van de Leur, J.M.J Keltjens en P.A.M. Pijnenburg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 10 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Waaronder naar het oordeel van het Hof begrepen de bestreden beschikking.