ECLI:NL:OGHACMB:2023:106

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
CUR2022H00283, CUR2022H00284, CUR2022H00285, CUR2022H00286
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de ontvankelijkheid van hoger beroep tegen een tussenuitspraak van het Gerecht in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een tussenuitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarin de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen een eerdere tussenuitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt beoordeeld. De heer X, werkzaam op basis van een civielrechtelijke overeenkomst bij de inspectie der Belastingen, is door de Inspecteur gemandateerd om werkzaamheden uit te voeren. Belanghebbende betwist de geldigheid van dit mandaat, stellende dat alleen ambtenaren gemandateerd kunnen worden volgens de Algemene landsverordening Landsbelastingen. Het Hof oordeelt dat de wetgever ook personen met een civielrechtelijk contract kan mandateren, en dat belanghebbende niet benadeeld is door de gestelde ongeldigheid. Het hoger beroep van belanghebbende wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat grieven tegen een tussenuitspraak pas in hoger beroep tegen de einduitspraak kunnen worden aangevoerd. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2023, na een zitting op 24 mei 2023, waar belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren. De beslissing houdt in dat er geen termen zijn voor het vergoeden van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2022H00283, CUR2022H00284, CUR2022H00285, CUR2022H00286
Datum uitspraak: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao
,
(hierna: belanghebbende),
tegen de tussenuitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 12 april 2022 in de zaken BBZ nrs. CUR202004518 tot en met CUR202004521, in het geding tussen:
belanghebbende
en
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 december 2015 naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2009 en 2010 opgelegd van respectievelijk NAf 126.695 en NAf 322.513. Bij de laatste aanslag is een vergrijpboete opgelegd van NAf 161.256 (50%).
1.1.2.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 21 april 2016 naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2011 en 2012 opgelegd van respectievelijk NAf 499.219 en NAf 1.602.724. Daarbij zijn vergrijpboetes van 25% opgelegd.
1.2.1.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2016 (2009 en 2010) en op 11 juli 2016 (2011 en 2012) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes.
1.2.2.
De Inspecteur heeft op 21 april 2020 uitspraken op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslagen en boetes over 2009 en 2010 verminderd en de bezwaren met betrekking tot 2011 en 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft op 17 november 2020 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150. De Inspecteur heeft op 12 oktober 2021 verweerschriften met bijlagen ingediend.
1.4.
Het Gerecht heeft bij bovenvermelde tussenuitspraak van 12 april 2022 het volgende beslist:
“- verzoekt partijen met inachtneming van het voorgaande binnen drie weken na dagtekening van deze tussenuitspraak aan het Gerecht mee te delen of zij een tweede zitting wensen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.”
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen de tussenuitspraak van het Gerecht. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 16 juni 2022. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7.
Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota met dagtekening 24 mei 2023 toegezonden aan het Hof en aan de Inspecteur. De pleitnota wordt geacht met instemming van partijen ter zitting te zijn voorgedragen en is toegevoegd aan de stukken van het geding.
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2023 te Willemstad, waar namens belanghebbende zijn verschenen [A] (directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende) en [B], verbonden aan [Q] (hierna: de gemachtigde), en [C] (hierna [C]) namens de Inspecteur.
1.9.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
In deze zaak wordt, voor zover van belang in de onderhavige procedure, uitgegaan van de navolgende feiten en omstandigheden.
2.2.
In de bezwaarfase zijn de tegen voormelde naheffingsaanslagen winstbelasting ingediende bezwaarschriften namens de Inspecteur behandeld door [C].
2.3.1.
Op 12 juni 2019 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en
”de Inspecteur der Belastingen Curaçao (...) te deze vertegenwoordigd door de heer [C], hierna te noemen "Inspecteur der Belastingen".
2.3.2.
De vaststellingsovereenkomst is
”Namens Belanghebbende”ondertekend door
“De heer [A]”en
“Namens de Inspecteur der Belastingen Curaçao”door
“De heer [C]”.
2.3.3.
In de vaststellingsovereenkomst is overeenstemming bereikt over een aantal (maar niet alle) discussiepunten met betrekking tot de onder 1 genoemde aanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2012.
2.4.
De administratieve verwerking van de tegen de aanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2012 ingediende bezwaarschriften heeft plaatsgevonden na het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst.
2.5.
De uitspraken op bezwaar tegen voornoemde naheffingsaanslagen hebben als dagtekening 21 april 2020.
2.6.
In de procedure bij het Gerecht heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat [C] niet de bevoegdheid had en heeft om werkzaamheden als Inspecteur of namens de Inspecteur te verrichten.
2.7.
Het Gerecht heeft in haar bovenvermelde tussenuitspraak van 12 april 2022 geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar bevoegd en dus rechtsgeldig zijn genomen en dat [C] gerechtigd was als of namens de Inspecteur de vaststellingsovereenkomst te sluiten zodat deze rechtsgeldig tot stand is gekomen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is (eerst) aan de orde of tegen een tussenuitspraak van het Gerecht hoger beroep openstaat. Zo dat het geval is komt aan de orde of [C] bevoegd is als of namens de Inspecteur der Belastingen in deze zaak op te treden, welke vraag door belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
4.1.
Tegen een tussenuitspraak is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken geen afzonderlijk, tussentijds rechtsmiddel opgenomen. Tegen een tussenuitspraak van het Gerecht of het Hof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep of het beroep in cassatie tegen de einduitspraak (zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan).
4.2.
Aangezien in de onderhavige zaak door het Gerecht geen einduitspraak is gedaan en het onderhavige hoger beroep zich slechts richt tegen de beslissing in de tussenuitspraak, is het hoger beroep niet-ontvankelijk. Daaraan doet niet af dat de beslissing is gedaan in de vorm van een uitspraak (vgl. HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Er zijn geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.J.J. Vonk, en mr. M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.