ECLI:NL:OGHACMB:2022:221

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
CUR2021H00239
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontvankelijkheid van een vakbond in een cao-kwestie en de nawerking van cao-bepalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Petroleum Werkers Federatie van Curaçao (PWFC) tegen de Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie ACU. PWFC, een vakbond die geen partij was bij de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) tussen ACU en de voormalige vakbond Boneco, vordert nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit deze cao. De zaak is ontstaan na de opzegging van de cao door ACU, die per 30 april 2017 afliep. PWFC heeft in hoger beroep gesteld dat ACU verplicht is om de lonen van haar werknemers, die lid zijn van PWFC, te indexeren volgens de cao-bepalingen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat PWFC niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij geen partij was bij de cao. PWFC heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere verzoekt om de lonen van haar leden met terugwerkende kracht te verhogen en te indexeren. Tijdens de mondelinge behandeling is de ontvankelijkheid van PWFC in de procedure aan de orde gesteld. Het Hof heeft overwogen dat PWFC, ondanks dat zij geen partij was bij de cao, mogelijkerwijs toch ontvankelijk kan zijn in haar vorderingen. Het Hof heeft echter geconcludeerd dat de vorderingen van PWFC ongegrond zijn, omdat de nawerking van de cao-bepalingen niet van toepassing is op PWFC. De vorderingen van PWFC zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN

ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN

BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Beschikking in de zaak:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid PETROLEUM WERKERS
FEDERATIE VAN CURACAO (P.W.F.C.),
gevestigd in Curaçao,
hierna: PWFC,
oorspronkelijk verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes,
tegen
de ALGEMENE SPAAR- EN KREDIETCOORPERATIE ACU,
gevestigd in Curaçao,
hierna: ACU,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W. ten Veen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar de beschikking van 16 juli 2021. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
PWFC is op 27 augustus 2021 middels een beroepschrift, met producties, in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Zij concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van ACU in de kosten.
1.3.
Bij akte vermeerdering van eis d.d. 11 maart 2022 verzoekt PWFC:
A. ACU te bevelen om artikel 4.3.2 van de CAO respectievelijk artikel 4.4.2 van de CAO jegens PWFC en haar leden, werknemers van ACU, per direct na te komen; en
B. ACU te bevelen om de lonen van de werknemers van ACU, leden van PWFC, per 1 januari 2021 met 2.2% te indexeren en deze indexering per 1 januari 2021, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente ad 50%, althans met de wettelijke rente, aan de werknemers van ACU, leden van PWFC, uit te betalen, zulks binnen 15 dagen na de datum van OW beschikking; en
C. ACU te bevelen om de lonen van de werknemers van ACU, leden van PWFC, per 1 januari 2022 met 3.8% te indexeren en deze indexering per 1 januari 2022, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente ad 50%, althans met de wettelijke rente, aan de werknemers van ACU, leden van PWFC, uit te betalen, zulks binnen 15 dagen na de datum van uw beschikking; en
D. ACU te bevelen om de werknemers van ACU, leden van PWFC, over het jaar 2020 respectievelijk over het jaar 2021 op hun functioneren te beoordelen en bij een gunstig beoordelingsresultaat hun lonen te verhogen en de desbetreffende verhoging van de lonen, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente ad 50%, althans met de wettelijke rente, aan de werknemers van ACU, leden van PWFC uit te betalen, zulks binnen 15 dagen na datum van uw beschikking;
Sub A, B, C en D op verbeurte van een dwangsom van ANG 5.000,= voor ieder uur of gedeelte van een uur dat ACU het ten deze door Uw Gerecht te geven bevel c.q. bevelen niet, of niet stipt, nakomt.
E. ACU te bevelen c.q. te veroordelen om aan PWFC een bedrag ad ANG 10.000,= als schade voor de door haar gemaakte advocaatkosten te betalen, althans een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag; en
F. ACU te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.4.
ACU heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 22 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn voor PWFC: [naam voorzitter], voorzitter, [naam penningmeester], penningmeester, [naam secretaris], secretaris en [namen shop stewards], beiden shop steward, vergezeld van mr. Asjes. Verschenen zijn voor ACU [naam algemeen directeur], algemeen directeur, mevrouw [naam stille curator], stille curator, [naam lid van directie], lid van de directie, [naam bedrijfsjurist], bedrijfsjurist, [naam HR manager], HR Manager, vergezeld van mr. Ten Veen. Tevoren heeft PWFC producties ingezonden.
1.6.
Beschikking is (bij vervroeging) nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
PWFC is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan in zoverre daarin worden ontvangen.
2.2.
Het gaat in deze zaak om door PWFC geëiste nakoming van verplichtingen die zijn neergelegd in een afgelopen collectieve arbeidsovereenkomst (cao). PWFC was echter geen partij bij die cao. De vraag rijst of PWFC wel ontvankelijk is in deze procedure.
2.3.
De desbetreffende bepalingen uit de
Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomstworden hierna in rov. 3.2 geciteerd.
2.4.
In HR 19-06-1987, ECLI:NL:HR:1987:AD3749, NJ 1988/70,
Federacion di Trahadornan di Aruba v. Associated General Contractors of Aruba, overwoog de Hoge Raad:
3
Beoordeling van het middel
Bezien tegen de achtergrond van de bestreden uitspraak en het debat van pp. in de feitelijke instanties, stelt onderdeel a van het middel in cassatie de vraag aan de orde of een werknemersorganisatie na het einde van een door haar met een werkgeversvereniging gesloten CAO nog gerechtigd is nakoming te vorderen van uit die CAO voortvloeiende verplichtingen, aangenomen dat het gaat om verplichtingen die voortvloeien uit zgn. normatieve of horizontale bepalingen van die CAO, verplichtingen die ook na afloop van de tijd waarvoor die CAO is gesloten blijven bestaan.
Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. De Landsverordening CAO schept, evenals de Nederlandse Wet CAO, een bijzonder stelsel van onderlinge bindingen van de een CAO sluitende verenigingen en hun leden, bindingen die niet enkel bestaan tussen die verenigingen onderling, maar ook kruiselings tussen elke vereniging en de leden van de ander, alsmede tussen elke vereniging en haar leden. Dat stelsel strekt mede ter betere verzekering van de naleving van de door een CAO gecreëerde arbeidsvoorwaarden, door de in dat stelsel besloten, ten dele in de art. 8 en 15 Landsverordening vermelde mogelijkheden ter zake van het niet-naleven van het in de CAO bepaalde, op die bindingen in rechte vorderingen te baseren. Mede omdat de pp. bij een CAO, ook nadat zij is geëindigd, belang erbij houden dat naleving van de door die CAO gecreëerde arbeidsvoorwaarden zo goed mogelijk wordt verzekerd, past bij dat stelsel aan te nemen dat zolang uit een geëindigde CAO voor de individuele werkgevers jegens hun werknemers in dier voege verplichtingen blijven voortvloeien, dat zij (totdat pp. anders overeenkomen) gebonden blijven aan die bepalingen van de CAO die op de voet van de art. 12 en 13 Landsverordening CAO deel zijn gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten, het nakomen van die verplichtingen tevens een uit die CAO jegens de werknemersorganisatie voortvloeiende verplichting in de zin van art. 9 lid 2 is, waarop deze in geval van niet-naleven, op dezelfde voet als haar dat tijdens de looptijd van de CAO mogelijk was, in rechte zowel een vordering tegen haar wederpartij bij de CAO, de werkgeversorganisatie, als tegen de leden van die wederpartij, de individuele werkgevers, kan baseren.
2.5.
Gelet op deze overwegingen van de Hoge Raad, is PWFC, die geen partij was bij de cao, niet gerechtigd nakoming te vorderen van uit die CAO voortvloeiende verplichtingen. Mogelijkerwijs zijn er andere redenen waarom PWFC in de onderhavige zaak toch ontvankelijk is. Omdat, zoals hierna zal blijken, het hoger beroep faalt, hoeft die vraag niet door het Hof te worden beantwoord. Het Hof zal daarom veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat PWFC gerechtigd is de vorderingen in te stellen.

3.Beoordeling

3.1.
In hoger beroep kan worden uitgaan van de volgende feiten (zie ook de bestreden beschikking onder 2):
2.1.
PWFC is een vakbond. Tot haar leden behoren ook werknemers van ACU.
2.2.
Tussen ACU en de voormalig vakbond van de werknemers van ACU, Boneco, is een cao tot stand gekomen die heeft gegolden tussen 2013 en 2017 (hierna: de cao). De cao bevat, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
4.3
SALARISVERHOGING
[...]
4.3.2.
De salarissen van de werknemers zullen gedurende de jaren welke de cao van kracht is worden aangepast aan het indexcijfer voor gezinsconsumptie van het land Curaçao van het desbetreffende jaar, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor Statistiek, indien deze is gestegen met minimaal 2.0% met dien verstande dat de aanpassing (van de salarissen) niet meer dan 4,5% zal bedragen. De salarissen worden aangepast met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar na het jaar waarover de verhoging heeft plaatsgevonden.
4.4.
BEOORDELING
[…]
4.4.2.
In de maand december vindt een beoordeling plaats door het
afdelingshoofd. De beoordeling, waarvan het systeem en de procedure in een afzonderlijke regeling zijn opgenomen, wordt primair gericht op het vaststellen en verhogen van de arbeidsprestatie van de werknemer in zijn huidige functie en conform het beloningssysteem van de coöperatie warden beloond.
[...]
2.3.
Bij brief van 23 december 2016 aan Boneco is de cao met inachtneming van de opzegtermijn door ACU opgezegd. In de brief geeft ACU aan dat de cao per 30 april 2017 afloopt.
2.4.
Na opzegging van de cao hebben de werknemers van ACU hun lidmaatschap bij Boneco opgezegd en zijn de meeste werknemers lid geworden van PWFC.
2.5.
In 2018 is ACU in onderhandeling getreden met PWFC over de totstandkoming van een nieuwe cao. Tot op heden zijn partijen niet tot een akkoord gekomen.
2.6.
Het prijsindexcijfer over het jaar 2017 lag beneden de 2%. Per 1 januari 2018 heeft er geen indexering van de salarissen plaatsgevonden. Over de jaren 2018 en 2019 lag het prijsindexcijfer boven de 2%. Zowel per 1 januari 2019 Ms per 1 januari 2020 zijn de salarissen van de werknemers van ACU aangepast conform het prijsindexcijfer.
2.7.
Het prijsindexcijfer over 2020 betreft 2.2%. Het salaris van de werknemers van ACU is per 1 januari 2021 niet aangepast conform het prijsindexcijfer.
2.8.
In 2021 heeft er geen beoordeling van de arbeidsprestaties over 2020 en aanpassing van het loon conform artikel 4.4.2. van de cao plaatsgevonden.
2.9.
PWFC heeft ACU verzocht om het loon van de werknemers met terugwerkende kracht per 1 januari 2021 aan te passen en uit te betalen conform het prijsindexcijfer voor 2020.
2.10.
ACU heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
3.2.
De
Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomstbepaalt onder meer:
Artikel 1
1. Onder collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst, aangegaan door een of meer werkgevers, of een of meer werkgevers, of een of meer werkgeversverenigingen met volledige rechtspersoonlijkheid, en een of meer werknemersverenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, waarbij voornamelijk of uitsluitend worden geregeld arbeidsvoorwaarden, bij arbeidsovereenkomsten in acht te nemen.
2. Zij kan ook betreffen aannemingen van werk en overeenkomsten tot het verrichten van enkele diensten. Hetgeen in deze landsverordening omtrent arbeidsovereenkomsten, werkgevers en werknemers is bepaald, vindt dan overeenkomstige toepassing.
3. Het beding, waarbij een werkgever verplicht wordt, personen van een bepaald ras, een bepaalde godsdienstige of staatkundige overtuiging of leden van een bepaalde vereniging niet dan wel uitsluitend in dienst te nemen, is nietig.
(…)
Artikel 8
1. Een vereniging, welke een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, is gehouden te bevorderen, in de mate als de goede trouw medebrengt, dat haar leden de daarbij te hunnen aanzien gestelde bepalingen nakomen.
2. De vereniging staat voor haar leden slechts in, voor zover zulks in de overeenkomst is bepaald.
Artikel 9
1. Allen, die tijdens de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst, te rekenen van het tijdstip waarop zij is aangegaan, lid zijn of worden van een vereniging, welke de overeenkomst heeft aangegaan, en bij de overeenkomst zijn betrokken, zijn door die overeenkomst gebonden.
2. Zij zijn tegenover elk van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst gehouden, al datgene, wat te hunnen aanzien bij die overeenkomst is bepaald, te goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zelf zich daartoe verbonden.
(…)
Artikel 12
1. Elk beding tussen een werkgever en een werknemer, strijdig met een collectieve arbeidsovereenkomst door welke zij beiden gebonden zijn, is nietig; in plaats van zodanig beding gelden de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst.
2. De nietigheid kan steeds worden ingeroepen door elk van de partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 13
Bij gebreke van bepalingen in een arbeidsovereenkomst omtrent aangelegenheden, geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst door welke zowel de werkgever als de werknemer gebonden zijn, gelden de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 14
Wanneer bij de collectieve arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, is de werkgever, die door die overeenkomst gebonden is, verplicht, tijdens de duur van die overeenkomst haar bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden ook na te komen bij de arbeidsovereenkomsten als in de collectieve
arbeidsovereenkomst bedoeld, welke hij aangaat met werknemers, die door de collectieve arbeidsovereenkomst niet gebonden zijn.
Artikel 15
Een vereniging, welke een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, kan, indien een der andere partijen bij die overeenkomst of een der leden van deze handelt in strijd met een van haar of zijn verplichtingen, vergoeding vorderen niet alleen voor de schade, welke zij zelf dientengevolge lijdt, doch ook voor die, welke haar leden lijden.
(…)
3.3.
Nawerking van een cao houdt in dat als de periode waarvoor de cao was aangegaan is verstreken en niet of niet dadelijk aansluitend door een nieuwe cao of een andersluidende individuele afspraak wordt gevolgd, de normatieve bepalingen nawerken voor de gebonden werkgevers en werknemers omdat zij
onderdeel zijn geworden van de arbeidsovereenkomsten.
3.4.
Verwezen zij in de eerste plaats naar de hiervóór in rov. 2.4 geciteerde Arubaanse uitspraak
Federacion di Trahadornan di Aruba v. Associated General Contractors of Aruba. Zie voorts HR 10-01-2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9386, NJ 2006/516,
Rode Kruis Ziekenhuis/Te Riet:
3.4.3
(…)
De door de Hoge Raad aanvaarde regel dat, wanneer zowel de werkgever als de werknemer op grond van art. 9 lid 1 Wet CAO aan de CAO gebonden zijn, de bepalingen daarvan omtrent arbeidsvoorwaarden deel gaan uitmaken van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, vindt zijn grond in het systeem van de Wet CAO, in het bijzonder de artikelen 1, 9, 12, 13 en 14. De gebondenheid aan de CAO wordt door de wet gebaseerd op de hoedanigheid van partij bij de CAO onderscheidenlijk het lidmaatschap van een vereniging die partij bij de CAO is, en het naar de inhoud van de CAO bij die CAO betrokken zijn. Het strookt hiermee om te aanvaarden dat de doorwerking van de CAO-bepalingen die plaatsvindt wanneer zowel de werkgever als de werknemer aan de CAO gebonden zijn, voortduurt na het einde van de periode waarvoor de CAO is aangegaan (vgl. HR 19 juni 1987, nr. 6995, NJ 1988, 70).
(…)
Zie ook HR 08-04-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0580, NJ 2011/371,
ABVAKABO FNV/ Unieke Kinderopvang:
3.8
(…) Bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden uit een CAO waaraan de werknemer en de werkgever op grond van art. 9 lid 1 Wet CAO gebonden zijn geraakt, zijn deel gaan uitmaken van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst. Uit het systeem van de Wet CAO vloeit dan voort dat die bepalingen, na afloop van de desbetreffende CAO, tussen hen blijven gelden, behoudens andersluidende individuele of collectieve afspraken (vgl. over een en ander HR 10 januari 2003, LJN AE9386, NJ 2006/516).
3.5.
Ter zake van deze nawerking oordeelt het Hof dat als gevolg daarvan de indexeringsbepaling uit de cao wel deel is gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten, maar dat de clausulering ‘gedurende de jaren welke de cao van kracht is’ dat ook is. De clausulering moet worden uitgelegd naar de ‘cao-norm’ waarbij in beginsel objectieve maatstaven centraal staan. De gemachtigde van ACU heeft erop gewezen dat deze clausulering niet gehanteerd is bij de jubileumgratificatie en decemberuitkering (pleitnota mr. Ten Veen in eerste aanleg, onder 17 en in hoger beroep, onder 15). Door die clausulering heeft de nawerking van de cao wat betreft de indexering geen effect.
3.6.
PWFC heeft voorts betoogd dat ACU, ook al heeft de nawerking geen effect, zich na afloop van de cao jegens de werknemers heeft gebonden tot continuering van de indexering. Deze vrijwillige binding is niet komen vast te staan. Aannemelijk is dat ACU niet scherp voor ogen had wat nawerking is. ACU sprak van de vigerende cao, terwijl het kenmerk van nawerking juist is dat de cao niet meer vigeert. Mr. Ten Veen heeft als ACU’s nieuwe advocaat begin 2021 ACU de ogen geopend. ACU heeft dus aanvankelijk in rechtsdwaling verkeerd.
3.7.
Ook het beroep van PWFC op gerechtvaardigd vertrouwen faalt. De werknemers wisten van de clausulering ‘gedurende de jaren welke de cao van kracht is’. Hun was ook bekend dat ACU in een nieuwe cao de lonen voor drie jaren wilde bevriezen. Dat ACU gedurende twee jaren (2018 en 2019) heeft geïndexeerd en in correspondentie verwees naar de verplichtingen uit “ de huidige” of “vigente” cao is niet voldoende voor het gerechtvaardigd vertrouwen dat ACU dit zou blijven doen. Ook uit de door ACU aangehaalde passages uit de brief van 7 juli 2020 en 1 oktober 2020 blijkt dat ACU handelde uit een vermeende verplichting (en niet uit vrije wil) en deze passages hebben ook betrekking op de achterliggende jaren 2018 en laten in voldoende mate de mogelijkheid open dat de “nakoming” van de verlopen cao op enig moment stopt. De positie van de werknemers is ook niet in juridisch relevante zin verzwaard doordat ACU de onverplichte indexering na enkele jaren heeft stopgezet. ACU had de bevoegdheid op haar schreden terug te keren wat betreft de toekomst. ACU zal niet overgaan tot terugvordering (pleitnota mr. Ten Veen in eerste aanleg, onder 25, en in hoger beroep, onder 19), zo dat al mogelijk zou zijn.
3.8.
Al met al kan niet worden gezegd dat het in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat ACU met indexering is gestopt.
3.9.
Wat betreft de in de cao voorziene personeelsbeoordelingen is volgens ACU over 2020 thans ongeveer 95% afgerond en over 2021 thans ongeveer 50%. ACU hoopt binnen drie weken klaar te zijn (pleitnota mr. Ten Veen in hoger beroep, onder 24).
3.10.
Het bestuur heeft op voorstel van de directie echter besloten tot een loonstop door een gunstige beoordeling niet langer financieel te belonen zoals zij in 2017, 2018 en 2019 nog heeft gedaan. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van het bestuur. Het bestuur heeft tot taak de continuïteit van ACU te behartigen en indien bezuiniging nodig wordt geacht keuzes te maken tussen de mogelijke middelen. De ter zitting in hoger beroep aanwezige ‘stille curator’ (benoemd door de Centrale Bank ingevolge de
Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994) heeft bevestigd dat er reden is voor bezuinigingen. Ter zitting is niet weersproken dat overleg met de vakbond zoals voorzien in artikel 4.4.7 van de cao (productie 3 bij inleidend verzoekschrift) (inmiddels) heeft plaatsgevonden.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. PWFC draagt de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en veroordeeld PWFC in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ACU gevallen en tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, S. Verheijen en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 april 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.