ECLI:NL:OGHACMB:2022:186

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
H 45/2020 100.00039/20; 100.00393/20 en 100.00932/20
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor liquidaties en pogingen daartoe in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor meerdere liquidaties en pogingen daartoe in Sint Maarten. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige schietpartij op 28 oktober 2019, waarbij meerdere slachtoffers vielen, waaronder dodelijke slachtoffers. Het Hof heeft overwogen dat de verdachte samen met anderen een goed voorbereide liquidatie heeft uitgevoerd, waarbij de levens van onschuldige omstanders in gevaar zijn gebracht. De verdachte heeft ook deelgenomen aan een andere schietpartij op 5 januari 2020, waarbij opnieuw slachtoffers vielen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, doodslag en poging tot moord, en heeft de levenslange gevangenisstraf opgelegd, waarbij het Hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn daden en heeft zijn betrokkenheid ontkend, wat het Hof heeft doen concluderen dat hij een levensgevaarlijke crimineel is. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van $ 7.000,= voor begrafeniskosten, en de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Zaaknummer: H 45/2020

Parketnummers: 100.00039/20; 100.00393/20; 100.00392/20
Uitspraak: 9 november 2022 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 29 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],

wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Nederland.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het ten laste gelegde onder 100.00039/20 feit 1 primair impliciet primair, feit 2 primair, feit 3 primair impliciet primair, feit 4 impliciet primair en feit 5, onder 100.00393/20 impliciet primair en onder 100.00392/20 impliciet primair veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen omtrent in beslag genomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. R.H. den Haan, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen onder aanvulling van gronden.
Door de verdachte en zijn raadsman is bepleit:
  • de integrale nietigheid van het vonnis in eerste aanleg, dan wel de partiële nietigheid daarvan, en (gedeeltelijke) terugwijzing naar het Gerecht, wegens het verzuim van het voegen van de zaken;
  • dat sprake is van een vormverzuim doordat de verdachte is mishandeld bij zijn aanhouding, waarvan bovendien geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bij het onderzoek aan de telefoon van de verdachte, dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering;
  • dat eveneens sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat de zendmastgegevens op onrechtmatige wijze, in strijd met het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), zijn verkregen, hetgeen tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering moet leiden;
  • vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het onder 5 ten laste gelegde vuurwapenbezit voor zover dit betrekking heeft op de datum van 23 januari 2020. Wat dit laatste betreft, refereert de raadsman zich aan het oordeel van het Hof.
Beroep op nietigheid van het vonnis
De raadsman heeft betoogd dat het vonnis in eerste aanleg nietig dan wel partieel nietig moet worden verklaard met terugwijzing naar het Gerecht.
Het Gerecht heeft verzuimd de zaak 100.00039/20 (Scorpio en Aquarius) te voegen met de zaken 100.00393/20 (Marmer) en 100.00392/20 (Orca). Hiermee is in beide zaken een fundamenteel strafvorderlijk voorschrift (artikel 312 Wetboek van Strafvordering) geschonden dat leidt tot integrale nietigheid van het vonnis van het Gerecht, subsidiair tot partiële nietigheid van het vonnis voor zover betrekking hebbend op de zaken 100.00393/20 (Marmer) en 100.00392/20 (Orca).
Het Hof verwerpt het verweer. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting en de inhoud van het vonnis waarvan beroep blijkt dat de zaken gevoegd zijn behandeld. Immers heeft in eerste aanleg een gezamenlijke en gelijktijdige berechting van deze zaken plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot één strafoplegging aan de verdachte. Dat een formele beslissing omtrent die voeging van zaken kennelijk ontbreekt kan daar niet aan afdoen. Voor zover er derhalve al sprake zou zijn van een vormverzuim, geldt overigens dat de wet niet bepaalt dat dit tot nietigheid van het vonnis leidt, terwijl voorts niet is gebleken dat de verdediging door het ontbreken van een formele beslissing tot voeging in de belangen is geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof (deels) tot andere beslissingen komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
 Parketnummer: 100.00039/20
onderzoek Scorpio
1.
Primair:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, (vanaf korte afstand) met behulp van een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
[mededader 4] en/of een of meer (onbekend gebleven) andere perso(o)n(en), op of omstreeks 28 oktober 2019 te Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, (vanaf korte afstand) met behulp van een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) in/door het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • voorafgaand afspraken te maken met zijn mededader(s) en/of
  • als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) naar de plaats delict te vervoeren en/of
  • naderhand telefonisch contact op te nemen met zijn mededader(s) en/of als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) van de plaats delict op te halen en/of
  • zijn mededader(s) vervolgens te vervoeren naar een daartoe afgesproken plaats;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:124 Wetboek van Strafrecht)
2.
Primair:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 in Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [zaak naam 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [mededader 4] van het leven heeft beroofd,
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (vanaf korte afstand) met behulp van een of meer vuurwapen(s), een of meer kogel(s) in/door het lichaam van die [mededader 4] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [mededader 4] is overleden;
(artikel 2:259 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en), op of omstreeks 28 oktober 2019 te Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [mededader 4] van het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben voornoemde perso(o)n(en) met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (vanaf korte afstand) met behulp van een of meer vuurwapen(s), een of meer kogel(s) in/door het lichaam van die [mededader 4] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [mededader 4] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • voorafgaand afspraken te maken met zijn mededader(s) en/of
  • als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) naar de plaats delict te vervoeren en/of
  • naderhand telefonisch contact op te nemen met zijn mededader(s) en/of als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) van de plaats delict op te halen en/of
  • zijn mededader(s) vervolgens te vervoeren naar een daartoe afgesproken plaats;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:124 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [zaak naam 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging, althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,
voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam], op een of meer perso(o)n(en), te weten [mededader 4] en/of andere (daar aanwezige) perso(o)n(en) met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [mededader 4] en/of andere (daar aanwezige) perso(o)n(en), waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [mededader 4] zodanig letsel, te weten: een of meerdere schotwonden, heeft bekomen, dat die [mededader 4] aan de gevolgen daarvan is overleden;
(artikel 2:282 jo. artikel 2:283 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht)
3.
Primair
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Sint Maarten (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
een of meerdere perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of andere (daar aanwezige) perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, (vanaf korte aftstand) met behulp van een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) naar/op/in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of andere (daar aanwezige) perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. jo. artikel 1:123 lid 1 sub a artikel 1:119 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
[mededader 4] en/of een of meer (onbekend gebleven) andere perso(o)n(en), op of omstreeks 28 oktober 2019, te Sint Maarten, (voor/in de onmiddellijke nabijheid van [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam]), ter uitvoering van het door hem/hun voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een of meer perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere daar aanwezige perso(o)n(en) van het !even te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval na een kort daarvoor genomen besluit met zijn mededader(s), althans alleen,
(vanaf) korte afstand met een of meer vuurwapen(s) heeft/hebben geschoten naar/op/in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of andere (daar aanwezige) perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- voorafgaand afspraken te maken met zijn mededader(s) en/of
- als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) naar de plaats delict te vervoeren en/of
- naderhand telefonisch contact op te nemen met zijn mededader(s) en/of als bestuurder van een personenauto zijn mededader(s) van de plaats delict op te halen en/of
- zijn mededader(s) vervolgens te vervoeren naar een daartoe afgesproken plaats;
(artikel 2:2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:124 jo. artikel 1:119 Wetboek van Strafrecht)
Onderzoek Aquarius
4.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 4 januari 2020 tot en met 5 januari 2020 te Sint Maarten (voor/in de nabijheid van [naam zaak 2], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een of meerdere perso(o)n(en), waaronder [slachtoffer 6] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, met behulp van een of meer vuurwapen(s), een of meer kogel(s) op/naar/in de richting van die [slachtoffer 6] en/of het personenvoertuig waarin die [slachtoffer 6] en/of andere perso(o)n(en) zich bevond(en), hebben/heeft geschoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a jo. artikel 1:119 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 28 oktober 2019 tot en met 23 januari 2020 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer vuurwapen(s), waaronder een pistool van het merk Smith & Wesson SD40 VE en/of munitie, te weten tien, in elk geval een of meer scherpe patro(o)n(en) van het kaliber 40, in de zin van de Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo. artikel 11 van de Vuurwapenverordening)
 Parketnummer 100.00393/20
onderzoek Marmer
hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Sint Maarten, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan
niet- met voorbedachten rade [slachtoffer 7] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en - al
dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen
op die [slachtoffer 7] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 7] is overleden;
(artikel 2:262 jo. 2:259 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht)
 Parketnummer: 100.00392/20
onderzoek Orca
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Sint Maarten, (voor/ in de nabijheid van
de [naam zaak 3], gevestigd aan de [straatnaam]), tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade,
een persoon, genaamd [slachtoffer 8] van het leven te beroven, met dat opzet en al
dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, met behulp van een of meer vuurwapen(s), een of meer kogel(s) op/naar/in de richting van die [slachtoffer 8] hebben/heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:262 jo. artikel 2:259 jo. artikel 1:123 lid 1 sub a jo. artikel 1:119
Wetboek van Strafrecht)
Vrijspraak 100.00392/20 (onderzoek Orca)
Het Hof is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 100.00392/20 ten laste gelegde.
Het Hof overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (een van) de dader(s) is geweest bij het schieten op het [slachtoffer 8] op 19 juni 2018. Het feit dat het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat twee hulzen die bij dit schietincident zijn aangetroffen en zes hulzen die bij het schietincident op 5 augustus 2018 (onderzoek Marmer) zijn veilig gesteld, zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen, is onvoldoende om het daderschap van de verdachte in de zaak Orca vast te kunnen stellen. Ook niet - zoals hierna aan de orde zal komen – indien de verdachte als schutter in de zaak Marmer kan worden aangemerkt. Voorts kan de inhoud van de tapgesprekken, gevoerd op 7 januari 2020 tussen de verdachte en [medeverdachte 1], welke inhoud erop lijkt te duiden dat de verdachte op dat moment, dus anderhalf jaar later, een aanslag op het leven van dezelfde [slachtoffer 8] aan het voorbereiden was, naar het oordeel van het Hof niet in verband worden gebracht met het tenlastegelegde schietincident van 19 juni 2018, laat staan dat uit die gesprekken daderschap van de verdachte kan worden afgeleid omtrent het schietincident van 19 juni 2018. Evenmin kan bewijs worden ontleend aan de verklaring van getuige [getuige 1] van 19 april 2022, dat de verdachte op Sint Maarten is om moorden te plegen en dat de verdachte op de man bij de [naam zaak 3] had geschoten omdat er een prijs op zijn hoofd stond, reeds nu deze verklaring niet is gebaseerd op eigen waarneming van [getuige 1], maar op wat volgens [getuige 1] mensen zoals de verdachte doen en denken. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Door de verdediging gevoerde verweren
Onderzoek aan de telefoon van de verdachte is onrechtmatig
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een normschending in de zin van artikel 413 Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de algemene bevoegdheden als genoemd in de artikelen 119, 120 en 121 Sv voor het ingrijpende onderzoek dat heeft plaatsgevonden aan de telefoon van de verdachte onvoldoende wettelijke basis bieden. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar rechtspraak van de Hoge Raad (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584 “Onderzoek aan smartphone”). Een dergelijk ingrijpend onderzoek levert een inbreuk op van het recht van de verdachte op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM en daarvoor had de officier van justitie zich van een machtiging door de rechter-commissaris moeten laten voorzien. Er is daarmee sprake van een onherstelbare normschending, die moet leiden tot uitsluiting van het gebruik als bewijs van de gehele inhoud van de telefoon van de verdachte dan wel – subsidiair - tot strafvermindering, aldus de raadsman.
De procureur-generaal heeft verklaard dat sprake is geweest van uitlezing van de gehele telefoon van de verdachte. Hij heeft in dit verband ook benoemd dat aan de raadsman op diens verzoek de image (complete kopie) van de telefoon is verstrekt. Daarmee is een vermoeden ontstaan dat
een meer dan beperkte inbreukop de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. In zo’n geval is volgens de procureur-generaal toestemming van de officier van justitie nodig, hetgeen ook daags na de inbeslagname is geschied, zoals blijkt uit een proces-verbaal d.d. 10 augustus 2021 opgesteld door de officier van justitie G. Steeghs. Aldus is volgens de procureur-generaal geen sprake van een normschending omdat slechts in geval op voorhand te voorzien is dat de inbreuk
zeer ingrijpendzou zijn volgens de Hoge Raad toestemming van een rechter-commissaris nodig is en niet in het geval waarin sprake is van
een meer dan beperkte inbreuk.
Bij het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling heeft de Hoge Raad de lijn uitgezet dat de bevoegdheden tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ook kunnen worden uitgeoefend door de op grond van artikel 148 van het Nederlandse wetboek van strafvordering (hierna: SvNL) (vergelijkbaar met artikel 183 Sv) met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens artikel 141 aanhef onder a SvNL (artikel 184 lid 1 Sv) met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden door de rechter-commissaris op grond van artikel 104 eerste lid SvNL (artikel 130 lid 1 Sv) worden uitgeoefend. Genoemde wettelijke bepalingen vormen volgens de Hoge Raad een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen – waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken – dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. De Hoge Raad voegt toe: “
Daarbij valt – in het licht van art. 8 EVRM – aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.
Het Hof interpreteert dit citaat van de Hoge Raad aldus dat afhankelijk van de zwaarte van de inbreuk beoordeeld moet worden of het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie kan geschieden of dat daar een rechter-commissaris aan te pas moet komen. Het Hof gaat er op grond van de door de procureur-generaal verschafte informatie vanuit dat sprake is geweest van onderzoek van alle in de in de telefoon opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen en dat daarmee sprake is geweest van een
meer dan beperkte inbreukop de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
Nu er in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn dat voorzienbaar was dat een zeer ingrijpende inbreuk zou plaatsvinden (en ook achteraf niet is gebleken dat een zeer ingrijpende inbreuk heeft plaatsgevonden), kon worden volstaan met toestemming van de officier van justitie. [1] Deze toestemming is door de officier van justitie daadwerkelijk gegeven, getuige het door hem op ambtseed/belofte opgemaakte proces-verbaal. Aanknopingspunten op grond waarvan aan de juistheid van dit proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld zijn gesteld noch gebleken. Het verweer wordt daarom verworpen. Het voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van de officier van justitie en de betrokken verbalisant omtrent de gegeven toestemming wordt afgewezen, nu -mede gelet op de voorgaande overwegingen van het Hof- onvoldoende is onderbouwd wat de noodzaak daartoe is.
Verkrijging van de zendmastgegevens is gelet op het Prokuratuur arrest onrechtmatig
De raadsman heeft gewezen op artikel 52 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) juncto artikel 355 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) juncto bijlage II VWEU, waaruit volgt dat Sint Maarten onderdeel is van de bijzondere associatieregeling, die nader is omschreven in het vierde deel van de VWEU. Uit de zaak Antillean Rice Mills (C-395/95) leidt de raadsman vervolgens af dat algemene beginselen van Europees recht van het VEU en VWEU ook van toepassing zijn op de bijzondere associatieregeling en dus niet alleen het vierde deel van de VWEU. Aldus is het Prokuratuur-arrest volgens de raadsman van toepassing. Toepassing van het Prokuratuur-arrest brengt met zich dat de zendmastgegevens op onrechtmatige wijze, namelijk zonder rechterlijke tussenkomst, zijn verkregen en dat levert strijd op met de Unierechtelijke waarborgen zoals privacybescherming. Dit levert een onherstelbare normschending ex artikel 413 Sv op waarbij sprake is van schending van artikel 8 EVRM (inbreuk op de persoonlijke levenssfeer) hetgeen primair moet leiden tot bewijsuitsluiting van alle processen-verbaal die zien op de zendmastgegevens. Subsidiair verzoekt de raadsman om deze normschending te compenseren door strafvermindering.
Het Hof overweegt als volgt.
Voorop staat dat artikel 52 lid 1 VEU de landen opsomt waarop de door de raadsman genoemde verdragen van toepassing zijn; daarbij wordt Sint Maarten niet genoemd. Hieruit volgt dat Sint Maarten geen deel uitmaakt van de EU en niet rechtstreeks valt onder de voor de EU geldende regelgeving, waardoor het Prokuratuur-arrest niet rechtstreeks op Sint Maarten van toepassing is.
Op grond van artikel 52 lid 2 VEU wordt het territoriale toepassingsgebied van de verdragen in artikel 355 van het VWEU omschreven. Dit artikel bepaalt dat de landen en gebieden overzee (LGO) genoemd op de lijst van de bij het verdrag behorende bijlage II , onderwerp vormen van de bijzondere associatieregeling omschreven in het vierde deel van dit verdrag. Op deze lijst “landen en gebieden waarop toepasselijk zijn de bepalingen van het vierde deel van het VWEU” staat Sint Maarten vermeld.
Het standpunt van de raadsman dat uit het door hem genoemde arrest inzake Antillean Rice Mills volgt dat niet alleen de associatieregeling uit het vierde deel van het VWEU van toepassing is, maar álle in de Verdragen genoemde beginselen, berust naar het oordeel van het Hof niet op een juiste lezing van dit arrest van het Hof van Justitie (HvJ EU).
Het vierde deel van het VWEU en het door de Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) genomen LGO-besluit vormen de juridische kern van de associatie van de LGO met de EU. Het LGO-besluit geeft invulling aan deze associatie van de LGO met de Unie. Het door de raadsman aangehaalde arrest inzake Antillean Rice Mills betreft de invoer van landbouwproducten (rijst) uit de LGO in de EU. In het arrest is de bevoegdheid van de Raad om ten aanzien van deze invoer een vrijwaringsclausule in het LGO-besluit op te nemen, aan de orde gesteld. Het HvJ EU heeft daarover overwogen:
Vervolgens moet worden beklemtoond dat de Raad ingevolge artikel 136, tweede alinea, bevoegd is in het kader van de associatie besluiten te nemen op basis van de in het Verdrag neergelegde beginselen. Dit betekent, dat wanneer de Raad op grond van dat artikel LGO-besluiten vaststelt, hij niet alleen rekening moet houden met de beginselen in het Vierde deel van het Verdrag, maar ook met de andere beginselen van het gemeenschapsrecht (…). [2]
Aldus ziet dit arrest op de omvang van de bevoegdheid van de Raad en volgt hieruit niet de rechtstreekse toepasselijkheid van alle EU-waarborgen ten aanzien van de LGO, zoals door de raadsman bepleit.
Dat dit met de associatie ook niet wordt beoogd, volgt wel uit de overwegingen voorafgaand aan de bepalingen van het LGO-besluit uit 2013. [3] In deze preambule staat met zoveel woorden “(4):
Het VWEU en de afgeleide wetgeving zijn niet automatisch van toepassing op de LGO, met uitzondering van een aantal uitdrukkelijk als zodanig aangegeven bepalingen. De LGO zijn geen derde landen, maar maken ook geen deel uit van de eengemaakte markt; zij dienen op handelsgebied te voldoen aan de verplichtingen die ten aanzien van derde landen zijn vastgesteld, met name wat betreft oorsprongsregels, sanitaire en fytosanitaire normen en vrijwaringsmaatregelen.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het EU recht niet in volle omvang van toepassing is op Sint Maarten. Het Prokuratuur-arrest, dat handelt over EU recht maar geen betrekking heeft op de bepalingen van de associatieregeling, is daarmee niet van toepassing. Daarmee komt de grondslag aan het verweer te ontvallen en behoeft het vervolg van het verweer geen verdere bespreking.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de, in de bijlage bij dit vonnis opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [4] Deze bijlage maakt onderdeel uit van het vonnis. Het Hof merkt daarbij op dat uit het oogpunt van efficiëntie de bewijsmiddelen zoveel als mogelijk gelijkluidend zijn aan de bewijsmiddelen die voor de aan de verdachte te relateren zaken zijn opgenomen in de gelijktijdig uit te spreken vonnissen van de andere verdachten [medeverdachte 1] (onderzoek Scorpio en Aquarius) en [medeverdachte 2] (onderzoek Marmer).
Opgemerkt wordt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. Dit met dien verstande dat de bewijsmiddelen die worden gebezigd voor de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot de onderzoeken Scorpio en Aquarius niet slechts ten aanzien van ieder onderzoek afzonderlijk, maar ook over en weer redengevend zijn, en aldus ook over en weer voor het bewijs zullen worden gebezigd.
Overwegingen omtrent het bewijs
Parketnummer 100.00039/20 feiten 1, 2 en 3 (Onderzoek Scorpio)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende feitenverloop worden vastgesteld.
Op 28 oktober 2019 omstreeks 16:42 uur komen twee motorvoertuigen aanrijden op de [straatnaam]. Een van de voertuigen, een Kia Cerato met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Cerato), rijdt op enige afstand voor het andere voertuig, een Kia Picanto met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Picanto). De Cerato rijdt [naam zaak 1] voorbij en stopt even verderop aan de linkerkant van de weg. De Picanto is intussen gestopt bij de kruising met de [straatnaam].
Uit de Cerato stappen twee mannen die richting [naam zaak 1] rennen. De Cerato rijdt door richting de [straatnaam]. Beide mannen die uit de Cerato zijn gestapt dragen donkere kleding en hun gezichten zijn bedekt. De man die als tweede ten tonele verschijnt heeft een Scream masker voor zijn gezicht. Vrijwel direct nadat de twee mannen omstreeks 16:43 uur om de hoek van de naast de supermarkt gelegen muur zijn gerend, richten zij hun vuurwapens op de aanwezigen voor de supermarkt en openen het vuur. De voorste schutter (schutter 1) loopt in de vuurlijn van de schutter met het Scream masker achter hem, wordt geraakt door zijn kompaan en valt. De schutter met het Scream masker (schutter 2) lost meerdere schoten op de aanwezigen. [Slachtoffer 1] wordt door een kogel in zijn hoofd geraakt en overlijdt ter plaatse. [Slachtoffer 4]wordt door meerdere kogels geraakt, valt naar voren en verschuilt zich tussen geparkeerde auto’s. [Slachtoffer 3] wordt geraakt in zijn arm, valt naar achteren en rent even later weg. [Slachtoffer 5] rent weg. Schutter 1 probeert op te staan en staat weer in de vuurlijn van VE-02.
Het schieten voltrekt zich in amper 6 seconden. Schutter 1 staat weer op en rent om de hoek van de muur in westelijke richting van waar de schutters waren gekomen, valt nog een keer en rent weer verder. Schutter 1 blijkt genaamd [mededader 4], hij wordt later op de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] dood aangetroffen.
Schutter 2 rent in oostelijke richting over de [straatnaam] richting de kruising met de [straatnaam], alwaar de Picanto stilstaat. De Picanto was net daarvoor de [straatnaam] ingereden om een andere auto voor te laten gaan, was achteruit de [straatnaam] weer opgereden en stond opgesteld op de hoek van de [straatnaam] met de [straatnaam]. Op het moment dat de schutter komt aanrennen, rijdt de Picanto langzaam weer de [straatnaam] in; ook de schutter rent de [straatnaam] in. Enkele seconden later komt de Picanto weer de [straatnaam] uitgereden, slaat rechtsaf en passeert [naam zaak 1]. De Picanto rijdt vervolgens dezelfde route als de Cerato met enkele minuten tijdsverschil.
Daderschap
[Mededader 4], schutter 1, is gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna verkort aangeduid als [telefoonnummer 1]). Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat dit nummer van [mededader 4] kort na het schietincident, op 28 oktober 2019 om 16:55:16 uur en 16:57:51 uur, is gebeld door telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2). Dit telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gekoppeld aan IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] (hierna: -[IMEI-nummer 1]). In de periode tussen 20 september 2019 en 28 oktober 2019 is er veelvuldig telefonisch contact geweest tussen deze twee telefoonnummers.
Uit de analyse van zendmastgegevens blijkt dat beide telefoonnummers in het half uur vóór de schietpartij rond dezelfde tijdstippen dezelfde zendmasten aanstralen. Rond het tijdstip van de schietpartij zijn beide telefoonnummers in [straatnaam] te plaatsen, in welke wijk ook de schietpartij plaatsvond. De afzetauto Cerato en even later de vluchtauto Picanto rijden dezelfde route. Het telefoonnummer van [mededader 4] straalt daarbij zendmasten aan op tijdstippen die overeenkomen met de tijdstippen en route van de Cerato, terwijl het Hof het ervoor houdt dat het telefoontoestel met telefoonnummer [telefoonnummer 2], gelet op de tijdstippen van aanstralen van zendmasten en de gereden route, zich in de Kia Picanto bevindt.
Analyse van de historische printgegevens van IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] levert op dat telefoonnummer [telefoonnummer 2] in de dagen rondom de schietpartij, van 28 oktober 2019 om 03:30:20 uur tot en met 31 oktober 2019 om 11:30:44 uur, aan dit IMEI-nummer is gekoppeld. Op 31 oktober 2019 om 12:56:00 uur werd een ander telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: telefoonnummer 3]) aan IMEI [IMEI-nummer 1] gekoppeld tot en met 6 november 2019.
In de periode 21 november 2019 tot en met 5 december 2019 werd een tap gezet op dit telefoonnummer [telefoonnummer 3]. In die periode blijkt dit telefoonnummer gekoppeld aan een ander toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] (hierna IMEI-nummer 3]). Er wordt gehoord dat in de afgeluisterde telefoongesprekken de mannelijke gebruiker van dit telefoonnummer [telefoonnummer 3] “[bijnaam 1]” wordt genoemd. [Bijnaam 1] spreekt met een accent uit St. Kitts & Nevis. Uit de zendmastinformatie blijkt dat [bijnaam 1] verblijft in de wijk Grand Case, vooral in de nachtelijke uren. Voorts blijkt dat [bijnaam 1] het meest contact heeft met “[bijnaam 2]” alias “[bijnaam 3]”, die het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4) gebruikt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat zijn bijnaam “[bijnaam 1]” is.
“[Bijnaam 2]” en “[bijnaam 3]” blijken de (bij)namen te zijn van de verdachte [medeverdachte 1].
Het telefoontoestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] wordt op 31 januari 2020 in de woning van de verdachte aangetroffen en het toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] bij de verdachte zelf tijdens zijn aanhouding op 23 januari 2020.
Daarmee is met de voor het gebruik als bewijs benodigde zekerheid komen vast te staan dat de verdachte zich bediende van de in de telefoontoestellen met deze IMEI-nummers geplaatste telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]. Deze vaststelling ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer 2] maakt dat de verdachte is te plaatsen in de vluchtauto (de Kia Picanto) gedurende de periode rondom en tijdens het schietincident.
Het Hof houdt het ervoor dat, gelet op het ontbreken van aanwijzingen dat nog een andere persoon in de Picanto zat en ook de verdachte hierover geen enkele verklaring heeft willen afleggen, dat de verdachte de chauffeur van de vluchtauto is geweest.
Bij de aanhouding van de verdachte wordt in de kofferbak van zijn auto een zogenoemd ‘Scream-‘masker aangetroffen. NFI-onderzoek heeft uitgewezen dat zowel op het mondgedeelte als op het ooggedeelte van dit masker zich DNA-sporen van [medeverdachte 1] bevinden. In een afgeluisterd gesprek tussen [medeverdachte 1] en [vriendin van medeverdachte 1] op 31 januari 2020, een kleine week na de aanhouding van [verdachte], zegt [vriendin van medeverdachte 1] dat ze hun tas hebben gevonden in de auto van [bijnaam 1], waarop [medeverdachte 1] zegt dat het in de achterbak van de auto lag.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de zes hulzen die op de plaats delict in beslag zijn genomen zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een Glock. Bij drie van de zes hulzen kan worden vastgesteld dat ze zijn afgevuurd met de in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen Glock. Ook zijn DNA-sporen van [medeverdachte 1] aangetroffen op deze Glock en zegt [medeverdachte 1] in de afgeluisterde telefoongesprekken tussen hem en zijn vriendin [vriendin van medeverdachte 1] op 30 en 31 januari 2020 dat het vuurwapen het enige bewijs is, want hoe kan een getuige een gemaskerd gezicht herkennen.
Tot slot wordt het kenteken [kenteken 2] van de vluchtauto Picanto op 4 februari 2020 aangetroffen op de rode Toyota Yaris van [vriendin van medeverdachte 1], de vriendin van [medeverdachte 1].
De bevindingen ten aanzien van het Scream-masker, de Glock, de hulzen, het kenteken van de vluchtauto en de inhoud van voornoemde tapgesprekken duiden er onmiskenbaar op dat [medeverdachte 1] schutter 2 is geweest die na het incident is gestapt in de vluchtauto, de Picanto, waar de verdachte zich in bevond.
Medeplegen
De verdachte heeft op cruciale momenten bijgedragen aan (het welslagen van) de aanslag bij [naam zaak 1]. De verdachte is de bestuurder van de vluchtauto geweest, die van wezenlijk belang is geweest voor de vlucht van de schutters die het feit op klaarlichte dag hebben gepleegd in een drukke straat bij een goed bezochte minimarket. Er moest snel en efficiënt worden gehandeld en dat is dankzij de verdachte gelukt. Tussen het moment van afzetten van de schutters en het moment van wegrijden van de vluchtauto zat minder dan één minuut, terwijl het schieten zelf slechts ongeveer zes seconden heeft geduurd. Uit de wijze waarop deze aanslag is uitgevoerd, zoals hiervoor genoemd en uit de camerabeelden blijkt, volgt dat dit een goed voorbereide actie is geweest: het formeren van een liquidatieteam bestaande uit twee schutters en twee chauffeurs, het regelen van vuurwapens en gezichtsbedekking, het maken van een plan van uitvoering en het inzetten van twee auto’s voor het afzetten en vluchten. Aan deze voorbereiding moet de verdachte in enige mate hebben deelgenomen om daar op deze wijze bij betrokken te kunnen zijn. Voorafgaand aan het feit heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met [mededader 4] (schutter 1), en ruim tien minuten na het schietincident heeft hij geprobeerd [mededader 4] telefonisch te bereiken. Na het feit heeft de verdachte het Scream-masker in zijn bezit gehouden en heeft hij veelvuldig contact gehad met de andere verdachte [medeverdachte 1] (schutter 2) onder andere over het verwijderen van kentekenplaten en het feit dat [straatnaam] camera’s heeft.
Ook uit de overig gebleken samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat de rol van de verdachte verder strekt dan die van een louter ondersteunende rol. Zo volgt uit het hierna te bespreken onderzoek Aquarius dat de verdachte en [medeverdachte 1] gezamenlijk het plan hebben beraamd en uitgevoerd om [slachtoffer 6] te vermoorden en hebben zij beiden op hem geschoten. Voorts bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] in een uitgebreid telefoongesprek op 5 december 2019 [5] wederom een aanslag. Zo bespreken zij dat zij “must catch this motherfucker”, waarbij de aan- en afwezigheid van politie op een bepaalde locatie wordt besproken. Besproken wordt dat het alleen is “pass, see them man, deal with the vibes and then back out”, waarna de verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] “for sure this time is you”. Het gehele gesprek kan niet anders worden uitgelegd dan dat wederom een liquidatie wordt gepland, waarbij dit keer [medeverdachte 1] de rol van schutter krijgt toebedeeld. Het Hof komt tot de conclusie dat de verdachte en [medeverdachte 1] een crimineel en hecht team hebben gevormd, gericht op het plegen van liquidaties en met inwisselbare rollen.
Ten slotte acht het Hof van belang dat de verdachte ook ten aanzien van de onderhavige zaak geen enkel inzicht heeft gegeven waarom zijn rol, in afwijking van de geconstateerde gebruikelijke samenwerking tussen hem en [medeverdachte 1], in dit geval slechts als die van medeplichtige zou moeten worden gezien. De verdachte zijn verklaring houdt niet meer in dan een blote ontkenning dat hij bij dit feit betrokken is geweest.
Aldus trekt het Hof, op grond van alle voorgaande omstandigheden, in onderling verband bezien, de conclusie dat ook in dit geval de verdachte en [medeverdachte 1] bewust en nauw hebben samengewerkt. Het Hof zal daarom medeplegen bewezen verklaren.
Het verweer van de raadsman dat, in het geval de verdachte als de chauffeur van de vluchtauto wordt aangemerkt, hij slechts als medeplichtige moet worden gezien, wordt dan ook verworpen.
Opzet
Hoewel niet is komen vast te staan op wie de aanslag was gericht, kan wel worden geconcludeerd dat er een voornemen was om op 28 oktober 2019 met twee schutters en bestuurders van een afzet- en een vluchtauto midden op de dag een persoon te doden die aanwezig was bij een minimarket. Het is een feit van algemene bekendheid dat midden op de dag bij een minimarket meerdere mensen aanwezig kunnen zijn, hetgeen de verdachte(n) zich ook moet(en) hebben gerealiseerd toen dit plan werd beraamd en uitgevoerd. Dat vervolgens bij de uitvoering de schutters al rennend en op zeer korte afstand met vuurwapens meerdere malen hebben geschoten op een groep mensen leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood van alle aanwezigen, ook van de schutter die voorop rende en in het schootsveld van de andere schutter terecht kwam, welke aanmerkelijke kans de verdachte en de andere verdachten willens en wetens hebben aanvaard. Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van alle slachtoffers bewezen.
Voorbedachten rade
Uit de genoemde feiten en omstandigheden volgt zonder meer dat sprake was van voorbedachten rade. Het gaat om een goed voorbereide en weloverwogen actie waarbij niets aan het toeval is overgelaten. Het behoeft geen betoog dat de daders voldoende tijd hebben gehad voor beraad en dus om na te denken over hun voorgenomen daad, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties te aanvaarden, waaronder de aanmerkelijke kans dat hun gedragingen de dood van meerdere mensen zouden kunnen veroorzaken, onder wie een eventuele mededader. Deze wellicht niet (primair) beoogde gevolgen, of anders gezegd ‘collateral damage’, zijn aldus opzettelijk en met voorbedachten rade teweeggebracht. [6]
Nu de moord op de mededader [slachtoffer 2] niet is ten laste gelegd, maar (primair) slechts het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 2] (parketnummer 100.00039/20, feit 2 primair), zal het Hof het laatstgenoemde bewezen verklaren. Ten aanzien van [slachtoffer 1] zal het Hof bewezen verklaren dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan moord (parketnummer 100.00039/20, feit 1 primair impliciet primair). Voor wat betreft de andere slachtoffers zal het Hof het medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd bewezen verklaren (parketnummer 100.00039/20, feit 3 primair impliciet primair).
Overig
Nu het Hof de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs heeft gebezigd, komt het aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman strekkende tot het horen van [getuige 2] niet toe.
Parketnummer 100.00039/20 feit 4 (Onderzoek Aquarius)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 6] en [vrouw van slachtoffer 6] in hun auto, een Honda Pilot, door meerdere mensen met vuurwapens zijn beschoten, waarbij onder meer 2 kogels door de voorruit van de auto zijn gegaan. De schietpartij heeft plaatsgevonden op 5 januari 2020 rond kwart over vier in de nacht. De camerabeelden laten zien dat de schutters zich verplaatsten in een lichtkleurige/grijze Hyundai Grand I10 Sedan, terwijl bovendien blijkt dat deze Hyundai vanaf (minst genomen) 3:58 uur tot het moment van de schietpartij de Honda Pilot waarin [slachtoffer 6] zich verplaatst, volgt. De telecomgegevens laten zien dat de verdachte gedurende deze periode zich in de Hyundai bevond. De betrokkenheid van de verdachte als een van de schutters wordt verder bevestigd door de teksten en gesprekken die in de telefoon van de verdachte worden aangetroffen en die zijn gevoerd met de andere [medeverdachte 5] alsmede doordat op de plaats delict hulzen zijn aangetroffen van kogels die zijn verschoten met het wapen dat bij de verdachte in beslag is genomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de [medeverdachte 1] de andere schutter is geweest, zodat medeplegen zal worden bewezen. Gelet op de hiervoor beschreven toedracht en het tijdsverloop kan tevens voorbedachten rade worden bewezen, nu duidelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer 6] te vermoorden, en de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven.
Het met vuurwapens meerdere malen schieten op een voertuig en dit voertuig daarbij meerdere malen met kogels treffen (waaronder 2 maal door de voorruit) leidt tot de aanmerkelijke kans op de dood van andere aanwezigen in dit voertuig, zoals [vrouw van slachtoffer 6] die voorin het voertuig op de passagiersstoel zat. Deze aanmerkelijke kans hebben de verdachte en de andere verdachten bewust aanvaard. Minst genomen is daarmee voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van de dood van [vrouw van slachtoffer 6] bewezen.
Ook ten aanzien van dit slachtoffer geldt dat de verdachten voldoende tijd hebben gehad voor beraad en dus om na te denken over hun voorgenomen daad die de aanmerkelijke kans op de dood van [vrouw van slachtoffer 6] meebracht, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties te aanvaarden, zodat ook hier sprake is van voorbedachten rade.
Aldus zal worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 6] en [vrouw van slachtoffer 6].
Parketnummer 100.00393/20 (Onderzoek Marmer)
a.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2] en daderschap van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de andere verdachte [medeverdachte 2] als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld en daarom niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Het Hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] komt betekenis toe aan het feit dat hij eveneens verdachte is en zelf ook een rol heeft gespeeld bij de aanslag. De mogelijkheid bestaat aldus dat hij (deels) onware verklaringen heeft afgelegd om zijn rol te verkleinen of dat [medeverdachte 2] (op onderdelen) wordt gedreven door motieven die terug te voeren zijn op onderlinge criminele verhoudingen die voor de rechter niet kenbaar zijn. Als een verklaring aanwijzing oplevert dat de waarheid geweld wordt aangedaan, zal de rechter moeten nagaan of reeds daarom alle door die persoon afgelegde verklaringen terzijde dienen te worden geschoven of dat er niettemin reden is om de betekenis daarvan te relativeren.
Bij de beoordeling van de door [medeverdachte 2] thans gestelde feitelijke toedracht speelt mee dat [medeverdachte 2] gedurende lange tijd heeft ontkend betrokkenheid te hebben bij deze zaak, vervolgens ten overstaan van een rechter een andere variant op de feitelijke toedracht heeft gegeven, waarna hij geconfronteerd met onderzoeksbevindingen die niet met zijn verklaring strookten, pas op 29 september 2021 met het voorliggende alternatieve scenario is gekomen. Dit sterkt het Hof in de gedachte dat [medeverdachte 2] op een gegeven moment ervoor heeft gekozen op basis van het dossier een feitelijke toedracht te construeren die bestaat uit een combinatie van feiten die werkelijk hebben plaatsgevonden en elementen die door de verdachte zijn verzonnen teneinde zijn eigen rol te minimaliseren. Dat onderdelen in de verklaring van [medeverdachte 2] op waarheid zijn gebaseerd, blijkt wel uit het feit dat [medeverdachte 2] in zijn verklaring erkent de chauffeur te zijn geweest van de auto die de auto van het latere [slachtoffer 7] (hierna: het slachtoffer) heeft geblokkeerd, hetgeen ook voor hemzelf belastend is. Gelet op het voorgaande zal het Hof de verklaringen van [medeverdachte 2] met behoedzaamheid tegemoet treden. Het Hof acht daarom uitsluitend die onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar en mitsdien bruikbaar voor het bewijs, indien en voor zover deze steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Bezien in het licht van het hiervoor omschreven uitgangspunt acht het Hof de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte de schutter is geweest betrouwbaar. Dit onderdeel van de verklaring van [medeverdacht 2] wordt door bewijsmiddelen gestaafd, nu tot de persoon van de verdachte te herleiden DNA-sporen zijn aangetroffen, te weten op de hoofdsteun linksachter in de Kia Carens en op het handvat aan de binnenzijde van de linkerachterdeur van de Kia Carens, zijnde de zitpositie van de schutter in de auto en het portier waaruit de schutter is gestapt. Bovendien past de lichaamsbouw van de schutter bij de lichaamsbouw van de verdachte. Dat [medeverdachte 2] hier leugenachtig over zou hebben verklaard, is voorts niet waarschijnlijk omdat de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte de schutter is hem alleen maar risico’s oplevert, in die zin dat hij als verrader kan worden aangemerkt. De enkele stelling van de raadsman dat [medeverdachte 2] niets te vrezen had van de verdachte, maakt dit niet anders. Het brengt in het algemeen voor een verdachte onmiskenbaar (veiligheids)risico’s met zich om een andere verdachte ‘erbij te lappen’, in het bijzonder waar het gaat om zeer ernstige feiten zoals in deze zaak aan de orde zijn en gelet op het milieu waarin dit soort feiten doorgaans worden gepleegd. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om de leden van de gedetineerdencommissie die bij de plaatsingen betrokken waren, te horen wordt afgewezen omdat de noodzaak voor die verhoren niet is gebleken. Dat [medeverdachte 2] naar zeggen van de raadsman in een eerder stadium op eigen verzoek bij de verdachte in dezelfde cel is geplaatst, hetgeen deze commissie volgens de raadsman zou kunnen bevestigen, kan, indien al juist, niet afdoen aan het voorgaande.
De verdachte heeft voor de aanwezigheid van zijn DNA op die specifieke plaatsen in de ‘daderauto’ als alternatieve verklaring gegeven dat hij werkte bij een carwash en hij bij het wassen van een auto ook altijd in de auto plaatsneemt. Het Hof gaat aan deze verklaring voorbij, nu deze op generlei wijze concreet en verifieerbaar is gemaakt.
Tevens heeft de verdediging erop gewezen dat er in de Kia Carens op de linker handgreep en het zitvlak links achter DNA-materiaal is aangetroffen van een andere persoon (SIN AALZ3120/NL) dan de verdachte. De raadsman heeft als suggestie meegegeven om het onderzoek te heropenen teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de stelling van [medeverdachte 2] dat de Kia Carens een huurauto was en om de eventuele verhuur in kaart te brengen.
Ook hieraan gaat het Hof voorbij, nu het Hof gelet op de verklaringen van [medeverdachte 2] dat de verdachte de schutter was, dat hij links achterin de auto zat in combinatie met het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte op de hoofdsteun linksachter en op het handvat van de linker achterdeur geen twijfel heeft dat de verdachte - en niet een ander - de schutter is geweest. Het Hof acht derhalve geen noodzaak aanwezig om nader onderzoek te laten verrichten omtrent de eventuele verhuur van de auto.
De toedracht, medeplegen en voorbedachten rade
In de nacht van 5 augustus 2018 bevindt het slachtoffer zich in de [naam zaak 4] samen met zijn [vriendin slachtoffer 7]. Op dat moment bevindt de andere verdachte [medeverdachte 2] (hierna: medeverdachte 2]) zich ook in deze uitgaansgelegenheid samen met een vriend genaamd [vriend van medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] staat samen met [vriend van medeverdachte 2] aan de bar, in de nabijheid van het slachtoffer. Op een gegeven moment verlaat [medeverdachte 2] de [naam zaak 4] en rijdt hij in zijn auto, een Kia Carens, weg. Na ongeveer een uur rijdt hij weer terug naar de [naam zaak 4]. Op camerabeelden is te zien dat de Kia Carens en een andere auto, een lichtblauwe Hyundai Accent, op de route naar de [naam zaak 4] achter elkaar aan rijden. Aangekomen bij de [naam zaal 4] parkeert [medeverdachte 2] zijn Kia Carens naast de bar, schuin tegenover de plaats waar de auto van het slachtoffer geparkeerd staat. [Medeverdachte 2] gaat omstreeks 03:37 uur de [naam zaak 4] weer binnen en vervoegt zich weer bij [vriend van medeverachte 2] aan de bar. Het slachtoffer bevindt zich ook nog in de bar.
Uit de beelden blijkt dat de lichtblauwe Hyundai Accent intussen heen en weer blijft rijden op en rond de [straatnaam], waarbij deze auto steeds de [naam zaak 4] passeert. Omstreeks 03:50 uur stopt deze auto nabij de Kia Carens, een persoon stapt uit, stapt in de geparkeerde Kia Carens en even later weer eruit. Deze persoon stapt weer in de Hyundai en rijdt weg.
[Medeverdachte 2] keert omstreeks 04:15 uur terug bij de Kia Carens en stapt in bij de bestuurdersplaats. Uit de beelden blijkt dat, behoudens de hiervoor genoemde persoon met de Hyundai, niemand zich bij de auto vertoont in het tijdsbestek dat [medeverdachte 2] is teruggekeerd naar de [naam zaak 4] omstreeks 03:37 uur totdat hij weer in de Kia Carens instapt omstreeks 04:15 uur. Ook is er in die tijd, behoudens voornoemde persoon met de Hyundai, niemand uit de Kia Carens gestapt, zodat de verdachte al die tijd in de auto moet hebben gezeten. Het slachtoffer en zijn vriendin verlaten om 04:22 uur ook de [naam zaak 4] en nemen plaats in hun auto; het slachtoffer achter het stuur, zijn vriendin op de passagiersstoel. Om 04:25 uur rijdt [medeverdachte 2] de Kia Carens achteruit en rijdt met verhoogde snelheid naar de auto van het slachtoffer en blokkeert deze. De verdachte stapt uit het linker achterportier, rent naar de bestuurderskant van de auto van het slachtoffer en vuurt meerdere kogels af op (het hoofd van) het slachtoffer dat ter plaatse overlijdt.
Al die tijd is de lichtblauwe Hyundai Accent op en neer blijven rijden op de [straatnaam]. Zo’n 30 seconden na het schieten rijdt deze auto nog eenmaal langs de auto van het slachtoffer, keert op de weg nabij de [zaak naam 4], rijdt nogmaals langs de auto van het slachtoffer en rijdt dan weg.
Uit deze feitelijke toedracht blijkt van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden, welk plan door de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, onder wie de verdachte [medeverdachte 2] en de bestuurder van de lichtblauwe Hyundai Accent, is uitgevoerd, waarbij de verdachte de uiteindelijke uitvoerder van deze liquidatie is geweest. Gelet op het planmatige karakter van de actie, het langdurige tijdsverloop tussen het moment dat de verdachte in de auto heeft plaatsgenomen en het uitvoeren van zijn actie, kan zondermeer de conclusie worden getrokken dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven. Het bestanddeel voorbedachten rade is daarmee bewezen.
Aldus zal worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder de feiten 1 primair impliciet primair, 2 primair, 3 primair impliciet primair, 4 impliciet primair en 5 van parketnummer 100.00039/20 en het impliciet primaire feit van parketnummer 100.00393/20 heeft begaan, met dien verstande dat:
100.00039/20
(
onderzoek Scorpio)
1. primair:
hij op 28 oktober 2019 te Sint Maarten, voor [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf korte afstand met behulp van een of meer vuurwapen(s) een kogel in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair
hij op 28 oktober 2019 in Sint Maarten, voor [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [mededader 4] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet, vanaf korte afstand met behulp van een of meer vuurwapen(s), kogels in/door het lichaam van die Bass geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde Bass is overleden;
3 primair:
hij op 28 oktober 2019 te Sint Maarten, voor [naam zaak 1], gevestigd aan de [straatnaam], tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf korte afstand met behulp van een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(onderzoek Aquarius)
4.
hij
op5 januari 2020 te Sint Maarten, in de nabijheid van [naam zaak 2], gevestigd aan de [straatnaam], tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade personen, waaronder [slachtoffer 6], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een of meer vuurwapen(s), kogels op/in de richting van het personenvoertuig waarin die [slachtoffer 6] en/of andere perso(o)n(en) zich bevond(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(onderzoek Scorpio en Aquarius)
5.
hij in de periode van 4 januari 2020 tot en met 23 januari 2020 te Sint Maarten een pistool van het merk Smith & Wesson SD40 VE en munitie,
waarondertien scherpe patronen van het kaliber 40, in de zin van de Vuurwapenverordening voorhanden heeft gehad;
100.00393/20
(onderzoek Marmer)
hij op 5 augustus 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 7] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op die [slachtoffer 7] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 7] is overleden.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 100.00039/20 feit 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van moord.

Het onder 100.00039/20 feit 2 primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van doodslag.

Het onder 100.00039/20 feit 3 primair impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 en 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

Het onder 100.00039/20 feit 4 impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 en 1:119 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

Het onder 100.00039/20 feit 5 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 en 11 van de Vuurwapenverordening van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening gesteld verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 100.00393/20 impliciet primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een “moord” als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren gegeven.
In de jaren 2018, 2019 en 2020 is de verdachte als moordenaar door Sint Maarten geraasd en heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan twee moorden, een doodslag, vijf pogingen tot moord en vuurwapenbezit.
In de nacht van 5 augustus 2018 heeft hij samen met de andere verdachte Williams op uitgekiende en zeer schokkende wijze [slachtoffer 7] geliquideerd. Midden tussen het uitgaanspubliek op de [straatnaam] werd de auto van het slachtoffer geblokkeerd en werd [slachtoffer 7], die net samen met zijn vriendin in zijn auto was gestapt, van dichtbij in koelen bloede meermalen door de verdachte door zijn hoofd geschoten. Dit moet voor de vriendin van het slachtoffer en voor het uitgaanspubliek dat hiervan getuige is geweest een traumatische, bijna surrealistische, ervaring zijn geweest.
Vervolgens heeft de verdachte met de verdachte [medeverdachte 1] een crimineel en hecht team gevormd, gericht op het plegen van liquidaties en met inwisselbare rollen. Zo hebben zij op 28 oktober 2019 op klaarlichte dag (samen met anderen) een brute, niets en niemand ontziende moordaanslag gepleegd op de aanwezigen bij een minimarket in [straatnaam]. Wie het doelwit was, is niet gebleken, maar het waren zeer waarschijnlijk niet de dodelijke slachtoffers: [slachtoffer 1] en [mededader 4]. [Slachtoffer 1] was op slag dood door een schot in zijn hoofd. Schutter [mededader 4] werd tot twee maal toe geraakt door schoten van [medeverdachte 1] en overleed in de struiken naast de weg bij de minimarket. Van de drie anderen die onder vuur werden genomen hebben twee mannen schotwonden opgelopen, de derde is ongedeerd gebleven. De verdachte hecht kennelijk weinig waarde aan de levens van anderen en het lijkt hem ook onberoerd te laten dat andere, toevallige aanwezigen slachtoffer worden van zijn voorgenomen daden. In het bijzonder hebben het [slachtoffer 1], een willekeurige omstander, en mededader [mededader 4] dit met de dood moeten bekopen.
Tot slot heeft de verdachte op 5 januari 2020 samen met anderen, waaronder wederom de verdachte [medeverdachte 1], door middel van een geplande liquidatie gepoogd om [slachtoffer 6] van het leven te beroven. In de auto zat niet alleen [slachtoffer 6], maar ook diens vrouw, die net als [slachtoffer 6] doodsangsten moet hebben doorstaan.
Mensen zijn vermoord, overlevende slachtoffers hebben de dood in de ogen gekeken en nabestaanden is groot verdriet aangedaan. Omstanders zijn aangetast in hun gevoel van veiligheid. Voor ieder van hen geldt dat de daden van de verdachte bij hen diepe sporen zal hebben achtergelaten. De samenleving van Sint Maarten is ernstig geschokt door dit niemand ontziende vuurwapengeweld.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De veelheid aan feiten, de aard, te weten geplande liquidaties waarbij ‘collateral damage’ voor lief wordt genomen, en de ernst ervan maken dat het Hof zich voor de vraag gesteld ziet of een tijdelijke gevangenisstraf van de maximale duur of een levenslange gevangenisstraf, zoals gevorderd door de procureur-generaal, in deze aangewezen is.
Een straf waarbij iemand in beginsel levenslang wordt opgesloten dient gereserveerd te blijven voor zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij het gaat om zeer ernstige misdrijven en waarbij de kans dat de verdachte - eenmaal weer op vrije voeten - zich opnieuw aan zeer ernstige misdrijven schuldig zal maken, dusdanig groot is dat zijn terugkeer in de maatschappij niet meer verantwoord is.
De verdachte is weliswaar niet eerder in Sint Maarten onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar daaraan kan geen strafmatigende invloed worden ontleend gezien de hoeveelheid liquidaties en pogingen daartoe die hij tijdens zijn verblijf in Sint Maarten binnen een tijdsbestek van anderhalf jaar heeft gepleegd. Evenmin doet het feit dat de verdachte in Sint Maarten een blanco strafblad heeft, af aan het aanzienlijke recidiverisico dat, gelet op het voorgaande, voor zich spreekt.
Uit de wijze waarop en de frequentie en periode waarin de verdachte tot moordaanslagen is overgegaan doemt het beeld op van een meedogenloze moordenaar die nietsontziend afrekent of tracht af te rekenen met zijn slachtoffers. Respect voor de waarde van het leven van een ander lijkt hem vreemd te zijn. Het verdriet dat hij nabestaanden aandoet, lijkt hem volkomen koud te laten. De verdachte is daarom letterlijk levensgevaarlijk.
Dit beeld heeft de verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze ontkracht. De verdachte heeft door zijn proceshouding van zwijgen en ontkennen geen rekenschap gegeven van zijn daden noch inzicht getoond in de ernst ervan. Dit doet vrezen voor de toekomst.
Het handelen van de verdachte getuigt bovendien van minachting voor menselijke normen en waarden. Sinds hij in 2018 voet zette op Sint Maartense bodem heeft hij een spoor van dood en verderf achtergelaten. Uit het oogpunt van vergelding kan daarom uitsluitend een zeer zware vrijheidsbenemende straf in beeld zijn. Het risico op recidive acht het Hof groot, hetgeen tevens ertoe leidt dat ook uit het oogpunt van speciale preventie een strenge bestraffing op zijn plaats is. Anders dan bij de verdachte [medeverdachte 1], gaat het bij de verdachte om feiten die te relateren zijn aan drie gebeurtenissen en is de verdachte een oudere, meer volwassen, persoon.
Tot slot dienen feiten als de onderhavige streng te worden bestraft om anderen ervan te weerhouden het voorbeeld van de verdachte te volgen en soortgelijke misdrijven te plegen.
Alles afwegende komt het Hof tot de slotsom dat de samenleving blijvend beschermd moet worden tegen deze verdachte en dat een levenslange gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Het Hof betrekt voorts het volgende in zijn overwegingen. Ingevolge artikel 1:30 van het Wetboek van Strafrecht wordt de veroordeelde nadat de vrijheidsbeneming ten minste vijfentwintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld, indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient. Daarbij neemt het Hof ten minste mee in zijn beschouwing de positie van de directe nabestaanden van de slachtoffers en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren. Deze toets na vijfentwintig jaren wordt zo nodig iedere vijf jaren daarna herhaald. Het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten biedt derhalve de mogelijkheid dat de levenslange gevangenisstraf
de jureen
de factokan worden verminderd, waarmee wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 3 EVRM.
Het Hof merkt nog op dat de verdachte thans in hechtenis verblijft in Nederland. Daargelaten de vraag in welk gebied van het Koninkrijk de verdachte de tenuitvoerlegging van zijn straf zal ondergaan, vast staat dat in onderhavig geval artikel 1:30 van het Wetboek van Strafrecht onverkort van toepassing is. [7]
Tot slot overweegt het Hof het volgende. De raadsman heeft, overigens zonder daaraan een conclusie te verbinden, betoogd dat sprake is geweest van mishandeling van de verdachte tijdens zijn aanhouding en dat bovendien de verbaliseringsplicht is geschonden. Het Hof constateert dat in het proces-verbaal van bevindingen bij voorgeleiding van 23 januari 2020 waarnemingen van de politie met betrekking tot verwondingen bij de verdachte zijn gerelateerd. Gesproken wordt van een kleine wond onder zijn kin en een zwelling op het achterste behaarde gedeelte van zijn hoofd. Tijdens zijn (eerste) verhoor op diezelfde dag heeft de verdachte verklaard dat zijn oor pijn doet en dat hij een dokter wil zien. Bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris de volgende dag, 24 januari 2020, heeft de verdachte uitgebreid verklaard over het geweld dat volgens hem door de politie is toegepast, waarna de rechter-commissaris heeft overwogen dat de opmerkingen van de verdachte voor de rechter-commissaris geen grond vormen voor het treffen van andere voorzieningen. Het Hof constateert dat de verklaring van de verdachte voor de rechter-commissaris geen aanleiding heeft gevormd om de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig te oordelen. Uit het voorgaande volgt dat de politie in het dossier melding heeft gemaakt van verwondingen bij de verdachte en dat is geverbaliseerd wat de verdachte hierover en over zijn aanhouding heeft willen verklaren. Aanwijzingen dat op de verdachte excessief, niet proportioneel, geweld is toegepast, biedt het dossier, anders dan de verklaring van de verdachte zelf bij zijn voorgeleiding, evenwel niet. Daarbij wordt in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder de verdachte werd aangehouden, te weten op de openbare weg op verdenking van (o.a.) moord, terwijl tijdens zijn aanhouding bij hem op zijn lichaam een voor direct gebruik gereed vuistvuurwapen werd aangetroffen. Het Hof gaat dan ook voorbij aan het betoog van de raadsman dat de verdachte zou zijn mishandeld, in de zin dat de politie excessief, buiten proportioneel geweld op de verdachte zou hebben toegepast. Dat bij de aanhouding de verbaliseringsplicht is geschonden, zoals de raadsman heeft betoogd, is niet gebleken.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om de informant te horen over de verstrekte CID-informatie dat er een dodenlijst is die moet worden afgewerkt als die informatie zou worden gebruikt bij de straftoemeting, wordt bij gebrek aan noodzaak afgewezen, nu deze informatie niet redengevend voor het Hof is geweest voor de straftoemeting en het beeld voor het Hof dat de verdachte als nietsontziende moordenaar heeft opgetreden niet op basis van deze informatie tot stand is gekomen.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
De in beslag genomen vuurwapens, een pistool en een automatisch geweer, en de munitie zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het zijn voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan, met behulp van welke het feit is begaan en/of voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen in strijd is met de wet en het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
$ 9.116,25, bestaande uit begrafeniskosten $ 7.000,= en rechtsbijstand (inclusief reiskosten) $ 2.116,25.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van $ 7.000,= plus vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van
$ 2.116,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 100.00393/20 feit 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van $ 7.000,=.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Hof ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op een bedrag van $ 2.116,25.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:74, 1:75 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 100.00392/20 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 100.00039/20 ten laste gelegde feiten 1 primair impliciet primair, 2 primair, 3 primair impliciet primair, 4 impliciet primair en 5 en het onder 100.00393/20 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf;

beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • pistool Smith&Wesson, model SD40VE kaliber .40;
  • 10 patronen kaliber .40;
  • zwart automatisch geweer kaliber 7.62x39mm;
  • 17 patronen kaliber 7.62x39mm.
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
$ 7.000,= (zegge: zevenduizend Amerikaanse dollar), en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
$ 7.000,= (zegge: zevenduizend Amerikaanse dollar), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 70 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat indien en voor zover (een van) de mededader(s) van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij] gemaakt, tot op heden begroot op
$ 2.116,25(
zegge: tweeduizend honderdzestien Amerikaanse dollar en vijfentwintig dollarcent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S. Verheijen, W.J. Geurts de Veld en R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. C. Bernsen, griffier, en op 9 november 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao, met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Sint Maarten.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Vgl. ook paragraaf 2.7.2 en 2.8 van de conclusie A-G bij het reeds genoemde Smartphone arrest.
2.Zie het arrest van het HvJ EU van 11 februari 1999 – zaak C- 390/95 P, punt 37.
3.Het Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de “Europese Unie”.
4.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindprocessen-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten (Team Bestrijding Zware Criminaliteit) geregistreerd onder de onderzoeksnamen “Scorpio”, “Aquarius” en ”Marmer”.
5.Bijlage (vanaf pagina 079) bij proces-verbaal van bevindingen resultaten opnemen communicatie +17215864693 in gebruik bij “[bijnaam 1]” (1e periode), bijlage bij ZD Scorpio, pagina 050. Bewijsmiddelenbijlage [verdachte], bewijsmiddel 12.
7.Zie ECLI:NL:HR:2016:1361, r.ov. 2.4