ECLI:NL:OGHACMB:2022:124

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AUA2022H00011
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bevestiging van het Nederlanderschap op basis van hoofdverblijfseisen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de Gouverneur van Aruba. De zaak betreft de weigering van de Gouverneur om de verklaring van [appellant] tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De Gouverneur had eerder op 26 mei 2020 en 25 februari 2021 de verklaring en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard, omdat hij niet voldeed aan de eis van onafgebroken hoofdverblijf in Aruba sinds zijn geboorte.

[appellant] heeft van 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019 in de Verenigde Staten gestudeerd en stelde dat hij zijn hoofdverblijf in Aruba had behouden. Het Hof oordeelde dat de Gouverneur terecht had vastgesteld dat [appellant] in die periode zijn hoofdverblijf in de Verenigde Staten had, omdat hij daar voltijds studeerde en zijn slaapplaats had. Het Hof benadrukte dat het begrip hoofdverblijf een strikt feitelijke betekenis heeft en dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf in Aruba had behouden.

Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat het beroep van [appellant] ongegrond had verklaard. Het Hof concludeerde dat de Gouverneur terecht had geweigerd de optieverklaring van [appellant] te bevestigen, omdat hij niet sinds zijn geboorte zijn hoofdverblijf in Aruba had. De beslissing van het Hof houdt in dat de Gouverneur geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

AUA2022H00011
Datum uitspraak: 23 november 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA
, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 13 december 2021 in zaak nr. AUA202100888, in het geding tussen:
appellant,
en
de Gouverneur van Aruba

Procesverloop

Bij beschikking van 26 mei 2020 heeft de Gouverneur geweigerd de verklaring van [appellant] dat hij het Nederlanderschap wil verkrijgen, te bevestigen.
Bij beschikking van 25 februari 2021 heeft de Gouverneur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 13 december 2021 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2022. [appellant], bijgestaan door mr. D.G. Kock, advocaat, en de Gouverneur, vertegenwoordigd door mr. N.J. Abdul Hamid, werkzaam bij het Kabinet van de Gouverneur, zijn verschenen. Laatstgenoemde heeft via een videoverbinding deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

[appellant] is geboren op [geboortedatum] 2000 in Aruba en is in het bezit van de Indiase nationaliteit. [appellant] heeft vanaf zijn geboorte tot 27 juli 2017 in Aruba gewoond. In de periode van 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019 studeerde hij voltijds in de Verenigde Staten van Amerika. Daarna is hij weer naar Aruba teruggekeerd.
Op 26 november 2019 heeft [appellant] op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd. De Gouverneur heeft bij beschikking van 26 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden beschikking, geweigerd de optieverklaring van [appellant] te bevestigen. Aan die weigering is ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan het vereiste van onafgebroken hoofdverblijf in Aruba sinds zijn geboorte. Daarvoor heeft de Gouverneur onder meer gewezen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:787.
Het Gerecht heeft overwogen dat de Gouverneur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in de periode 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019 zijn hoofdverblijf in de Verenigde Staten heeft gehad omdat hij daar voltijds studeerde en zijn slaapplaats had. Dat [appellant] daar niet heeft gewerkt en daar ook niet ingeschreven stond, geeft geen grond voor een ander oordeel omdat het begrip hoofdverblijf een strikt feitelijke betekenis heeft. Ook heeft hij niet gesteld in Aruba te hebben gewerkt. Wegens het ontbreken van een hardheidsclausule had de Gouverneur geen ruimte om bij de beoordeling te betrekken dat [appellant] uit noodzaak is gaan studeren in de Verenigde Staten. De Gouverneur heeft de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap door optie terecht geweigerd, aldus het Gerecht.

Hoger beroep

3. [ [appellant] betoogt dat hij het centrum van zijn leven, en daarmee zijn hoofdverblijf in Aruba heeft behouden tijdens zijn studie. Daarover voert hij aan dat hij in de periode van 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019 niet aaneengesloten in de Verenigde Staten is geweest, maar in de schoolvakanties, ongeveer elke drie maanden, is teruggekeerd naar Aruba. Hij is dus nooit langer dan negen maanden buiten Aruba geweest. Tijdens zijn tussentijdse verblijf in Aruba heeft hij ook gewerkt in het familiebedrijf.
Daarnaast voert hij aan dat zijn situatie geheel anders ligt dan in de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018. In die uitspraak is namelijk niet meegenomen dat, anders dan in Nederland, een student in Aruba verplicht is om het eiland te verlaten voor verdere studie, tenzij hij rechten, bedrijfseconomie of toerisme wil studeren of een lerarenopleiding wil gaan doen. Studeren in Nederland was voor [appellant] geen mogelijkheid omdat hij als vreemdeling hoge kosten moet betalen voor een Nederlandse studie. Dit ligt anders in de Verenigde Staten omdat de Arubaanse overheid heeft geregeld dat Arubaanse studenten voor wat betreft de hoogte van het schoolgeld worden behandeld als lokale studenten. Verder is tussentijds terugkeren naar Aruba goedkoper en makkelijker vanuit de Verenigde Staten dan vanuit Nederland. De noodzaak om tijdelijk in het buitenland te studeren had als bijzondere omstandigheid moeten worden meegewogen.
3.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN wordt verstaan onder hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN verkrijgt de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft, door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring.
Op grond van artikel 6, derde lid, beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
3.2.
Voor de toepassing van de RWN wordt de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 gebruikt. In paragraaf 1-1-h (toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h) staat onder meer dat het begrip hoofdverblijf een strikt feitelijke betekenis heeft. Het hoofdverblijf van een persoon is de plaats waar hij kennelijk geregeld vertoeft, daar waar hij het centrum van zijn activiteiten heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de plaats waar een persoon zijn slaapplaats heeft, waar hij werkelijk woont (met zijn gezin) of waar zijn inboedel zich bevindt. Er moet sprake zijn van een meer duurzame betrekking tussen een persoon en een plaats. Een verblijf van voorbijgaande aard heeft geen betekenis.
3.3.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 september 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:234, verplicht artikel 6, derde lid, van de RWN de Gouverneur om de bevestiging te weigeren als niet is voldaan aan, in dit geval, de in artikel 6, eerste lid, onder a, van de RWN gestelde voorwaarde. De hardheidsclausule opgenomen in artikel 10 van de RWN is, anders dan bij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie, hier ook niet van toepassing. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij zich door de bijzondere eilandelijke omstandigheden genoodzaakt zag om in de Verenigde Staten te gaan studeren, kan daarom geen rol spelen voor het antwoord op de vraag of de Gouverneur terecht heeft geweigerd de optieverklaring van [appellant] te bevestigen. Ter toetsing ligt uitsluitend voor of de Gouverneur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de onder a genoemde voorwaarde is voldaan omdat [appellant] niet sinds zijn geboorte zijn hoofdverblijf in Aruba heeft. Naar het oordeel van het Hof heeft de Gouverneur zich terecht op dat standpunt gesteld. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat [appellant] voor een periode van meer dan twee jaar in de Verenigde Staten verbleef voor een voltijdse studie. Gelet op de duur van die periode en de aard van het verblijf moet worden aangenomen dat [appellant] toen het centrum van zijn activiteiten in de Verenigde Staten had. De enkele omstandigheid dat [appellant] in de schoolvakanties in Aruba verbleef en gedurende die periode werkte in het bedrijf van zijn ouders, maakt niet dat het centrum van zijn activiteiten in Aruba is blijven bestaan. Hij verbleef immers het overgrote deel van de periode in de Verenigde Staten en keerde slechts tijdens de schoolvakanties voor een korte tijd terug naar Aruba. Bovendien moest [appellant] in de schoolvakanties terugkeren naar Aruba omdat de campus, waar hij ook zijn slaapplaats had, tijdens de schoolvakanties gesloten was. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
De Gouverneur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en
mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.