Uitspraak
Op 13 december 2018 heeft [appellant] een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN. Bij beschikking van 14 maart 2019 heeft de Gouverneur geweigerd deze verklaring te bevestigen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [appellant] in de periode van 4 december 2014 tot 1 januari 2015 geen toelating heeft gehad in het Koninkrijk. Daardoor is niet voldaan aan de voorwaarde van vijftien jaar onafgebroken toelating die in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN voor het verkrijgen van het Nederlanderschap door optie wordt gesteld. De verklaring moet daarom worden geweigerd.
Ook voert [appellant] aan dat het Gerecht ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat hij in de periode van 7 december 2014 tot 1 januari 2015 ook op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en g, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting Sint Maarten (hierna: de LTU) van rechtswege toelating had in Sint Maarten. Daarbij wijst hij op het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2197).
Hieruit volgt dat de Gouverneur gehouden was de bevestiging te weigeren. Bij gebreke van een hardheidsclausule had de Gouverneur geen ruimte om de door [appellant] gestelde bijzondere omstandigheden bij de beoordeling te betrekken. Dat in zijn geval nimmer sprake is geweest van illegaal verblijf in het Koninkrijk en de omstandigheid dat hij voorafgaand aan zijn vertrek naar Sint Maarten gedurende meer dan vijftien jaar onafgebroken toelating en zijn hoofdverblijf heeft gehad in Nederland, heeft de Gouverneur dan ook terecht niet bij de beoordeling betrokken.
mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
Rijkswet op het Nederlanderschap
g. toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;