ECLI:NL:OGHACMB:2021:63

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
CUR2020H00121 tot en met CUR2020H00123
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen belastingaanslagen en verzuimboetes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de winstbelasting en verzuimboetes die door de Inspecteur der belastingen waren opgelegd. De uitspraken op bezwaar zijn gedateerd op 30 juni 2014, 18 juli 2014 en 15 oktober 2015, terwijl de beroepschriften pas op 10 december 2018 zijn ingediend. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de beroepschriften buiten de wettelijke termijn van twee maanden zijn ingediend, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en vermindering van de verzuimboetes, maar het Hof heeft geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid terecht is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. De mogelijkheid voor de Inspecteur om ambtshalve de verzuimboetes te verminderen is besproken, maar er zijn geen verdere beslissingen genomen over de verzuimboetes.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2020H00121 tot en met CUR2020H00123
Datum uitspraak: 10 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 5 maart 2020 in de zaak BBZ nrs. CUR20184425 tot en met CUR20184427 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de Inspecteur der belastingen,
zetelend in Curaçao,
de Inspecteur
betreffende de hierna te vermelden boetebeschikkingen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 15 juli 2011 (2009), 25 juni 2013 (2011) en 24 juli 2015 (2013) naheffingsaanslagen in de winstbelasting opgelegd. Tegelijkertijd met deze aanslagen zijn verzuimboetes opgelegd van NAf 1.000 per jaar.
1.2.
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen bovengenoemde aanslagen en verzuimboetes.
1.3.
De Inspecteur heeft op 30 juni 2014 (2009), 18 juli 2014 (2011) en 15 oktober 2015
(2013) uitspraken op bezwaar gedaan, de aanslagen vernietigd en de boetes gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is op 10 december 2018 in beroep gekomen. Belanghebbende heeft daartoe een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5.
Het Gerecht heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Daarbij is NAf 500 aan griffierecht betaald.
De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 december 2020 te Willemstad.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] (directeur van belanghebbende), almede de gemachtigde [B], en, namens de Inspecteur, [C].
1.8.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 30 juni 2014 (2009), 18 juli 2014 (2011) en 15 oktober 2015 (2013). De beroepschriften zijn op 10 december 2018 ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of het beroep door het Gerecht terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beroepschriften te laat zijn ingediend. Middels haar hoger beroep hoopt belanghebbende de Inspecteur te bewegen de opgelegde verzuimboetes te matigen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de verzuimboetes.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘2.1 In artikel 31, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
2.2.
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 30 juni 2014 (2009), 18 juli 2014 (2011) en 15 oktober 2015 (2013). De beroepschriften zijn op 10 december 2018 ingediend. De beroepschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
2.3.
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
2.4.
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De beroepen dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.’

5.Gronden

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep buiten de wettelijke termijn (zie overweging 2.1 van het Gerecht) is ingesteld. Alsdan blijft, zoals het Gerecht terecht heeft overwogen een niet-ontvankelijkheidsverklaring alleen achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden (artikel 5, lid 4 LBB).
5.2.
Naar het Hof begrijpt, voert belanghebbende in haar hoger beroepschrift als bijzondere omstandigheid aan dat zij nooit actief is geweest en er sprake is van te hoge verzuimboetes. Belanghebbende verzoekt de verzuimboetes 2009, 2011 en 2013 elk te verlagen naar een bedrag van NAf 250.
5.3.
Het Hof merkt allereerst op dat de naheffingsaanslagen winstbelasting reeds door de Inspecteur zijn verminderd tot NIHIL, en dat alleen de boetebeschikkingen van NAf 1.000, elk, zijn gehandhaafd. Naar het Hof ter zitting heeft begrepen, verzoekt belanghebbende de boetebeschikkingen voor de jaren 2009, 2011 en 2013 te verlagen van NAf 1.000 naar NAf 250.
5.4.
Voor zover belanghebbende bedoelt zich te beroepen op een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5, lid 4 LBB slaagt het beroep niet. Dat de vennootschap nooit actief is geweest en dat er sprake is van, volgens belanghebbende, hoge boetes, vormen geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 4 LBB. Die omstandigheden zien namelijk op de kennelijke onmogelijkheid om tijdig beroep in te stellen, bijvoorbeeld omdat een uitspraak op bezwaar door belanghebbende te laat is ontvangen. In het onderhavige geval is van een dergelijke omstandigheid geen sprake.
In haar hoger beroepschrift voert belanghebbende nog aan dat de directeur/aandeelhouder ‘al zijn fiscale gebeuren’ aan een adviseur heeft overgelaten, maar dat de belangen van belanghebbende niet naar tevredenheid zijn behartigd. Ook deze stelling kan belanghebbende niet baten. Het (achteraf bezien) niet goed functioneren van een in de arm genomen adviseur komt voor rekening en risico van de belanghebbende en vormt eveneens geen bijzondere omstandigheid.
5.5.
De slotsom is dat het Gerecht belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.
Ter zitting van het Hof is nog wel de mogelijkheid besproken dat de Inspecteur, gegeven de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, de opgelegde verzuimboetes ambtshalve vermindert. De Inspecteur heeft aangegeven dat zij nog wat informatie nodig heeft om ter zake een beslissing te kunnen nemen. Ter zitting heeft de Inspecteur toegezegd, na ontvangst van de gevraagde informatie, op korte termijn een beslissing te nemen ten aanzien van het (mogelijk) ambtshalve verminderen van de verzuimboetes.
Griffierecht en proceskosten
5.6.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond;
  • bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg voorzitter, mr. J .Snitker en mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 10 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Toelichting op de rechtsmiddelenverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld en in veel gevallen verplicht (zie daarover
www.hogeraad.nl). Daarvoor is echter een geschikt inlogmiddel nodig. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het desbetreffende webportaal. Zij kunnen, zolang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen, zoals hiervoor vermeld.