ECLI:NL:OGHACMB:2021:61

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
CUR2020H00064
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toepassing van het pensioenado-tarief in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in 2008 als ingezetene in Curaçao is opgenomen in het bevolkingsregister. De belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2016 het pensioenado-tarief van 5% aangekruist, maar de Inspecteur heeft een aanslag opgelegd met een tarief van 10% op basis van artikel 23B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB). De belanghebbende betwist in hoger beroep of het juiste tarief is toegepast. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de belanghebbende geen recht heeft op het 5% tarief, en het Hof bevestigt deze beslissing. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen bewijs is dat de Inspecteur een bewuste toezegging heeft gedaan over het tarief. De omstandigheid dat in eerdere jaren het tarief van 5% is toegepast, is niet voldoende om een rechtens te honoreren vertrouwen te rechtvaardigen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2020H00064
Datum uitspraak: 10 februari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Curaçao,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 10 januari 2020 in de zaak BBZ nr. CUR201901197 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 22 juni 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 79.516.
1.2.
Belanghebbende heeft op 30 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2019 de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft op 4 april 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5.
De zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 22 november 2019 te Willemstad. Namens de Inspecteur is aldaar [A] verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 10 januari 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 9 maart 2020 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 200. De Inspecteur heeft op 12 november 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 1 december 2020 te Willemstad. Op de zitting is belanghebbende verschenen en namens de inspecteur is [A] verschenen.
1.8.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende (geboren op 28 augustus 1942) heeft zich in het jaar 2008 in Curaçao gevestigd. Hij is met ingang van 19 maart 2008 als ingezetene opgenomen in het bevolkingsregister van Curaçao.
2.2
Belanghebbende heeft zich bij de Inspecteur aangemeld voor de toepassing van de zogenoemde penshonado-regeling. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur bij schrijven van 14 april 2008 aan belanghebbende te kennen gegeven dat hij in aanmerking komt voor de toepassing van deze regeling. Daarbij is vermeld dat op hem de artikelen 23B tot en met 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB), zoals die luiden met ingang van 1998 van toepassing zijn.
2.3
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan voor een bedrag van NAf 79.516. In het aangifteformulier heeft hij het pensionado-tarief van 5% aangekruist. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf 79.516, maar heeft een tarief van 10% toegepast.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of bij het vaststellen van de aanslag het juiste tarief is toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Voorts betoogt belanghebbende dat hij niet voor de zitting is uitgenodigd door het Gerecht en hij, nu hij daarom niet ter zitting van het Gerecht is verschenen, daarmee in zijn belangen is geschaad.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“4.1 De penshonado-regeling die voor het eerst eind 1989 werd ingevoerd in de Nederlandse Antillen, is per 1 januari 1998 gewijzigd. De regeling zoals die gold vóór 1 januari 1998 (hierna: de oude regeling) is niet vervallen met de invoering van de gewijzigde regeling, maar kan, indien de belastingplichtige dit verkiest, blijven gelden voor belastingplichtigen die zich vóór 1 januari 1998 binnen de Nederlandse Antillen hebben gevestigd. De oude regeling kent een tarief van 5%.
4.2.
Uit de vaststaande feiten (2.1 en 2.2) blijkt dat op belanghebbende de oude regeling niet van toepassing is. Op belanghebbende is de gewijzigde regeling van toepassing. Op basis van deze regeling geldt ingevolge artikel 23B LIB een tarief van 10%. De Inspecteur heeft derhalve het juiste tarief toegepast.
4.3
Naar het Gerecht begrijpt doet belanghebbende voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel. In de jaren vóór 2016 zou de Inspecteur een tarief van 5% hebben toegepast. De omstandigheid dat de Inspecteur in eerdere jaren wel de aangifte heeft gevolgd en het tarief van 5% heeft toegepast is niet voldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat een belastingplichtige de indruk van een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur omtrent een bepaalde aangelegenheid heeft. Die indruk kan zijn ontstaan doordat de Inspecteur een toezegging heeft gedaan of doordat andere omstandigheden erop wijzen dat de Inspecteur een bepaald standpunt heeft ingenomen. Van een dergelijke weloverwogen en bewust ingenomen standpunt door de Inspecteur is niet gebleken, zodat van een rechtens te honoreren vertrouwen geen sprake is.
4.4
Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de Inspecteur.

5.Gronden

Vooraf
5.1.
Belanghebbende had kort voorafgaand aan de zitting van het Hof om uitstel van deze zitting gevraagd omdat zijn gemachtigde door autopech niet tijdig bij het Hof kon arriveren. Door het Hof zijn met belanghebbende meerdere opties besproken waaronder de optie dat de zitting op een later tijdstip in aanwezigheid van de gemachtigde zou aanvangen. Belanghebbende heeft verklaard dat hij zelf in staat is zijn belangen te behartigen en heeft daarmee zijn uitstelverzoek laten varen.
Zitting Gerecht
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij geen weet had van de zitting van het Gerecht op 22 november 2019 te Willemstad en dat hij daarom zijn mening niet heeft kunnen ventileren. Hij acht dit onzorgvuldig. Het Hof heeft, na raadpleging van de in het dossier bevindende uitnodigingsbrieven voor de zitting van 22 november 2019, belanghebbende voorgehouden dat de uitnodigingsbrief van 10 oktober 2019 voor de zitting van 22 november 2019 onder meer is gezonden naar het volgende e-mailadres:
rudigeurts@gmail.com. Dit is het e-mailadres dat belanghebbende in zijn beroepschrift heeft vermeld (bij zijn contactgegevens) en het e-mailadres waarvandaan belanghebbende de ontvangst van de uitspraak van het Gerecht onder meer mee heeft bevestigd. Ook ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat dit het juiste e-mailadres is, hij heeft vervolgens geen verklaring kunnen geven voor het (kennelijk) in ongerede raken van de uitnodigingsmail voor de zitting. Onder deze omstandigheden en de omstandigheid dat belanghebbende in hoger beroep zijn gronden nader ter zitting kan toelichten zal het Hof geen gevolgen aan deze grief verbinden.
De penshonadoregeling
5.3.
Het Gerecht heeft op de goede gronden geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op het 5 % tarief van de penshonado-regeling. Het Hof neemt deze gronden over en maakt die tot de zijne. Ook in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie nopen dat belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen toekomt dat hij onder het tarief van 5 % valt. Zoals het Gerecht terecht heeft geoordeeld is de (enkele) omstandigheid dat de Inspecteur in eerdere jaren wel de aangiften van belanghebbende heeft gevolgd en (ten onrechte) het tarief van 5% heeft toegepast niet voldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Voorts heeft belanghebbende zijn stelling dat hem in 2008 bij de balie van de belastingdienst is verteld dat hij recht heeft op het 5% tarief niet nader kunnen staven en is deze (blote) bewering gemotiveerd betwist door de inspecteur. Belanghebbendes stelling dat hem op geen enkele wijze kenbaar was dat het tarief inmiddels (in 2008) 10 % was, slaagt niet reeds omdat in de brief van de inspecteur van 14 april 2008 aan belanghebbende een verwijzing naar de wettelijke bepalingen is vermeld waarin de penshonadoregeling is opgenomen. Voorts heeft de inspecteur, onweersproken, gesteld dat de informatie over de regeling ook op de site van de belastingdienst was te vinden.
5.4
Tot slot heeft belanghebbende nog aangevoerd dat hij een groot gevoel heeft voor rechtvaardigheid, dat veel mensen om hem heen niets hebben, dat hij een groot deel van de inkomsten aan minderbedeelden besteedt, en dat het om die reden goed zou uitkomen dat hij slechts tegen het 5%-tarief wordt belast.
Ook deze stelling faalt. Dat belanghebbende een deel van zijn inkomen afstaat aan minderbedeelden is weliswaar nobel, maar kan niet leiden tot het door hem gewenste tarief van 5%. Het is aan de wetgever om de maatstaf van heffing en het tarief te bepalen en dit staat volstrekt los van de wijze waarop belanghebbende of enige andere belastingplichtige diens inkomen na betaling van de daarover verschuldigde belasting wenst te besteden.
De slotsom
5.5.
Voorgaande brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het hoger beroep ongegrond;
-bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 10 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.