ECLI:NL:OGHACMB:2021:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
CUR2020H00148 - CUR2020H00152
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaren tegen belastingaanslagen en boeten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de bezwaren tegen naheffingsaanslagen en vergrijpboeten niet-ontvankelijk zijn verklaard. De belanghebbende, gevestigd te Curaçao, heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2012 tot en met 2016, alsook tegen de opgelegde vergrijpboeten. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar adviseur regelmatig ziek was en dat haar directeur ook ziek is geweest, waardoor zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Hof heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is op 10 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2020H00148 tot en met CUR2020H00152
Datum uitspraak: 10 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 16 maart 2020 BBZ nrs. CUR201902227 t/m CUR201902232 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur
betreffende de hierna te vermelden aanslagen en boeten.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 21 december 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 2012 opgelegd van NAf 4.833. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 1.208 (25%).
1.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 augustus 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 2013 opgelegd van NAf 7.444. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 1.861 (25%).
1.3.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 augustus 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 2014 opgelegd van NAf 9.953. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 2.488 (25%).
1.4.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 augustus 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 2015 opgelegd van NAf 11.163. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 5.581 (50%).
1.5.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 augustus 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 2016 opgelegd van NAf 11.320. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 2.830 (25%).
1.6.
Belanghebbende heeft op 16 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en vergrijpboete over het tijdvak 2012.
1.7.
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes over de tijdvakken 2013 tot en met 2016.
1.8.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 april 2019 de bezwaren niet­ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Inspecteur heeft ambtshalve de naheffingsaanslagen verminderd tot NAf 3. 710 (2012), NAf 6.945 (2013), NAf 9.383 (2014) en NAf 10.596 (2015), alsmede de vergrijpboetes verminderd tot NAf 927 (2012), NAf 1.736 (2013), NAf 2.345 (2014) en NAf 5.298 (2015). De naheffingsaanslag en vergrijpboete over het tijdvak 2016 zijn niet ambtshalve verminderd.
1.9.
Belanghebbende heeft op 20 juni 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.10.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 16 maart 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.11.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 15 mei 2020 pro forma hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit nader gemotiveerd bij schrijven van 28 juli 2020. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 500.
De Inspecteur heeft op 12 november 2020 een verweerschrift ingediend.
1.12.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 december 2020 te Willemstad. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen haar directeur [A] vergezeld door zijn echtgenote [B] en de gemachtigde [C], en namens de Inspecteur [D].
1.13.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet ontvangen is in haar bezwaren tegen de aanslagen en boeten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
2.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid bezwaar
2.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
2.2
Het onderhavige aanslagbiljet 2012 is gedagtekend op 21 december 2017 en de aanslagbiljetten 2013 tot en met 2016 zijn gedagtekend op 28 augustus 2018. De bezwaarschriften zijn op respectievelijk 16 mei 2018 (2012) en 31 oktober 2018 (2013 t/m 2016) ingediend. Deze bezwaarschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
2.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
2.4
Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar adviseur regelmatig ziek was en enige keren in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Het Gerecht acht echter niet aannemelijk dat belanghebbende als gevolg van het regelmatig ziek zijn van haar adviseur niet in staat was om een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen dan wel een andere gemachtigde in te schakelen die dit tijdig voor haar kon doen.
2.5
Belanghebbende heeft derhalve geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur heeft de bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht komt dus niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.”

4.Gronden

4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende’s bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes ontvankelijk zijn heeft het Gerecht het juiste toetsingskader gehanteerd (in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3. van de uitspraak van het Gerecht). Van dat toetsingskader zal ook het Hof uitgaan.
4.2.
Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien dat belanghebbende (in de persoon van haar directeur) als gevolg van regelmatig ziek zijn van haar adviseur niet in staat was om een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen dan wel een andere gemachtigde in te schakelen die dit tijdig voor haar kon doen.
In hoger beroep heeft belanghebbende, kortgezegd, aangevoerd dat haar directeur (tevens aandeelhouder) door onwetendheid het functioneren van zijn adviseur in het verleden niet goed heeft gevolgd en voorts dat directeur zelf regelmatig ziek is geweest waardoor hij niet naar behoren kon functioneren. Ter onderbouwing van deze laatste omstandigheid heeft belanghebbende een overzicht (van [SM]) bijgevoegd van de “ziektedagen van de directeur”.
4.3.
Ook hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn te achten. Daartoe acht het Hof van belang dat belanghebbende’s gemachtigde desgevraagd ter zitting van het Hof heeft bevestigd dat de aanslagen en boetbeschikkingen (tijdig) zijn ontvangen. Voorts volgt uit het overgelegde overzicht niet dat de directeur van belanghebbende “ziektedagen” had in de relevante bezwaarfaseperioden in 2017 en 2018 (zie 2.2. uitspraak van het Gerecht); de opstelling ziet op de periode van 6 juli 2011 tot en met 6 juni 2016, dus ruim voor de relevante bezwaarfaseperioden. Reeds daarom kan deze omstandigheid niet leiden tot verschoonbaarheid. Hetzelfde heeft te gelden voor het gestelde omtrent het niet goed monitoren van de adviseur in het verleden; uit deze enkele stelling valt niet op te maken wanneer (welke periode) er sprake was van een adviseur en wat daarmee de afspraken waren. Voorts komt het (achteraf bezien) niet goed functioneren van een in de arm genomen adviseur voor rekening en risico van belanghebbende en vormt dit geen bijzondere omstandigheid die leidt tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is.
De slotsom
4.4.
Aldus is ook conclusie van het Hof dat de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van het Gerecht zal worden bevestigd.
Griffierecht en proceskosten
4.5.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep heeft moeten maken.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. J .Snitker en mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 10 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Toelichting op de rechtsmiddelenverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld en in veel gevallen verplicht (zie daarover www.hogeraad.nl). Daarvoor is echter een geschikt inlogmiddel nodig. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het desbetreffende webportaal. Zij kunnen, zolang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen, zoals hiervoor vermeld.