ECLI:NL:OGHACMB:2021:53

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR2020H00083
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en dwingende bewijskracht van strafvonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, uitgesproken op 17 februari 2020. [Appellant] is in hoger beroep gekomen na een uitspraak waarin hij werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [Geïntimeerde] wegens mishandeling. De mishandeling vond plaats op 16 september 2018, toen [Appellant] [Geïntimeerde] met zijn vuist in het gezicht sloeg. [Geïntimeerde] heeft aangifte gedaan en is later geopereerd aan zijn linkeroog, wat leidde tot blijvende schade. In het hoger beroep heeft [Appellant] grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis, terwijl [Geïntimeerde] de bevestiging van het vonnis heeft gevraagd.

De procedure heeft geleid tot een discussie over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de grieven die door [Appellant] zijn ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat [Appellant] tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. De grieven zijn besproken, en het Hof heeft de feiten die door het Gerecht zijn vastgesteld, onbestreden gelaten. Er is aandacht besteed aan de dwingende bewijskracht van het strafvonnis dat tegen [Appellant] is uitgesproken, waarin hij is veroordeeld voor zware mishandeling. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om nadere aktes in te dienen met betrekking tot het strafvonnis en de bewijsvoering.

De beslissing van het Hof houdt in dat de zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor het indienen van de aktes, en verdere beslissingen worden aangehouden. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 9 februari 2021.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201902450 – CUR2020H00083
Uitspraak: 9 februari 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [Appellant],
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
tegen
[GEȈINTIMEERDE],
wonende in Nederland,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Bokkes.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen op 17 februari 2020 uitgesproken vonnis.
1.2. [
[Appellant] is bij akte van appel op 25 maart 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 6 mei 2020 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft hij ongenummerde grieven voorgedragen en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad. Voorts verzoekt [Appellant] toelating om in hoge beroep kosteloos te procederen.
1.3. [
[Geïntimeerde] heeft in een memorie van antwoord het appel bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf dagen na betekening van het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4.
Op 13 oktober 2020, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, heeft alleen de gemachtigde van [Geïntimeerde] pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[Appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1.
Het Gerecht heeft onbestreden, al wijzen beide partijen op nadere ontwikkelingen, de volgende feiten vastgesteld:
2.1.
Op 16 september 2018 heeft tussen [Geïntimeerde] en [Appellant] een incident plaatsgevonden. Op enig moment heeft [Appellant] met zijn vuist in het gezicht (tegen
het linkeroog) van [Geïntimeerde] geslagen.
2.2.
Op 17 september 2018 heeft [Geïntimeerde] aangifte van mishandeling bij de politie te Curaçao gedaan.
2.3.
Op 1 november 2018 is [Geïntimeerde] aan zijn linkeroog geopereerd. [Geïntimeerde] is nog onder
behandeling bij Coöperatie Medici Oogzorg Rotterdam in Nederland. Er is nog geen eind medische toestand van [Geïntimeerde] vastgesteld. Het zicht in het linkeroog is
momenteel 0.03%.
2.4.
Bij brief van 6 december 2018 heeft de gemachtigde van [Geïntimeerde] [Appellant] aansprakelijk gesteld voor zowel materiële als immateriële schade ten gevolge van
mishandeling.
2.5.
Op 26 september 2019 is [Appellant] door de politie nader verhoord in verband met de aangifte van mishandeling door [Geïntimeerde]. In het proces-verbaal van verhoor is,
voor zover van belang, het volgende opgenomen. Waar de afkorting AV staat vermeld, betreft het de verklaring van [Appellant].
CV: in uw eerdere afgelegde verklaring had u verklaard dat: "Plotseling kwam een voor mij onbekend man van licht bruin huidskleur de rechter voorportier van de door mij bestuurde auto niet kracht trekken. Doch ging het portier niet open, daar het verzekeringsknop aan was.
Toen strekte bedoelde man zijn arm in de door mij bestuurde auto en zwaaide met zijn rechterhand met kracht en opzettelijk tegen mijn gezicht. Deze raakte mij aan mijn linker oor. Toen stapte ik uit de door mij bestuurde personenauto en vroeg aan bedoelde man met waarmee hij bezig was. Toen sloeg bedoelde man mij met zijn vuist tegen mijn borst.Op dat moment had ik mij verdedigd door hem met mijn vuist gebalde hand tegen zijn gezicht te slaan. Ik had mijntelefoon op dat moment in mijn rechterhand. Dus ik vermoed dat hij door mijn
telefoon verwond werd. "
VV: Berust de boven vermeld verklaring tot de waarheid?
AV:Ja.
(—)
MV: De getuige Coenraad verklaarde: "Toen kwam de voor ons onbekende man aan en trok met kracht aan de rechter voor portier van de door "Pacho" bestuurde auto.Pacho werd kwaad en stapte uit de auto. Ik stapte ook uit de auto. "Pacho" vroeg aan de man met waarmee hij bezig was. Toen gaf de man met open hand met kracht en opzettelijk een flinke klap tegen het gezicht van "Pacho". Hierdoor zwaaide: "Pacho" met zijn vuist met kracht tegen het gezicht van bedoelde man, met gevolgd dat hij verwond werd geraakt.Ik vermoed dat doordat "Pacho"zijn
mobiele telefoon in zijn handen hield, werd de man hiermee verwond.
CV: U verklaarde dat dat u door het slachtoffer/aangever eerst mishandeld werd terwijl u nog steeds in de auto zat, terwijl de getuige "Coenraad" verklaarde dat u door het slachtoffer/aangever mishandeld werd pas toen jij uit de auto stapte.
VV: Wat kan u hierover verklaren?
AV: Zoals ik al had verklaard, ik werd eerst door de aangever/slachtoffer tegen mijn gezicht geslagen terwijl ik in de auto zat. Toen stapte ik uit de auto en aan hem gevraagd waarmee hij bezig was. Toen gaf het slachtoffer/aangever mij een flinke stoot tegen mijn borstkast. Opdat moment had ikmij
verdedigd door hem met mijn vuist tegenzijn
gezicht te slaan.
(…)
AG: Het was eigenlijk lang geleden. Dus ik kan me nu precies niet herinneren of Coenraad zich op het moment van het incident nog steeds in de auto naast mijn zat.
(...)".
2.6.
Bij e-mailbericht van 24 oktober 2019 heeft de officier van justitie aan [Geïntimeerde] meegedeeld dat gelet op de tegenstrijdige getuigenverklaringen en de ernst van het letsel een gerechtelijk vooronderzoek bij de rechter-commissaris is aangevraagd.
4.2. [
[Geïntimeerde] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [Appellant] tot het betalen van de door [Geïntimeerde] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en het betalen van een voorschot op de door [Geïntimeerde] geleden schade ter hoogte van NAf 9.999,-. Het Gerecht heeft deze veroordeling uitgesproken, met vermindering van het voorschot tot NAf 5.000,-. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [Appellant].
4.3.
In de memorie van grieven doet [Appellant] een beroep op beëdigde verklaringen van getuigen in de strafzaak tegen [Appellant] (producties 5-6 van de memorie van grieven), die aan het Gerecht niet bekend konden zijn. Het Hoofd Security van het hotel waarin [Geïntimeerde] verbleef heeft verklaard dat [Geïntimeerde] hem gezegd zou hebben
‘dat hij [Appellant] een klap had gegeven in het gezicht toen deze uit de auto kwam’.
4.4. [
[Geïntimeerde] van zijn kant doet bij schriftelijk pleidooi beroep op het strafvonnis. Kennelijk is [Appellant] op 8 juli 2020 veroordeeld voor zware mishandeling (parketnummer 510.00045/18).
4.5.
Het strafvonnis bevindt zich niet in het Hofdossier. Het Hof wil dat [Geïntimeerde] het strafvonnis bij akte overlegt. [Geïntimeerde] kan daarbij, desgewenst, nadere opmerkingen maken naar aanleiding van het vonnis.
4.6.
Gelijktijdig kan [Appellant] bij akte reageren op het strafvonnis, dat geacht wordt hem bekend te zijn.
4.7.
Het Hof wil van beide partijen vernemen of het strafvonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.8.
Ook moet [Appellant] bij akte een nieuw bewijs van onvermogen overleggen (artikel 880 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Rv]).
4.9.
Het Hof wijst partijen erop dat een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de strafrechter hier te lande bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit (artikel 140 Rv). Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen ofwel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (artikel 130 lid 1 Rv). Tegenbewijs staat, ook tegen dwingend bewijs, vrij, tenzij de wet het uitsluit (artikel 130 lid 2 Rv). Ten aanzien van vonnissen als bedoeld in artikel 140 Rv bevat de wet een zodanige uitsluiting niet (HR 12 december 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AK8281, NJ 2004/102, rov. 3.3).
4.10.
De bewezenverklaring in een strafvonnis betreft het strafbaar feit, dus de wettelijke delictsomschrijving daarvan, zoals in de tenlastelegging verder feitelijk omschreven. Het in de civiele zaak te bewijzen feit moet daarmee dus corresponderen. Het strafvonnis heeft, als niet aan de eisen is voldaan, bijvoorbeeld als het nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, vrije bewijskracht. Zie HR 20 juni 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF7682, NJ 2003/487, rov. 3.2: ‘Een niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de strafrechter waarbij bewezen is verklaard dat iemand een feit heeft begaan, heeft vrije bewijskracht: de civiele rechter is vrij in de waardering van de bewijskracht van een dergelijk vonnis.’
4.11. [
[Appellant] en [Geïntimeerde] krijgen de gelegenheid gelijktijdig een akte te nemen. Daarna volgt de gelegenheid voor een gelijktijdige antwoordakte.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.Beslissing

Het Hof:
- stelt partijen in de gelegenheid de in rov. 4.5-4.8 bedoelde aktes te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 9 maart 2021 voor gelijktijdige akte zijdens partijen P1;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, O. Nijhuis en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.