ECLI:NL:OGHACMB:2021:401

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
CUR2020H00418
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval en de rol van de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de appellant, die na een bedrijfsongeval in augustus 2017 lage rugpijnklachten ervaart. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft appellant per 25 december 2017 arbeidsgeschikt verklaard, wat appellant betwist. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de SVB heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 11 november 2020 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2021 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelt dat hij na 27 december 2017 nog steeds arbeidsongeschikt was, onderbouwd door een brief van zijn orthopedisch chirurg en de controlekaart van de SVB. Het Hof heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende medische onderbouwing is voor de stelling dat appellant arbeidsongeschikt was na de datum van arbeidsgeschiktheid. De SVB heeft in haar beoordeling alle relevante factoren betrokken, waaronder de bevindingen van de controlerend geneeskundige en verzekeringsartsen.

Het Hof heeft geconcludeerd dat de SVB op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant na 27 december 2017 niet arbeidsongeschikt was. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en de SVB hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 november 2021.

Uitspraak

CUR2020H00418
Datum uitspraak: 24 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
11 november 2020 in zaak nr. CUR201802421, in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank Curaçao (hierna: de SVB)

Procesverloop

Bij beschikking van 27 december 2017 heeft de SVB [appellant] per 25 december 2017 arbeidsgeschikt verklaard.
Bij beschikking van 6 juni 2018 heeft de SVB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2020 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2021. [Appellant], bijgestaan door mr. H.S. Johannes, advocaat, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en N.J.M. Huizing, beiden werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.

Overwegingen

[Appellant] was werkzaam als autowasser en heeft in augustus 2017 een bedrijfsongeval gehad. Als gevolg daarvan kampt hij met lage rugpijnklachten. Op 19 december 2017 is [appellant] onderzocht door de controlerend geneeskundige van de SVB. Bij de beschikking van 27 december 2017 is hij tot 25 december 2017 arbeidsongeschikt verklaard en daarmee per die datum arbeidsgeschikt. Daartegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt omdat hij opnieuw beoordeeld wil worden als het onderzoek van zijn specialist is afgerond. Dat bezwaar heeft de SVB bij de beschikking van 6 juni 2018 ongegrond verklaard.
Het Gerecht heeft onder meer overwogen dat [appellant] met de overgelegde brief van zijn orthopedisch chirurg dr. [arts] niet aan de hand van objectief medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij op en na 27 december 2017 in een zodanige medische toestand verkeerde dat hij niet in staat was om zijn normale arbeid te verrichten of dat het verrichten van zijn werkzaamheden zijn genezing zou belemmeren.
In hoger beroep voert [appellant] aan dat hij op en na 27 december 2017 nog wel arbeidsongeschikt was. Volgens [appellant] blijkt dat uit de brief van 18 juli 2018 van dr. [arts] en de controlekaart van de SVB.
2.1.
Het Hof ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat [appellant] na 27 december 2017 nog arbeidsongeschikt was. In de brief van 18 juli 2018 adviseert dr. [arts] weliswaar om de MRI af te wachten alvorens hij [appellant] arbeidsgeschikt kan verklaren, maar daarmee is niet gezegd dat [appellant] vanaf 27 december 2017 nog steeds arbeidsongeschikt was. Dat geldt eveneens voor de controlekaart van de SVB waarop de specialist een advies van arbeidsongeschiktheid heeft vermeld. De SVB heeft er ter zitting terecht op gewezen dat uit artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening Ongevallenverzekering volgt dat het oordeel over de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is voorbehouden aan de (verzekeringsartsen van de) SVB. Daarbij worden alle relevante factoren betrokken. In het geval van [appellant] heeft de SVB aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat in de consulten van de controlerend geneeskundige op 19 december 2017 en van twee verzekeringsartsen op 27 december 2017 geen beperkingen van de belastbaarheid voor het werk als autowasser zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de SVB het onderzoek naar de werkplek van [appellant] bij haar oordeel betrokken en overleg gevoerd met dr. [arts], zijn huisarts en zijn specialist dr. [arts 2]. De SVB heeft zich in de beschikking van 6 juni 2018 dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat na de onderzoeken niet is gebleken van beperkingen die zouden moeten leiden tot de vaststelling dat [appellant] op en na 27 december 2017 nog arbeidsongeschikt was.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De SVB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.