In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar beroep tegen de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongegrond werd verklaard. De SVB had [appellante] per 27 juni 2021 arbeidsgeschikt verklaard na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, die volgde op een bedrijfsongeval op 23 februari 2015. De SVB stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid op nihil moest worden vastgesteld, wat door het Gerecht werd bevestigd. [appellante] stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was en voerde aan dat de medische rapportages van de SVB niet juist waren.
Het Hof heeft de zaak op 4 oktober 2023 behandeld. [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.A. Peterson, terwijl de SVB werd vertegenwoordigd door mr. N.S. Dare, dr. E.A. Helstone en C. Hau. Het Hof concludeerde dat de rapportages van de controlerend geneeskundige zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. De eigen ervaringen van [appellante] waren niet voldoende om de medische beoordeling van de SVB te weerleggen. Het Hof oordeelde dat de SVB op goede gronden had vastgesteld dat [appellante] geschikt was voor haar eigen werk als serveerster, ondanks haar pijnklachten.
Uiteindelijk bevestigde het Hof de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal Hof, bestaande uit mr. W.H. Bel als voorzitter en de leden mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier mr. R.M.C.S. van der Heide.