ECLI:NL:OGHACMB:2021:378

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00118
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die optreedt als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [minderjarige], beiden verblijvend in Aruba. De minister van Sociale Zaken en Arbeid had op 13 juli 2020 een verzoek van de minderjarige om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, afgewezen. Dit besluit werd door de minister op 9 december 2020 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante ging tegen deze beslissing in beroep bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, maar dit beroep werd op 19 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellante stelde dat de termijn voor het indienen van het beroep pas op 19 december 2020 was aangevangen, omdat de beschikking op 18 december 2020 aangetekend was verzonden. Het Gerecht oordeelde echter dat de termijn op 10 december 2020 was ingegaan, en dat de beroepstermijn zes weken later op 20 januari 2021 was geëindigd. De Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) biedt geen grond voor het betoog van appellante dat de termijn pas begint na verzending van de beschikking. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, oordeelde dat het beroepschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

AUA2021H00118
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in de hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [minderjarige], beiden verblijvend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 19 april 2021 in zaak nr. AUA202100239, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Sociale Zaken en Arbeid (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 13 juli 2020 heeft de minister een verzoek van [minderjarige] om aan haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel gezinshereniging, afgewezen.
Bij beschikking van 9 december 2020 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Artikel 27, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend."
Artikel 28 van de Lar, voor zover van belang, luidt:
"1. Een beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
[...]
3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt."
Bij beschikking op bezwaar van 9 december 2020 heeft de minister het door [appellante] op 22 juli 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het door [appellante] daartegen op 28 januari 2021 ingestelde beroep heeft het Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
In hoger beroep voert [appellante] aan dat de beschikking op 18 december 2020 aangetekend is verzonden en dat de beroepstermijn daarom pas op 19 december 2020 is aangevangen.
3.1.
De beschikking op bezwaar is gedagtekend op 9 december 2020. Derhalve heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat de beroepstermijn op 10 december 2020 is aangevangen en zes weken later op 20 januari 2021 is geëindigd. De Lar biedt geen grondslag voor het betoog dat de beroepstermijn pas aanvangt op de dag nadat de beschikking daadwerkelijk is verzonden. De datum van verzending kan pas van belang zijn indien er redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de beschikking binnen de beroepstermijn is ontvangen. Op grond daarvan kan dan worden beoordeeld of de indiener het beroep heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Lar. Daar is in het geval van [appellante] geen aanleiding voor omdat zij de beschikking op bezwaar op 18 december 2020, en dus binnen de beroepstermijn, heeft ontvangen. Het Gerecht is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat haar beroepschrift wegens termijnoverschrijding nietontvankelijk is. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.