ECLI:NL:OGHACMB:2021:373

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AUA2021H00015
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in hoger beroep inzake uitzettingsbevel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante, verblijvend in Venezuela, tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De uitspraak van het Gerecht op 7 december 2020 verklaarde het verzoek van de appellante niet-ontvankelijk. Dit verzoek was gericht op het verplichten van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie om gevolg te geven aan een eerdere uitspraak van het Gerecht van 11 november 2019, waarin de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar was vernietigd. De appellante betoogde dat er grond was voor doorbreking van het appelverbod, omdat zij schade had geleden door het uitzettingsbevel van de minister. Het Hof oordeelde echter dat het Gerecht geen fundamentele rechtsbeginselen had veronachtzaamd en dat de appellante geen procesbelang had, aangezien zij zich niet meer in Aruba bevond. Het Hof verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 13 oktober 2021.

Uitspraak

AUA2021H00015
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend in Venezuela,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 7 december 2020 in zaak nr. AUA202000665, in het geding tussen:
appellante,
en
de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij uitspraak van 11 november 2019 heeft het Gerecht het door [appellante] ingestelde beroep tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar) gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en de minister opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beschikking op bezwaar te nemen.
Op 27 februari 2020 heeft [appellante] het Gerecht verzocht om de minister te verplichten gevolg te geven aan de uitspraak van 11 november 2019.
Bij uitspraak van 7 december 2020 heeft het Gerecht het verzoek van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) luidt:
"1. Indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, kan de wederpartij bij het Gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak.
2. Bij de beslissing op dit verzoek kan worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen. De tenuitvoerlegging kan geschieden overeenkomstig Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba."
Artikel 53a van de Lar luidt:
"Tegen een uitspraak van het Gerecht inzake beroep tegen een beschikking op een bezwaarschrift staat hoger beroep open bij het Hof."
Bij beschikking van 19 februari 2019 heeft de minister de uitzetting van [appellante] bevolen. Daartegen heeft zij op 26 februari 2019 bezwaar gemaakt. Tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar heeft zij op 17 juli 2019 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 november 2019 heeft het Gerecht het beroep gegrond verklaard, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigd en de minister opgedragen opnieuw op het bezwaar te beschikken. Op 27 februari 2020 heeft [appellante] het Gerecht met toepassing van artikel 53 van de Lar verzocht om de minister onder verbeurte van een dwangsom te verplichten gevolg te geven aan de uitspraak van 11 november 2019. Dat verzoek heeft het Gerecht bij uitspraak van 7 december 2020 nietontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat [appellante] geen procesbelang heeft bij haar verzoek omdat de uitzetting ten uitvoer is gelegd en [appellante] zich niet meer in Aruba bevindt. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
2.1. [
[Appellante] betoogt dat er grond is voor doorbreking van het appèlverbod omdat het Gerecht niet heeft onderkend dat zij als gevolg van het uitzettingsbevel schade heeft geleden en daardoor nog steeds een belang heeft bij een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar. Volgens [appellante] heeft het Gerecht het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden en is er daardoor geen eerlijk proces geweest.
2.2.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak van het Gerecht als bedoeld in artikel 53 van de Lar. Hiertegen staat, gelet op artikel 53a van de Lar, geen hoger beroep open bij het Hof (vgl. de uitspraak van 14 december 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7633). Voor doorbreking van een appèlverbod kan aanleiding bestaan als het Gerecht buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (vgl. de uitspraak van het Hof van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:21). Hetgeen [appellante] tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is. De gemachtigde van [appellante] is ter zitting van het Gerecht gehoord en heeft daar namens haar het betoog over de geleden schade naar voren kunnen brengen. Dat het Gerecht dat onvoldoende heeft geacht voor het aannemen van een procesbelang, maakt niet dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden of dat er geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het betoog slaagt niet.
3. Het Hof is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.