ECLI:NL:OGHACMB:2021:346

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
CUR2019H00398
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premieheffing AOV/AWW en gelijkheidsbeginsel voor ABP-pensioen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in 2016 ingezetene was van Curaçao en uitsluitend een ABP-pensioen uit Nederland genoot. De Inspecteur heeft een aanslag in de premieheffing AOV/AWW opgelegd, waarbij het ABP-pensioen in de heffing is betrokken. De belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat deze in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in vergelijkbare gevallen artikel 12a van de Gemeenschappelijke beschikking niet is toegepast. Het Hof oordeelt dat het ABP-pensioen terecht is meegenomen in het premie-inkomen en dat de Inspecteur niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De belanghebbende heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de door hem aangedragen gevallen vergelijkbaar zijn met zijn eigen situatie. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat de aanslag terecht is opgelegd en het bezwaar ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan op 13 september 2021.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2019H00398
Datum uitspraak: 13 september 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],wonende in Curaçao
appellant in hoger beroep (hierna: de belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 7 oktober 2019 in de zaak met BBZ nr. CUR201802963, in het geding tussen de belanghebbende
en
de inspecteur der Belastingen te Curaçao
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur)

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 29 september 2017 een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 100.592, resulterend in een verschuldigd premiebedrag van NAf 16.006.
1.2.
Belanghebbende heeft op 29 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft op 6 september 2018 bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 7 oktober 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.5.
Belanghebbende heeft op 2 december 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7.
De zitting van het Hof heeft op 2 maart 2021 plaatsgevonden te Willemstad. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde [A], en namens de Inspecteur [B].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in het jaar 2016 ingezetene van Curaçao.
2.2.
Belanghebbende geniet in 2016 uitsluitend ABP-pensioen uit Nederland.
2.3.
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2016 heeft de Inspecteur voor het ABP-pensioen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Belanghebbende is daardoor in Curaçao geen belasting verschuldigd.
2.4.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag premieheffing AOV/AWW is het ABP-pensioen wel in de heffing betrokken. Op grond daarvan is de onderhavige aanslag premieheffing aan belanghebbende opgelegd.
2.5.
De Inspecteur heeft de tegen de aanslag ingediende bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft het daartegen gerichte beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Inspecteur door het opleggen van de onderhavige aanslag aan belanghebbende het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij het opleggen van de bestreden aanslag het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden doordat de Inspecteur in een meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen ook ná 2013, op basis van artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking een aanslag premieheffing achterwege heeft gelaten. Belanghebbende heeft in dat verband een tweetal naar zijn mening vergelijkbare gevallen aangedragen.
3.3.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en onder meer gesteld dat de door belanghebbende aangedragen gevallen geen met belanghebbende vergelijkbare gevallen zijn, en dat bovendien in één van die gevallen geen sprake is van toepassing van artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en van de Inspecteur en tot vernietiging van de aanslag.
3.6.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Uitspraak van het Gerecht

Het Gerecht heeft bij uitspraak van 7 oktober 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Gerecht – kort gezegd – geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel) niet slaagt.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tot en met het belastingjaar 2015 bevatte de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) regels ter voorkoming van dubbele belasting. Voor de belastingjaren vanaf 2016 is de Belastingregeling Nederland Curaçao (hierna: Belastingregeling) van toepassing.
5.2.
Op grond van artikel 2 Belastingregeling geldt de Belastingregeling niet voor de premieheffing AOV/AWW.
5.3.
Belanghebbende is als ingezetene van Curaçao verzekerd en premieplichtig voor de AOV en AWW. De verschuldigde premies worden geheven over het door belanghebbende genoten premie-inkomen. Onder het premie-inkomen wordt verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB).
5.4.
Tot het belastbaar inkomen in de zin van de LIB behoort ook het uit Nederland genoten ABP-pensioen. Dit betekent dat Curaçao over dit ABP-pensioen premies AOV/AWW kan heffen. De Inspecteur heeft het ABP-pensioen dan ook terecht in het premie-inkomen begrepen.
5.5.
Tot en met 2013 bepaalde artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting 1976 (P.B. 1976, no. 296, hierna: Gemeenschappelijke beschikking)):
“geen aanslag terzake van premie wordt vastgesteld indien op grond van artikel 41B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 een aanslag terzake van inkomstenbelasting achterwege blijft.”
5.6.
Bij Ministeriële regeling van 21 oktober 2014 (P.B. 2014, no. 98) is artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking vervallen voor de aanslagen premie AOV/AWW voor de jaren vanaf 2014.
5.7.
Evenals in eerste aanleg bij het Gerecht stelt belanghebbende dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat in twee vergelijkbare gevallen artikel 12a Gezamenlijke beschikking wel is toegepast vanaf 2014.
5.8.
Zoals het Gerecht terecht heeft overwogen kan het gelijkheidsbeginsel, buiten de zich hier niet voordoende situaties dat sprake is van een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van begunstigend beleid, slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Deze regel brengt mee dat vergelijkbare gevallen deel moeten uitmaken van een groep, waarbij de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld. Dit betekent dat een beroep op de meerderheidsregel ondersteund dient te worden met de stelling dat in minstens twee vergelijkbare gevallen geen of minder belasting is geheven (vgl. HR 28 september 2018, nr. 17/04088, ECLI:NL:HR:2018:1788). De beoordeling of in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, moet plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet. Bij vergelijkbare gevallen moet het aantal gevallen waarin tot dan toe een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, worden vergeleken met het aantal gevallen waarin tot dan toe de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142).
5.9.
Belanghebbende heeft in dat verband twee – naar zijn mening met belanghebbende vergelijkbare – gevallen aangedragen.
5.10.
Geval 1 betreft een belastingplichtige die evenals belanghebbende, uitsluitend een ABP-pensioen uit Nederland geniet, en daarvoor in zijn aangiftebiljet om toepassing van de regels ter voorkoming van dubbele belasting heeft verzocht.
5.11.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur hierover verklaard dat de aanslagregelend ambtenaar in het automatiseringssysteem ten onrechte heeft vermeld dat de belastingplichtige in geval 1 geen inkomen heeft genoten. Daarop is de standaardbrief inzake artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking aan de betreffende belastingplichtige verzonden. Die standaardbrief is – ten onrechte – na 2013 (nog) niet aangepast in het systeem, aldus de Inspecteur.
5.12.
Daarnaast wijst belanghebbende op een uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 waarin de Inspecteur aan een andere belastingplichtige heeft meegedeeld dat geheel aan het bezwaar tegen de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 wordt tegemoetgekomen (geval 2).
5.13.
Uit de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 blijkt niet dat met toepassing van artikel 12a Gezamenlijke beschikking een aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 achterwege is gebleven. Uit de tot de gedingstukken behorende vermindering blijkt dat het premie inkomen van de belastingplichtige in de uitspraak op bezwaar in geval 2 nader is vastgesteld op NAf 63.314 en de premies AOV/AWW op NAf 11.090. Er is geen sprake van het achterwege laten van een aanslag premieheffing, doch ‘slechts’ een vermindering van een opgelegde definitieve aanslag premies AOV/AWW. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur hierover geloofwaardig verklaard dat in dit geval sprake was van een opgelegde taxatieve aanslag, welke in bezwaar is verminderd. Aangezien in geval 2 geen sprake is van toepassing van artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking, is geval 2 derhalve niet vergelijkbaar met de situatie van belanghebbende.
5.14.
Bovendien moet, zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, de beoordeling van de meerderheidsregel plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet, in dit geval dus per 29 september 2017. De door belanghebbende genoemde gevallen 1 en 2 hebben zich nadien voorgedaan, zodat deze gevallen niet in de vergelijking betrokken kunnen worden.
5.15.
Dat – zoals belanghebbende ter zitting van het Hof nog heeft gesteld – er naast de twee aangevoerde gevallen nog (vele) andere gevallen zijn, waarin de Inspecteur op jaren na 2013 ten onrechte artikel 12a Gemeenschappelijke beschikking heeft toegepast, is door belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Slotsom
5.16.
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx, als griffier.
De beslissing is op 13 september 2021 in het openbaar uitgesproken. Wegens ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Toelichting op de rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld en in veel gevallen verplicht (zie daarover
www.hogeraad.nl). Daarvoor is echter een geschikt inlogmiddel nodig. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het betreffende webportaal. Zij kunnen, zolang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken per post procederen, zoals hiervoor vermeld.