ECLI:NL:OGHACMB:2021:241

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
CUR2021H00080
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidstelling voor proceskosten in herroepingsprocedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een incident tot het stellen van zekerheid voor proceskosten. De vennootschap BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited, gevestigd in Jersey, heeft verzocht om zekerheidstelling voor proceskosten in een herroepingsprocedure. De verzoekster in de hoofdzaak, aangeduid als [geïntimeerde], heeft op 12 maart 2021 een verzoekschrift ingediend tot herroeping van een eerdere beschikking van het Hof. BNP heeft in haar verweerschrift tevens verzocht om zekerheidstelling, omdat [geïntimeerde] in Monaco woont en er geen uitzondering van toepassing zou zijn volgens artikel 122 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het Hof heeft de argumenten van [geïntimeerde] tegen de verzoeken van BNP beoordeeld, waaronder de stelling dat artikel 122 Rv niet van toepassing zou zijn op deze procedure. Het Hof heeft geoordeeld dat de strekking van artikel 122 Rv ook van toepassing is op deze herroepingsprocedure, en dat [geïntimeerde] als eiseres in de zin van dit artikel moet worden aangemerkt. Het Hof heeft de verzoeken van BNP voor zekerheidstelling gedeeltelijk toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de hoofdzaak is naar de rol van 21 september 2021 verwezen voor akte uitlating over de zekerheidsstelling.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESCHIKKING
in het incident tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten ex artikel 122 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder Rv) van:
de vennootschap naar buitenlands recht
BNP PARIBAS JERSEY TRUST CORPORATION LIMITED,
gevestigd in Bailiwick of Jersey, Verenigd Koninkrijk,
hierna te noemen: BNP,
verweerster in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
gemachtigden: mrs. W. Princée en M. Hammoud,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonend in Monaco,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
verzoekster in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en M. Janssen.

1.Het verloop van de procedure

1.1. [
[geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift met producties - ingekomen ter griffie van
het Hof op 12 maart 2021 – op de voet van art. 429r Rv verzocht om herroeping van de beschikking van het Hof met registratienummers CUR201900775 – CUR2019H00349 van 14 april 2020.
2.2.
BNP heeft een verweerschrift tevens verzoek tot het stellen van zekerheid met producties ingediend. Het verzoek strekt tot het stellen van zekerheid ten gunste van BNP voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in de herroepingsprocedure veroordeeld zou kunnen worden, alsmede voor onbetaald gebleven proceskosten waartoe zij in eerdere aanverwante procedures jegens BNP is veroordeeld, zulks door een bankgarantie te doen stellen bij een in Curaçao gevestigde gerenommeerde bank voor NAf 82.641,44, althans NAf 45.000,=, althans een door het Hof te bepalen bedrag met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in het incident.
2.3. [
geïntimeerde] heeft bij antwoord-akte verzocht BNP in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van BNP in de kosten van het incident.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beschikking van het Hof van 14 april 2020 waarvan [geïntimeerde] in de hoofdzaak de herroeping verzoekt, is de op vordering van BNP gegeven beschikking van het Gerecht van eerste aanleg in Curaçao van 29 augustus 2019 bevestigd, met dien verstande, dat daarbij het dictum van de beschikking van het Gerecht is komen te luiden:
“(…)
5.1
erkent de Jersey Trial Judgment, de Act of Court en de WWFDO van de Royal Court van Jersey van 11 september 2017, zoals door BNP verzocht;
5.2.
verleent BNP het verzochte verlof om voornoemde Trial Judgment en Act of Court jegens Crociani[[geïntimeerde]; Hof]
in Curaçao ten uitvoer te leggen;
(…)”
2.2.
BNP heeft aan het verzoek om zekerheidstelling in de herroepingsprocedure ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in Monaco woont en dat geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in art. 122 lid 2 Rv. Zij verzoekt het beloop van het bedrag waarvoor in de hoofdzaak zekerheid moet worden verstrekt vast te stellen op 2 x NAf. 9.000 voor de eerste fase van de procedure en 3 x NAf 9.000 voor de tweede fase, uitgaande van een liquidatietarief 11, per saldo NAf 45.000 en om het beloop van het bedrag waarvoor zekerheid moet worden verstrekt tot verhaal van eerder onbetaald gebleven proceskosten vast te stellen op NAf 37.641,44.
2.3. [
geïntimeerde] heeft achtereenvolgens als verweren gevoerd:
(i) dat art. 122 Rv niet van toepassing is op een procedure ex art. 429r Rv; althans
(ii) dat zij als oorspronkelijk verweerster moet worden beschouwd in de zin van art. 279 onder a. Rv; althans,
(iii) dat verhaal in Curaçao mogelijk zal zijn; althans,
(iv) dat voor het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld, aansluiting moet worden gezocht bij de proceskostenveroordeling van NAf 6.000 in de beschikking waarvan de herroeping wordt verzocht.
Ad (i)
2.4.
Art. 122 lid 1 Rv bepaalt - voor zover hier van belang - dat de eiser die hier te lande geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, op vordering van de wederpartij zekerheid stelt voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. De strekking van deze bepaling is te voorkomen dat een gedaagde wordt geconfronteerd met een oninbare proceskostenveroordeling in verband met het ontbreken van de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging daarvan in het land waar de eiser zijn woonplaats heeft.
2.5.
Mede gelet op de hiervoor vermelde strekking moet worden aangenomen dat art. 122 Rv ook van toepassing is op procedures als bedoeld in titel 2, afdeling 10 van boek 1 Rv (ECLI:NL:HR:2019:1580). De verweerder in een dergelijke procedure loopt immers eenzelfde risico dat hij met een oninbare proceskostenveroordeling blijft zitten als de gedaagde in een procedure bedoeld in titel 2, afdeling 3 van boek 1 Rv en verdient daarom eenzelfde bescherming van art. 122 Rv. Het verweer faalt.
Ad (ii)
2.6.
Art. 279 onder a. Rv bepaalt dat de oorspronkelijk gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet is gehouden tot het stellen van zekerheid. [geïntimeerde] betoogt dat zij verweerster was in eerste aanleg en derhalve als appellante in hoger niet gehouden was tot het stellen van zekerheid. In de herroepingsprocedure heeft zij die positie behouden. Daartoe wijst zij erop dat als het verzoek tot herroeping wordt toegewezen, zij opnieuw als oorspronkelijk verweerster, eiseres wordende in hoger beroep, heeft te gelden.
2.7.
Het betoog gaat niet op. In de herroepingsprocedure gaat het over een eis die is gebaseerd op bedrog, valse stukken en/of het valselijk achterhouden van stukken (art. 382 Rv). De oorspronkelijke eis blijft buiten beschouwing. Die is pas - en alleen dan – weer aan de orde als de eis tot herroeping slaagt. Het is daarom wel degelijk gerechtvaardigd om [geïntimeerde] in de (eerste fase van de) herroepingsprocedure als eiseres in de zin van art. 122 Rv aan te merken. Daaraan doet niet af dat als haar verzoek slaagt zij weer als oorspronkelijk verweerster en appellante in hoger beroep heeft te gelden.
Ad (iii)
2.8.
Niet is in geschil dat [geïntimeerde] aandelen heeft in de Curaçaose vennootschap Croci N.V. Volgens BNP - onder verwijzing naar de jaarstukken - hebben die aandelen echter een negatieve waarde. Bovendien heeft zij voor een bedrag van USD 115 miljoen op die aandelen beslag doen leggen ter executie van de uitspraken die onderwerp zijn van de beschikking die [geïntimeerde] herroepen wil hebben. BNP concludeert dat de aandelen onvoldoende zekerheid bieden voor verhaal van een proceskostenveroordeling in de hoofdzaak.
2.9.
Tegenover dit betoog had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om aan te tonen dat de aandelen voldoende waard zijn om daarop een mogelijke kostenveroordeling te verhalen. Dat volgt - anders dan [geïntimeerde] wil doen geloven - niet reeds uit het feit dat BNP kosten maakt om door beslaglegging een andere substantiële vordering op die aandelen te verhalen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen rechtsregel BNP ertoe verplicht om bij de executie van dat beslag voorrang te geven aan verhaal van een proceskostenveroordeling in deze zaak. Het beroep van [geïntimeerde] op de regel van art. 6:44 BW gaat dan ook niet op. Voor de toepasselijkheid daarvan is vereist dat het om betaling van een op een
bepaalde(lees: zelfde) verbintenis toe te rekenen geldsom gaat; daarvan is waar het de verbintenis tot betaling van USD 115 miljoen en een mogelijke proceskostenveroordeling in deze zaak aangaat geen sprake. Ook dit verweer heeft dus geen succes.
Ad (iv)
2.10.
Op zichzelf is juist dat in de beschikking waarvan [geïntimeerde] de herroeping verlangt een proceskostenveroordeling is uitgesproken van NAf 6.000. Dat is echter geen aanleiding om in het kader van dit incident op voorhand af te wijken van het – zo is niet in geschil - toepasselijke liquidatietarief 11. In zoverre faalt het verweer. Het of ziet wel aanleiding om de vordering alleen voor de twee punten van de door partijen zogenoemde eerste fase toe te wijzen. Indien van bedrog, valse stukken en/of het achterhouden van stukken mocht zijn gebleken en een herroeping volgt, dient in de tweede fase van de herroepingsprocedure, desgewenst en voor zover aan de orde, een nieuw verzoek tot zekerheidsstelling te worden ingediend. Het Hof acht het in deze voorbarig om op de uitkomst van de eerste fase te anticiperen.
2.11.
Tegen de gevraagde zekerheid voor onbetaald gebleven proceskosten in eerdere aanverwante procedures is geen verweer gevoerd. Art. 122 Rv ziet echter alleen op zekerheidstelling voor rechtstreeks uit de desbetreffende instantie voortvloeiende proceskosten, zoals de Hoge Raad met betrekking tot het parallelle art. 224 Nederlands Rv onlangs nog heeft bevestigd (ECLI:NL:HR:2021:651). In zoverre is het verzoek dus niet toewijsbaar. Nu evenmin is gesteld of gebleken dat de onbetaald gebleven proceskosten zijn aan te merken als schadevergoeding tot betaling waarvan [geïntimeerde] veroordeeld zou kunnen worden, is het verzoek evenmin op die grond toewijsbaar.
2.12.
De slotsom is dat het verzoek tot het bedrag van 2 x NAf 9.000 als na te
melden zal worden toegewezen. Uiterlijk 31 augustus 2021 zal zekerheid dienen te worden gesteld in de na te melden zin. [geïntimeerde] zal als de in het debat grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
veroordeelt [geïntimeerde] tot het uiterlijk op 31 augustus 2021 stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in de hoofdzaak veroordeeld zou kunnen worden door het doen stellen van een bankgarantie door een gerenommeerde Curaçaose bank voor een bedrag van NAf 18.000,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van dit incident aan de zijde van BNP gevallen, tot op heden begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
verwijst de hoofdzaak naar de rol van 21 september 2021 voor akte uitlating zekerheidsstelling zijdens [geïntimeerde].
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, O. Nijhuis en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 29 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.