Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
"Degene die het gezag over een in Curaçao woonachtige jongere uitoefent, en degene die met de feitelijke verzorging van een zodanige jongere is belast, zijn verplicht zorg te dragen voor:
a. de inschrijving van die jongere als leerling van een school, en
b. het door die jongere bijwonen van de voor die jongere bestemde lessen op de school, bedoeld in onderdeel a."
Artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtslandsverordening luidt:
"Het bestuurscollege [de minister] verleent op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen ontheffing van de in dat lid bedoelde verplichtingen, indien die personen overwegende bezwaren hebben tegen de richting van alle in het desbetreffende eilandgebied aanwezige scholen waarop de jongere de lessen zou kunnen bijwonen en zij aantonen dat de jongere op een andere wijze voldoende onderwijs geniet."
Verder heeft de minister in die beschikking opgenomen dat de regering het belang van thuisonderwijs inziet en dat de Leerplichtlandsverordening daartoe zal worden aangepast. Vooruitlopend daarop biedt de minister aan dat de kinderen bij wijze van pilotproject onder voorwaarden thuisonderwijs kunnen krijgen. Die voorwaarden zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking. [appellant] diende vóór 23 augustus 2018 kenbaar te maken of hij wilde overgaan tot thuisonderwijs op basis van de gestelde voorwaarden.
Bij brief van 22 augustus 2018 heeft [appellant] aan de minister medegedeeld het niet eens te zijn met het oordeel dat zijn kinderen niet in aanmerking komen voor een ontheffing en dat hij niet wenst deel te nemen aan het pilotproject.
Gelet op de wezenlijke overeenkomst tussen artikel 5, aanhef en onderdeel b, van de Leerplichtwet 1969 en artikel 4, tweede lid, van de Leerplichtlandsverordening ziet het Hof aanleiding aan te sluiten bij deze vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Het Hof stelt vast dat de overwegende bezwaren van [appellant] zijn gelegen in de inrichting van het regulier onderwijssysteem in Curaçao, omdat dat systeem volgens hem niet aansluit op de onderwijsbehoefte van zijn kinderen en daardoor niet bevorderlijk is voor hun algemene en didactische ontwikkeling. In de door [appellant] overgelegde wetenschappelijke beschouwingen vindt het Hof onvoldoende steun voor het oordeel dat de rechtsontwikkeling in die zin is voortgegaan dat dergelijke pedagogisch-didactische bezwaren gelijk moeten worden gesteld met een fundamentele oriëntatie, zoals religieuze of levensbeschouwelijke bezwaren. Het Gerecht heeft dan ook terecht overwogen dat de bezwaren van [appellant] niet zijn aan te merken als overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs, maar tegen de inrichting daarvan. Het betoog slaagt niet.
Ook betoogt hij dat op grond van artikel 21, vierde lid, van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: de Staatsregeling) aan ouders die dat willen ontheffing moet worden verleend en de toegang tot de IVIOWereldschool moet worden gefaciliteerd. Dat volgt uit de zinsnede "tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven".
"Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging."
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het IVRK luidt:
"De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op:
a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind;"
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het IVRK zijn geen normen neergelegd die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de bestuursrechter direct toepasbaar zijn.
"Er wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij landsverordening te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven."
Blijkens de memorie van toelichting omschrijft deze bepaling de plicht van de overheid om voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs te geven. Dit onderwijs moet in een genoegzaam aantal scholen worden gegeven. Genoegzaam aantal scholen houdt onder meer in dat er een redelijke spreiding van deze scholen met voldoende capaciteit moet bestaan. Wel moet afwijking mogelijk zijn indien er in een bepaalde omgeving niet voldoende interesse bestaat voor een openbare lagere school. In dat geval is de overheid echter verplicht om aan degenen die wel openbaar lager onderwijs willen volgen de gelegenheid daartoe te geven, aldus de memorie van toelichting.
Gelet hierop kan ook aan artikel 21, vierde lid, van de Staatsregeling niet een recht worden ontleend op een ontheffing van de leerplicht of toegang tot de IVIOWereldschool. Het betoog slaagt niet.