ECLI:NL:OGHACMB:2021:184

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AUA2019H00256
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om erkenning van de Nederlandse nationaliteit en de rol van de autoriteiten in het Koninkrijk

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een verzoekster die de erkenning van haar Nederlandse nationaliteit aanvecht. De zaak is ontstaan uit een eerdere tussenbeschikking van 15 december 2020, waarin het Hof al had geoordeeld dat er geen sprake was van 'bezit van staat'. De verzoekster, die in Aruba woont, heeft in haar akte van 3 mei 2021 aangevoerd dat zij geen schuld heeft aan de situatie, aangezien zij minderjarig was ten tijde van de handelingen van haar moeder. Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, en het Hof heeft zijn voorlopige oordeel bevestigd.

De zaak heeft ook een bredere context, waarbij het Hof verwijst naar een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 20 december 2019, waarin vragen werden gesteld over de tijdsgrenzen voor het betwisten van de Nederlandse nationaliteit. Het Hof wijst op de problematiek die zich voordoet in het Caribisch gebied, waar in het verleden vaak geen buitenlandse geboorteaktes werden opgevraagd bij aanvragen voor paspoorten. Dit heeft geleid tot situaties waarin nu, jaren later, de nationaliteit van individuen wordt betwist, wat hen in een onzekere positie plaatst.

Het Hof dringt aan op een ongeschreven regel van de Hoge Raad, die zou moeten bepalen dat eenmaal ingeschreven nationaliteit niet meer betwist kan worden door de autoriteiten, vooral in gevallen waar de betrokkenen te goeder trouw zijn. De zaak is aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de gestelde vragen, en partijen zijn uitgenodigd om hun standpunten te verduidelijken in een rolzitting op 18 januari 2022.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2021 BESCHIKKING NO.
Registratienr.: AUA2019H00256
Uitspraak: 6 juli 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[Appellante]dan wel
[Naam],
wonende in Aruba,
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.F. Falconi,
belanghebbenden:
3. de Minister belast met Vreemdelingenzaken van Aruba,
4. de Minister belast met Justitie van Aruba,
5. het Openbaar Ministerie van Aruba,
6. de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie, hierna: IND,
7. het Hoofd Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Aruba.

1.Verder verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop tot dan toe verwijst het Hof naar zijn tussenbeschikking van 15 december 2020.
1.2.
Op 19 januari 2021 heeft het OM een akte genomen.
1.3.
Op 3 mei 2021 heeft verzoekster een akte genomen.
1.4.
Op 11 mei 2021 heeft het OM een antwoordakte genomen, met producties, waaronder adviezen van de IND.
1.5.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
Verzoekster heeft geen nadere gegevens verschaft die duiden op ‘bezit van staat’. Het Openbaar Ministerie concludeert tot afwijzing van het verzoek.
2.2
Het Hof maakt zijn voorlopig oordeel dat in dit geval van bezit van staat geen sprake is (tussenbeschikking van 15 december 2020, rov. 2.18) tot eindoordeel.
2.3
In haar akte van 3 mei 2021 stelt verzoekster geen schuld te hebben aan de situatie; zij was minderjarig ten tijde van de handelswijze van haar moeder. Verzoekster is bijna 22 jaar door het leven gegaan als Nederlandse en verzoekt het Hof op humanitaire gronden haar ter wille te zijn.
2.4
Bij beschikking van 4 mei 2021 in de Sint Maartense zaak-Lake (ECLI:NL:OGHACMB:2021:108) heeft het Hof prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De eerste vraag luidt:
Moet ten aanzien van personen die door de autoriteiten lange tijd als Nederlander zijn aangemerkt – in de woorden van de Hoge Raad, NJ 1984/650: indien ‘niet blijkt dat de … autoriteiten ooit in twijfel hebben getrokken dat aan klaagster en haar moeder de achternaam V. en de Nederlandse nationaliteit toekwamen’) een grens in de tijd worden aangelegd aan betwisting door de autoriteiten van het Nederlanderschap? En zo ja, welke?
2.5
Het Hof gaf daarbij de volgende toelichting:
2.11
In de onderhavige zaak wordt 77 jaren teruggegaan: tot 6 januari 1945, de dag van erkenning van wijlen de moeder van wijlen oorspronkelijk verzoeker door een Fransman in het Franse Saint Martin; en 64 jaren: tot 27 december 1958, de dag van erkenning van wijlen de moeder door de Nederlander [Naam 2] in het Nederlandse Sint Maarten.
2.12
In de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2036, NJ 2020/99, rov. 2.12.5 hoefde de vraag of in verband met de toepasselijkheid van een algemeen beginsel van Unierecht de 12-jarige termijn van artikel 14 lid 1, tweede zin, RwNed zich voor analogische toepassing leent niet te worden beantwoord.
2.13
Dat in het geheel geen beperking geldt ten aanzien van een geval als het onderhavige (twintig jaren, dertig jaren, overlijden?) is onbevredigend. Zie H.U. Jessurun d’Oliveira, Laat de oude koeien in de sloot, Asiel & Migrantenrecht 2020-5, p. 233:
‘Bij frauduleuze verkrijging van de Nederlandse nationaliteit mag de minister na twaalf jaar die nationaliteit niet meer intrekken (artikel 14 (1) RWN). Heeft men daarentegen te goeder trouw gedacht de Nederlandse nationaliteit te bezitten, dan kan men levenslang op de koffie komen'.
Het Hof voegt hieraan toe dat zelfs de kleinkinderen ‘op de koffie’ kunnen worden uitgenodigd.
2.14
Naar de indruk van het Hof gaat het hier om een typisch Caribisch probleem in het Koninkrijk. In het verleden vroegen kennelijk de Caribische ambtenaren van de burgerlijke stand en het bevolkingsregister/de basisadministratie persoonsgegevens in het algemeen niet om overlegging van buitenlandse geboorteaktes; deze waren in de 20e eeuw ook moeilijker verkrijgbaar dan thans. Op enig moment is men – al dan niet onder Nederlandse druk (PIVA-project: het programma voor de vernieuwing van de persoonsinformatievoorziening binnen het openbaar bestuur van de Nederlandse Antillen en Aruba) – de ‘puntjes op de i’ gaan zetten en wordt bij aanvragen van een paspoort of verlenging daarvan alsnog verlangd dat de buitenlandse geboorteakte wordt overgelegd. Klopt er iets niet, dan wordt een (nieuw) paspoort geweigerd, wordt de inschrijving van de Nederlandse nationaliteit doorgehaald en de ingeschreven geslachtsnaam gewijzigd.
2.15
Voor de inmiddels volwassen kinderen – die in de regel te goeder trouw zijn (in tegenstelling tot hun moeder of ouders) – is dit een donderslag bij heldere hemel. Zij hebben het gevoel dat hun bestaanszekerheid hen wordt ontnomen. Zie de verklaring die in de thans gelijktijdig aan de Hoge Raad voorgelegde zaak-[Naam 3] door verzoekster – die werkt bij de Kustwacht – ter zitting is overgelegd; in tranen was zij niet in staat deze voor te lezen. Al vele jaren heeft het Hof te maken met ter zitting door emoties overmande verzoekers, veelal eerzame burgers die op een der Caribische eilanden van het Koninkrijk carrière hebben gemaakt.
2.16
Het Hof wil daarom erop aandringen dat de Hoge Raad ten behoeve van deze inmiddels meerderjarige kinderen, die geen schuld dragen, een ongeschreven regel formuleert, inhoudende dat op enig moment nadat de Nederlandse nationaliteit is ingeschreven in bevolkingsregister/basisadministratie persoonsgegevens deze niet langer mag worden betwist door de met de uitvoering van de RWN belaste autoriteiten (die ook nog veelal in het verleden een steekje hebben laten vallen).
2.6
Het door de Hoge Raad te geven antwoord op deze eerste vraag zal op de door verzoekster aangevoerde gronden ook relevant kunnen zijn in de onderhavige zaak. Het Hof zal daarom de onderhavige zaak aanhouden opdat partijen bij akte kunnen reageren op het antwoord van de Hoge Raad. Verdere aanhouding is mogelijk, afhankelijk van de tijd die de Hoge Raad nodig heeft.
2.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof:
- geeft partijen de gelegenheid gelijktijdig de in rov. 2.5 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting in Aruba van 18 januari 2022;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.