In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld, gaat het om de verdeling van pensioenrechten na echtscheiding. De appellante, een vrouw wonende in Nederland, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar vorderingen werden afgewezen. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij op 15 september 2020 een tussenvonnis werd uitgesproken waarin de vrouw haar eis wijzigde. De man, de geïntimeerde, heeft zich verzet tegen deze wijziging, onder andere op basis van de eisen van een goede procesorde en de twee-conclusieregel. Het Hof overweegt dat de verandering van eis niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde en dat de jurisprudentie waarop de man zich beroept niet zonder meer van toepassing is op deze zaak. Het Hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op een maandelijkse pensioenuitkering en dat de man de vrouw moet vergoeden voor achterstallige betalingen. Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de man in de gelegenheid wordt gesteld om aanvullende informatie van het pensioenfonds te verkrijgen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.