ECLI:NL:OGHACMB:2021:13

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
SXM2020H00102
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOV-pensioen in strijd met legaliteitsbeginsel door intrekking regeling overgangsvoordelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering (USZV) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft de korting op het ouderdomspensioen van de geïntimeerde, die in 2001 een ouderdomspensioen was toegekend met fictieve verzekerde jaren. USZV had in 2019 een herziene korting van 22% toegepast, wat leidde tot bezwaar van de geïntimeerde. Het Gerecht verklaarde het bezwaar gegrond en droeg USZV op om binnen vier weken een nieuwe beschikking te nemen. USZV ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de artikelen 40 tot en met 43 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) per 1 januari 2013 zijn vervallen. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag meer is voor het intrekken van de toegekende fictieve verzekerde jaren. Het Hof oordeelt dat de intrekking van de fictieve verzekerde jaren door USZV in strijd is met het legaliteitsbeginsel, omdat de intrekking niet op een geldige wettelijke basis is gestoeld. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, maar met de nuance dat USZV bij het nemen van de nieuwe beschikking de overwegingen van het Hof in acht moet nemen.

De beslissing van het Hof houdt in dat USZV de proceskosten van de geïntimeerde moet vergoeden, en dat de eerder toegekende fictieve verzekerde jaren niet ingetrokken hadden mogen worden. Dit heeft implicaties voor de rechten van de geïntimeerde op zijn ouderdomspensioen, dat niet verlaagd had mogen worden op basis van de vervallen artikelen van de LvAOV.

Uitspraak

SXM2020H00102
Datum uitspraak: 15 januari 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering (hierna: USZV),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
24 juli 2020 in zaak nr. SXM201900786, in het geding tussen:
[geïntimeerde], wonend in [woonplaats],
en
USZV
Procesverloop
Bij beschikking van 2 januari 2019 heeft USZV met ingang van 1 februari 2014 een herziene korting toegepast van 22% op het aan [geïntimeerde] toegekende ouderdomspensioen.
Bij beschikking van 20 juni 2019 heeft USZV het door [geïntimeerde] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2020 (ECLI:NL:OGEAM:2020:63) heeft het Gerecht het door [geïntimeerde] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en USZV opgedragen om binnen vier weken een nieuwe beschikking op het bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft USZV hoger beroep ingesteld.
[geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld in Curaçao op 8 december 2020. USZV was vertegenwoordigd door mr. D.C. Daal, advocaat, en R. Rodriguez, werkzaam bij USZV, en [geïntimeerde] door mr. G. Hatzmann, advocaat.
Overwegingen
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
[geïntimeerde] is op [geboortedatum] 1941 geboren op [land van herkomst] en heeft daar tot 1964 gewoond. Vervolgens heeft hij tot 1970 in Nederland gewoond. Daarna is hij naar Sint Maarten verhuisd. Sinds 1 januari 2014 woont hij weer in Nederland. Op 23 april 2001 heeft [geïntimeerde] de leeftijd van 60 jaar bereikt en sindsdien ontvangt hij op grond van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (hierna: LvAOV) een ouderdomspensioen van 88% van het maximaal toe te kennen pensioenbedrag. Bij de beschikking van 2 januari 2019 heeft USZV de korting van 12% met ingang van 1 februari 2014 herzien naar 22%. De korting is verhoogd omdat [geïntimeerde] sinds 1 januari 2014 in Nederland woont en daarmee niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 42 van de LvAOV (oud).
Het Gerecht is in de uitspraak van 24 juli 2020 - stilzwijgend - uitgegaan van de toepasselijkheid van het overgangsrecht in de artikelen 40 tot en met 43 van de LvAOV (oud). Vervolgens heeft het Gerecht geoordeeld dat de korting op het pensioenbedrag in strijd is met artikel 1 van het Protocol (hierna: EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat artikel 42 van de LvAOV (oud) onvoldoende wettelijke basis biedt voor de in geding zijnde inmenging in het recht van [geïntimeerde] op een ongestoord genot van zijn eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP.
USZV betoogt in hoger beroep in de eerste plaats dat geen sprake is van eigendomsrechten dan wel van een inmenging daarin. Volgens USZV gaat het om een genot van voordelen waaraan op grond van de artikelen 40 tot en met 43 van de LvAOV (oud) voorwaarden zijn verbonden. Als wel sprake zou zijn van inmenging in eigendomsrechten, dan is dat bij wet voorzien omdat de artikelen 40 tot en met 43 van de LvAOV (oud) een duidelijke basis bieden voor het verval van het genot op de zogenoemde overgangsvoordelen bij een emigratie. Daarbij is er sprake van een "fair balance" tussen de inbreuk op het individuele en die op het algemene belang, aldus USZV.
Het Hof komt, ambtshalve, tot de volgende beoordeling.
5.1. Het Hof stelt vast dat de LvAOV per 1 januari 2013 is gewijzigd, waarbij de artikelen 40 tot en met 43 zijn vervallen. De in die artikelen geregelde overgangsvoordelen houden in dat degene die nog niet de leeftijd van vijftien jaar had bereikt op het moment dat de LvAOV in werking trad, geacht wordt verzekerd te zijn geweest voor de periode tussen het bereiken van die leeftijd en de inwerkingtreding van de LvAOV (hierna: fictieve verzekerde jaren). Een voorwaarde voor het toekennen van fictieve verzekerde jaren is dat de verzekerde gedurende zes jaren na het bereiken van de 54-jarige leeftijd in de Nederlandse Antillen heeft gewoond (hierna: zes-jareneis). Het Hof herinnert er daarbij voor de goede orde aan dat aan de zes-jareneis ook nu nog steeds kan worden voldaan. Daarnaast bepaalde artikel 42 van de LvAOV (oud) dat de overgangsvoordelen uitsluitend toekomen aan degene die Nederlander is en in de Nederlandse Antillen woont (hierna: actuele wooneis).
5.2. USZV heeft zich op het standpunt gesteld dat de artikelen 40 tot en met 43 van de LvAOV (oud) ondanks het vervallen daarvan nog steeds kunnen worden toegepast. Daarvoor verwijst USZV naar de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 2 juni 2017 (ECLI:NL:OGEAC:2017:197). In die uitspraak heeft het Gerecht overwogen dat de fictieve verzekerde jaren die op basis van de (in die zaak: Curaçaose) LvAOV zijn toegekend verkregen rechten betreffen, waarvan de aantasting als schending van een eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het EP moet worden aangemerkt. Omdat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Curaçaose LvAOV geen argumentatie is opgenomen voor het vervallen van de overgangsbepalingen per 1 maart 2013, is een legitieme doelstelling voor de inbreuk in het algemeen belang niet vast te stellen en wordt die geacht te ontbreken. Daarmee is de inbreuk op de betrokken eigendomsrechten ongeoorloofd. Hieraan heeft het Gerecht het gevolg verbonden dat de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) de vervallen artikelen wegens strijd met het EVRM niet mocht toepassen, zodat de SVB de overgangsbepalingen integraal bij haar beoordeling had moeten betrekken. Daarbij tekende het Gerecht aan dat de overgangsbepalingen, in het bijzonder de artikelen 40, eerste lid, en 42 van de LvAOV (oud), een samenhangend geheel vormen die in onderling verband moeten worden begrepen, waardoor deze bepalingen zich niet lenen voor een gedeeltelijke buitentoepassinglating. Het Gerecht heeft vervolgens, uitgaande van de toepasselijkheid van de overgangsbepalingen, zelf in de zaak voorzien na te hebben onderzocht of in het daar voorliggende geval de SVB artikel 42 van de LvAOV (oud) op juiste wijze had toegepast.
5.3. Het Hof volgt het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao dat de overgangsbepalingen nog steeds kunnen worden toegepast, niet. Het Hof kan er niet aan voorbijzien dat die bepalingen zijn vervallen. Dit betekent dat een wettelijke grondslag voor het intrekken van toegekende fictieve verzekerde jaren ontbreekt. Het vervallen van de overgangsbepalingen leidt er overigens niet toe dat een verzekerde geen aanspraak meer maakt op de fictieve verzekerde jaren die daaraan voorafgaand waren toegekend. Deze fictieve verzekerde jaren zijn toegekend bij een in rechte onaantastbare beschikking tot toekenning van een ouderdomspensioen. Het vervallen van een wettelijke bepaling heeft, tenzij anders is bepaald, niet tot gevolg dat alle op grond daarvan tot stand gebrachte onherroepelijke rechtsgevolgen vervallen. Het Hof begrijpt uit de gedingstukken dat USZV hier in de uitvoeringspraktijk ook van uitgaat. Het Hof is zich er verder van bewust dat het vervallen van de overgangsbepalingen ook meebrengt dat er geen wettelijke grondslag meer is voor het alsnog toekennen van fictieve verzekerde jaren als aan de zes-jareneis is voldaan, maar begrijpt uit de gedingstukken dat USZV in de uitvoeringspraktijk dit in voorkomend geval niettemin wel doet. Het is zich er evenzeer van bewust dat het vervallen van de mogelijkheid om toegekende fictieve verzekerde jaren in te trekken, onder omstandigheden het gevolg kan hebben dat deze in twee landen van het Koninkrijk meetellen bij de vaststelling van een ouderdomspensioen. Al deze - onwenselijke - effecten kunnen echter eenvoudig worden hersteld door de artikelen 40 tot en met 43 opnieuw op te nemen in de LvAOV.
5.4. Het voorgaande betekent voor de specifieke situatie van [geïntimeerde] het volgende. Bij in rechte onaantastbare beschikking van 25 mei 2001 is aan [geïntimeerde] een ouderdomspensioen toegekend waarbij aan hem op grond van het (toen nog geldende) artikel 40 van de LvAOV (oud) in totaal vier fictieve verzekerde jaren zijn toegekend. Bij de beschikking van 2 januari 2019 heeft USZV de vier fictieve verzekerde jaren ingetrokken omdat [geïntimeerde] sinds zijn inschrijving in Nederland niet meer aan de actuele wooneis voldoet als bedoeld in het (toen al vervallen) artikel 42 van de LvAOV (oud). Uit wat het Hof hiervoor, onder 5.3, heeft overwogen volgt dat voor die intrekking een wettelijke grondslag ontbreekt. Gelet hierop heeft USZV in strijd met het legaliteitsbeginsel gehandeld door het aan [geïntimeerde] bij de beschikking van 25 mei 2001 toegekende pensioen te verlagen met toepassing van het vervallen artikel 42 van de LvAOV (oud). Om deze reden slaagt het hoger beroep van USZV niet.
6. De aangevallen uitspraak dient, op een andere grond dan de door het Gerecht gehanteerde grond, te worden bevestigd. USZV moet opnieuw op het door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar beslissen met inachtneming van wat het Hof in deze uitspraak heeft overwogen.
6.1. USZV moet worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] (ook) in het hoger beroep, vast te stellen op een bedrag van NA
f1.400,- (NA
f700,- voor het indienen van het verweerschrift en NA
f700,- voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak, met dien verstande dat USZV bij het binnen vier weken nemen van de nieuwe beschikking op bezwaar niet de overwegingen van het Gerecht in de aangevallen uitspraak in acht moet nemen maar de overwegingen van het Hof in deze uitspraak;
II.
veroordeelthet Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering tot vergoeding van bij [geïntimeerde] in verband met het hoger beroep van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekering opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f1.400,-, geheel toe te kennen voor door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2021.

BIJLAGE

Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 1. Bescherming van eigendomIedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (AB 2013, GT nr. 520)

[tekst vanaf 1 januari 2013]

Hoofdstuk II De kring van de verzekerdenArtikel 5

1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening is degene, die de leeftijd van 15 jaar, doch niet die van 60 jaar heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch in de inkomstenbelasting wordt aangeslagen als in Sint Maarten wonende belastingplichtige;
c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten Sint Maarten te wonen, doch ter zake van buiten Sint Maarten verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van Sint Maarten, mits hij Nederlander is.
[…]
Hoofdstuk III Het ouderdomspensioenParagraaf 1. Het recht op ouderdomspensioenArtikel 6
Degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, heeft overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Artikel 7
1. Het ouderdomspensioen bedraagt NAf 674,- per maand.
[…]
Artikel 8
1. Op het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, gelegen vóór 1 januari 1975, van 2 1/8% voor elk kalenderjaar tussen 1975 en 31 december 1990, en van 2 2/9 % voor elk kalenderjaar na 31 december 1990, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.
2. Op het bedrag, genoemd in artikel 7, eerste lid, wordt een korting toegepast van 3% voor elke jaarpremie ingevolge deze landsverordening, die de pensioengerechtigde schuldig nalatig is geweest te betalen.
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden, gehoord de Bank, regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van jaarpremies tot gehele jaarpremies en van gedeelten van kalenderjaren, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede artikel 7a, tot gehele kalenderjaren.
4. Na de korting, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt het ouderdomspensioen afgerond op volle guldens.
[…]
HOOFDSTUK VII Overgangsbepalingen
Artikel 40
[vervallen]
Artikel 41
[vervallen]
Artikel 42
[vervallen]
Artikel 43
[vervallen]
Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering Nederlandse Antillen (P.B. 1960, no. 83)
[tekst tot 1 januari 2013]

Hoofdstuk VII OvergangsbepalingenArtikel 401. Degene, die voor het in werking treden van artikel 5 de leeftijd van 15, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, en die - al dan niet onafgebroken - gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 54ste levensjaar in de Nederlandse Antillen, Nederland, Suriname of Nederlands Nieuw-Guinea heeft gewoond, wordt voor wat betreft het tijdvak gelegen binnen het bereiken van de leeftijd van 15 jaar en het tijdstip van inwerking treden van deze landsverordening voor de toepassing van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, en tweede lid, onder 1°, sub a en b, onder 2°, sub a en b geacht verzekerd te zijn geweest. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt de gehuwde vrouw, die jonger is dan haar man, onderscheidenlijk de echtgenoot van de gehuwde vrouw, bedoeld in artikel 7, tweede lid, geacht het 54ste levensjaar te hebben voleindigd op dezelfde dag als haar echtgenoot, onderscheidenlijk zijn echtgenote.

2. De gehuwde vrouw, die in tegenstelling tot haar echtgenoot voor of op de dag van het in werking treden van artikel 5 de leeftijd van 65 heeft bereikt, doch overigens voldoet aan de voorwaarden, in de eerste volzin van het vorige lid gesteld, wordt voor de toepassing van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, onder 1 sub b gedurende het tijdvak, gelegen tussen de voleindiging van haar 15de en de voleindiging van haar 65ste levensjaar, geacht verzekerd te zijn geweest.
3. Degene, die voldoet aan het bepaalde in de eerste volzin van het eerste lid, doch nimmer ingevolge deze landsverordening verzekerd is geweest, wordt nochtans voor de toepassing van artikel 6 geacht verzekerd te zijn geweest.
Artikel 41
Degene, die voor of op de dag van het in werking treden van artikel 6 de leeftijd van 65 heeft bereikt en die - al dan niet onafgebroken - gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 54ste levensjaar in de Nederlandse Antillen, Nederland, Suriname of Nederlands Nieuw-Guinea heeft gewoond, heeft recht op ouderdomspensioen.
[…]
Artikel 42
De voordelen, voortvloeiende uit de artikelen 40 en 41 komen uitsluitend toe aan degene, die
a. Nederlander is, en
b. In de Nederlandse Antillen woont.
Artikel 43
[…]