ECLI:NL:OGEAC:2017:197

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
Lar: 2015/74970
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van de herziening van ouderdomspensioen met het eigendomsrecht en de overgangsbepalingen in de LvAOV

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 2 juni 2017 uitspraak gedaan over de herziening van het ouderdomspensioen van eiser, die in 2014 naar Nederland was vertrokken. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had een korting van 2% toegepast op het aan eiser toegekende maximale ouderdomspensioen, omdat hij volgens de SVB niet meer voldeed aan de voorwaarden van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) na zijn vertrek naar Nederland. Eiser betwistte deze herziening en stelde dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland geen zelfstandige woonruimte had en dat hij zijn woonruimte in Curaçao had behouden. Het Gerecht oordeelde dat de SVB de overgangsbepalingen van de LvAOV niet correct had toegepast en dat de herziening in strijd was met het eigendomsrecht zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit van de SVB en herstelde de oorspronkelijke toekenning van het ouderdomspensioen, waarbij het Gerecht ook de proceskosten ten laste van de SVB stelde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:
[…],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2014 heeft verweerster op het aan eiser toegekende maximale ouderdomspensioen met ingang van 1 oktober 2014 een korting van 2% toegepast en dat nader vastgesteld op NAf 845,- (de herziening).
Bij besluit van 25 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerster het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de op 1 september 1960 in werking getreden Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering, zoals die gold tot de wijziging per 1 maart 2013 (de LvAOV oud), wordt onder ‘ingezetene’ verstaan hij die in de Nederlandse Antillen (lees: Curaçao) woont.
Op grond van artikel 2, eerste lid, wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld, voor zover in de volgende leden niet anders is bepaald. Op grond van het tweede lid worden degenen, die Curaçao metterwoon verlaten, maar binnen één jaar zich aldaar weder metterwoon vestigen, geacht ook tijdens hun afwezigheid in Curaçao te hebben gewoond, tenzij blijkt dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland of van een vreemde staat hebben gewoond.
Op grond van artikel 5, eerste lid, is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening degene, die de leeftijd van 15 jaar, doch niet die van 60 jaar heeft bereikt, indien hij ingezetene is.
Op grond van de artikel 6 heeft degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, wordt op het bedrag van een volledig ouderdomspensioen een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar gelegen dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch voor het bereiken van 60-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.
Op grond van artikel 12, eerste lid, wordt het ouderdomspensioen door verweerder ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde, daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Bij de artikelen 40 tot en met 43, die gerubriceerd staan onder het kopje Overgangsbepalingen (de overgangsbepalingen), worden de zogenoemde fictieve verzekerde jaren geregeld.
Op grond van artikel 40, eerste lid, wordt degene, die voor het in werking treden van artikel 5 de leeftijd van 15, doch niet die van 65 jaar heeft bereikt, en die – al dan niet onafgebroken – gedurende zes jaren na voleinding van zijn 54ste levensjaar in de Nederlandse Antillen heeft gewoond, wat betreft het tijdvak gelegen binnen het bereiken van de leeftijd van 15 jaar en het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening voor de toepassing van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, geacht verzekerd te zijn geweest.
Op grond van artikel 42 komen de voordelen voortvloeiend uit artikel 40 uitsluitend toe aan degene, die a) Nederlander is en b) in de Nederlandse Antillen woont.
1.1
Bij de landsverordening van 28 februari 2013 (P.B. 2013, no. 24) is de LvAOV oud met ingang van 1 maart 2013 gewijzigd (de wetswijziging). Daarbij is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 65 jaar. Verder is daarbij onder meer bepaald dat de overgangsbepalingen vervallen (de vervallenverklaring).
2. Eiser, geboren op 25 november 1943, heeft na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van toen 60 jaar, op grond van de LvAOV oud met ingang van 1 december 2003 het maximale ouderdomspensioen toegekend gekregen.
Eind september 2014 is eiser naar Nederland vertrokken. In april 2015 is hij teruggekeerd naar Curaçao en heeft hij zich op 13 april 2015 daar weer doen inschrijven in de bevolkingsadministratie persoonsgegevens.
2.1
Eisers vertrek metterwoon naar Nederland vormde voor verweerster aanleiding over te gaan tot de herziening. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat door de wetswijziging eisers voorheen meegetelde fictieve verzekerde periode van 25 november 1958 tot en met 30 augustus 1960 niet meer meetelde bij zijn verzekerde periode, zodat op grond van artikel 8, eerste lid, van de LvAOV een korting van 2% moet worden toegepast wegens 1 niet verzekerd jaar tussen zijn vijftiende en zestigste levensjaar.
2.2
De SVB-commissie bezwaarschriften Lar (de commissie) heeft naar aanleiding van het door eiser tegen de herziening gemaakte bezwaar verweerster geadviseerd de herziening niet in stand te laten. Daartoe heeft zij overwogen dat noch in de considerans noch in de Memorie van Toelichting staat wat de reden is voor het vervallen van de overgangsbepalingen. Zij vermoedt dat de wetgever die heeft geschrapt in de veronderstelling dat ze overbodig waren geworden omdat aan allen die voor 1 september 1945 werden geboren reeds het recht op ouderdomspensioen zou zijn toegekend. Volgens de commissie kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om reeds verkregen rechten op fictieve pensioenjaren van iedereen te laten vervallen, noch die voorgoed te laten vervallen voor degenen die terugkeren naar Curaçao na een periode in het buitenland te hebben gewoond. Nu verweerster ter zake van het wegvallen van de overgangsbepalingen het beleid voert dat, zolang de pensioengerechtigden in Curaçao blijven wonen, hun ouderdomspensioen niet wordt herzien (het beleid), gebiedt, volgens de commissie, het gelijkheidsbeginsel dat ook aan hen, die reeds eerder de voordelen van de overgangsbepalingen hebben genoten, na verlies ervan bij het wederom voldoen aan de voorwaarden opnieuw die voordelen worden toegekend.
2.3
Verweerster heeft in afwijking van het advies van de commissie de herziening gehandhaafd, omdat die niet zou zijn genomen in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
3. Eiser bestrijdt dit standpunt van verweerster met succes. Met de commissie constateert het Gerecht dat de parlementaire stukken over de wetswijziging in het geheel geen inzicht bieden in de beweegredenen voor de vervallenverklaring, noch enige cijfermatige onderbouwing voor de mogelijke noodzaak daartoe in het algemeen belang. De fictieve verzekerde jaren betreffen voor de pensioengerechtigden op grond van de LvAOV nochtans verkregen rechten, waarvan de aantasting als schending van hun eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) moet worden aangemerkt. Bij gebreke van enige argumentatie daaromtrent in de parlementaire stukken houdt het Gerecht het er met de commissie voor dat de wetgever met de vervallenverklaring niet heeft beoogd eigendomsrechten aan te tasten, maar abusievelijk heeft gemeend dat die niet daartoe zou kunnen leiden. Daaruit volgt dat een legitieme doelstelling voor de inbreuk in het algemeen belang niet kan worden vastgesteld en dus geacht moet worden te ontbreken, wat volgens gevestigde jurisprudentie vergelijk bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:116 een ongeoorloofde inbreuk op de betrokken eigendomsrechten oplevert.
3.1
Het Gerecht verbindt aan het voorgaande het gevolg dat verweerster de vervallenverklaring wegens strijd met het EVRM niet mocht toepassen, zodat zij de overgangsbepalingen integraal bij haar beoordeling had moeten betrekken. Daarbij tekent het Gerecht aan dat de overgangsbepalingen hier in het bijzonder de bepalingen vervat in de artikelen 40, eerste lid, en 42 een samenhangend geheel vormen, die in onderling verband moeten worden begrepen, waardoor ze zich niet lenen voor een gedeeltelijke buitentoepassing lating. Het door verweerster gevoerde (buitenwettelijke) beleid ter zake van de overgangsbepalingen vindt geen steun in het recht en kan dus geen basis bieden voor besluitvorming.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. Het Gerecht ziet aanleiding om ter finale beslechting van dit geding te onderzoeken of het zelf in de zaak kan voorzien door te beslissen op het bezwaar van eiser tegen de herziening.
5. Uitgaande van de toepasselijkheid van de overgangsbepalingen in deze zaak, spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of eiser tijdens zijn verblijf in Nederland van oktober 2014 tot april 2015 (de periode) daar woonde in de zin van artikel 2, tweede lid, van de LvAOV, in welk geval hij op grond van artikel 42 van de LvAOV (oud) gedurende de periode geen aanspraak kon maken op het voordeel van zijn fictieve verzekerde jaar.
Gebleken is dat eiser in de periode geen zelfstandige woonruimte had in Nederland en evenmin daar een baan had aangenomen, terwijl hij kennelijk, gelet op het feit dat hij zich bij terugkeer weer op hetzelfde adres heeft ingeschreven, gedurende de periode wel bleef beschikken over woonruimte in Curaçao. Nu verder de periode niet meer dan een half jaar besloeg, vormt de enkele omstandigheid van uit- en inschrijving bij de bevolkingsregisters in Curacao, onderscheidenlijk Nederland, onvoldoende grond om te oordelen dat eiser in de periode in Nederland heeft gewoond. Er is dan ook geen grond om te oordelen dat hij gedurende de periode geen aanspraak kon maken op de voordelen op grond van de overgangsbepalingen.
6. De slotsom is dat er geen rechtsgrond was voor de herziening, zodat het Gerecht die, doende hetgeen verweerster zou behoren te doen, zal herroepen. Verder zal het Gerecht bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als na te melden. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het Land Curaçao het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • verklaarthet bezwaar tegen de herziening alsnog
    gegrond;
  • herroeptde herziening;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 2.800,-(zegge: tweeduizend achthonderd Nederlands Antilliaanse guldens) te betalen aan eiser;
  • gelasthet Land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 50,- (zegge: vijftig Nederlands Antilliaanse guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.