In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van een nalatenschap. De zaak betreft de gezamenlijke erfgenamen van de erflater, die oorspronkelijk gedaagden waren en nu appellanten zijn. De appellanten hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, waarbij de verdeling van de nalatenschap en de verkoop van onroerend goed aan de orde zijn. De procedure is complex en heeft zich over meerdere jaren uitgestrekt, met verschillende tussenvonnissen die door het Hof zijn gewezen. De appellanten hebben betoogd dat er onwettige kinderen van de erflater zijn die niet in de procedure zijn betrokken, maar het Hof heeft geoordeeld dat deze stelling niet voldoende onderbouwd is en dat de goede procesorde in het geding is. Het Hof heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van deze kinderen niet leidt tot een andere wijze van verdeling dan de verkoop die door de geïntimeerden is bepleit. Het Hof heeft ook overwogen dat de appellant onder 6, die de onroerende zaak in gebruik heeft, niet heeft voldaan aan de eisen om aan te tonen dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om de andere deelgenoten uit te kopen. Het vonnis van de rechtbank is bevestigd, met uitzondering van de bepaling die de verkoop van de onroerende zaak zou tegenhouden indien appellant 6 aan de overige erfgenamen binnen drie maanden na betekening van het vonnis hun aandeel in de getaxeerde waarde zou voldoen. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.