ECLI:NL:OGHACMB:2020:30

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
CUR2019H00068 en CUR2019H00069
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen loonbelasting

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van bezwaarschriften die door belanghebbende zijn ingediend tegen naheffingsaanslagen in de loonbelasting over de jaren 2010 en 2011. De naheffingsaanslagen zijn op 29 juni 2015 opgelegd, maar de bezwaarschriften zijn pas op 7 september 2015 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van twee maanden valt. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat zij de aanslagen pas op 9 juli 2015 heeft ontvangen, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar pas op dat moment zou zijn aangevangen. Tijdens de zitting heeft belanghebbende echter haar eerdere verklaring herroepen en erkend dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend. Het Hof oordeelt dat de wisselende verklaringen van belanghebbende niet geloofwaardig zijn en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen, en bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2019H00068 en CUR2019H00069
Datum uitspraak: 13 februari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 17 januari 2019 in de zaak BBZ nrs. CUR201500649 en CUR201500650 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 29 juni 2015 een naheffingsaanslag in de loonbelasting over het jaar 2010 opgelegd van NAf 71.915. Daarbij is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 17.978.
1.2.Aan belanghebbende is op 29 juni 2015 een naheffingsaanslag in de loonbelasting over het jaar 2011 opgelegd van NAf 64.191. Daarbij is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 16.047.
1.3.
Belanghebbende heeft op 7 september 2015 (8 september 2015 ontvangen) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 16 december 2015 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 17 december 2015 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht.
1.6.
Het Gerecht heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 5 maart 2019 pro forma hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hoger beroep is op 17 april 2019 nader gemotiveerd. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 500. De Inspecteur heeft op 19 november 2019 een verweerschrift ingediend.
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 december 2019 te Willemstad. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaak met kenmerknummer CUR2019H00067. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen [A], [B], [C], [D] en [W] (directeur van belanghebbende). Namens de Inspecteur is [E] verschenen.
1.9.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.10.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
In hoger beroep in geschil of het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet ontvankelijk in haar bezwaren is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
2.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid bezwaar
2.1
In artikel 29 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de inspecteur.
2.2
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 29 juni 2015. De bezwaarschriften zijn op 7 september 2015 ingediend. Deze bezwaarschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
2.3
Belanghebbende heeft in haar beroepschriften het standpunt ingenomen dat zij reeds op 16 juli 2015 pro forma bezwaar had gemaakt, gelijktijdig met het pro forma bezwaar tegen de naheffingsaanslag AVBZ 2010. De Inspecteur is niet bekend met dit bezwaar. Belanghebbende heeft hiervan ook geen afschrift over kunnen leggen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zij 'eerlijk gezegd' de bezwaarschriften te laat heeft ingediend.
2.4
Gelet op het vorenstaande acht het Gerecht niet aannemelijk dat belanghebbende reeds op 16 juli 2015 pro forma bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren van 7 september 2015 tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting 2010 en 2011 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.”

4.Gronden

4.1.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen kan de belastingplichtige binnen twee maanden na dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking een bezwaar indienen bij de Inspecteur. De naheffingsaanslagen zijn gedateerd op 29 juni 2015. Belanghebbende heeft de bezwaarschriften na voornoemde termijn van twee maanden ingediend (op 7 september 2015); deze indiening is gelet op voornoemde bepaling te laat.
In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. De indiener is niet in verzuim indien hij, zonder daar zelf schuld aan te hebben, pas later heeft kennisgenomen van de aanslag en hij vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar heeft aangetekend.
4.2
Belanghebbende voert (voor het eerst) in hoger beroep aan dat zij de naheffingsaanslagen pas op 9 juli 2015 heeft ontvangen en dat pas op dat moment de termijn van twee maanden aanvangt (en derhalve eerst op 9 september 2015 eindigt). Zij verwijst voor de ontvangstdatum naar de (door haar zelf) geplaatste ontvangststempels (met datum 9 juli 2015) op de aanslagbiljetten. Alsdan zijn de op 7 september 2015 ingediende bezwaren tijdig ingediend, aldus belanghebbende.
4.3.
Wat betreft de beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen de naheffingsaanslagen acht het Hof van betekenis dat belanghebbende in de loop van de procedure sterk wisselend heeft verklaard. In haar beroepschrift heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zij al op 16 juli 2015 pro forma bezwaar had ingesteld tegen de naheffingsaanslagen, zonder daarvan overigens een afschrift te kunnen overleggen. Ter zitting van het Gerecht heeft zij die verklaring herroepen door vervolgens te verklaren dat zij de bezwaarschriften te laat heeft ingediend. Op basis van die laatste verklaring heeft het Gerecht tot niet-ontvankelijkheid geoordeeld. In hoger beroep wordt opnieuw anders verklaard, namelijk dat de naheffingsaanslagen, in afwijking van de dagtekening daarvan, pas op 9 juli 2015 zouden zijn ontvangen. Van die te late ontvangst (ten opzichte van de dagtekening van de aanslagen) heeft belanghebbende de Inspecteur niet in kennis gesteld, hetgeen in de rede zou hebben gelegen als belanghebbende zou hebben gevreesd door die latere ontvangst niet tijdig bezwaar te kunnen instellen. Vrees voor het niet tijdig kunnen instellen van bezwaar laat zich overigens niet goed denken in de wetenschap dat ook op 9 juli 2015 nog 50 dagen resteerden om (pro forma) bezwaar te maken. Gegeven die wisselende verklaringen acht het Hof niet geloofwaardig dat belanghebbende pas op 9 juli 2015 de naheffingsaanslagen heeft ontvangen, een verklaring die pas in hoger beroep voor het eerst is aangevoerd. Veeleer hecht het Hof geloof aan de verklaring van belanghebbende die ter zitting voor het Gerecht ten overstaande van de rechter is afgelegd, namelijk dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend.
Uitgaande van laatstgenoemde verklaring acht het Hof belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar tegen de naheffingsaanslagen.
4.4.
Ten overvloede overweegt het Hof nog als volgt. Anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, betekent het feit dat een aanslag later is ontvangen dan de op die aanslag vermelde dagtekening – en derhalve sprake kan zijn een potentieel verschoonbare termijnoverschrijding – niet dat belanghebbende een volledig nieuwe bezwaartermijn van twee maanden krijgt. Zodra de omstandigheid die een tijdig bezwaar verhinderde is weggevallen (in casu de ontvangst van de naheffingsaanslagen), dient belanghebbende zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kan worden het bezwaarschrift in te dienen. Daarbij dient een belanghebbende naar het oordeel van het Hof ten minste een termijn van twee tot drie weken te worden gegund, waarbij deze periode uiteraard ten minste de termijn beloopt gedurende welke wettelijk bezwaar kan worden gemaakt. In de onderhavige zaak had belanghebbende nog een termijn van meer dan zeven weken, alvorens de wettelijke bezwaartermijn zou worden overschreden. Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat ook indien wordt uitgegaan van de door belanghebbende (gestelde) ontvangstdatum van de aanslagen van 9 juli 2015, uiterlijk op 29 augustus 2015, de wettelijke termijn, bezwaar tegen de naheffingsaanslagen had moeten aantekenen, in welk geval belanghebbende niet‑ontvankelijk in haar bezwaar dient te worden verklaard.
4.5.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat zij de vergrijpboetes ambtshalve zal verminderen naar nihil, ook in het geval de Inspecteur in het gelijk wordt gesteld. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur voorts toegezegd dat zij, indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld in de procedure met kenmerknummer CUR2019H00067, de naheffingsaanslagen loonbelasting voor de jaren 2010 en 2011 dienovereenkomstig ambtshalve zal verminderen.
4.6.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Slotsom
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 13 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.