Uitspraak
- CGB, vertegenwoordigd door O. Liakhovetskyi, Senior Vice President of Finance, bijgestaan door mr. R.W. de Vlam, advocaat;
- WEB, vertegenwoordigd door A. van Schijndel, manager Markt en Regulering bij Erdöl & Energiewirtschaft, bijgestaan door mrs. T.L.H Peeters en T. Breugom, beiden advocaat;
- ACM, vertegenwoordigd door mrs. L.H.J. Dabekaussen, E.T.W.M. van Leeuwen, J. de Vries, L. Jörg en drs. V. van Langen, allen werkzaam bij ACM.
Wettelijk kader
Algemeen
Methode tot vaststelling van tarieven voor productie en distributie van elektriciteit en drinkwater in Caribisch Nederland 2017-2019(hierna: het methodebesluit; www.acm.nl) vastgesteld. In het methodebesluit is opgenomen dat de doelstelling van de Wet is een betrouwbare, betaalbare en duurzame elektriciteits- en drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland. De tariefregulering moet ervoor zorgen dat bedrijven worden gestimuleerd om doelmatig (efficiënt) te werken, maar ook dat bedrijven hun investeringen kunnen uitvoeren. ACM heeft gekozen voor de methode “profit-sharing”. Deze methode houdt in dat ACM vooraf inschat wat de kosten voor het bedrijf worden. Als achteraf blijkt dat een bedrijf hogere of lagere kosten heeft, dan komt dat voor de helft voor eigen rekening of ten gunste van het bedrijf en voor de andere helft voor rekening of ten gunste van de consument. Dit zorgt ervoor dat een bedrijf zal proberen om kosten te besparen, zodat het bedrijf meer geld overhoudt. Als een bedrijf erin slaagt om geld te besparen, dan stelt ACM voor het volgende jaar de inkomsten lager vast en worden ook de tarieven lager. Op die manier profiteert de consument ook van de kostenbesparing die het bedrijf realiseert.
Calculating the WACC for energy and water companies in the Caribbean Netherlands(hierna: de WACC-bijlage; www.acm.nl) beschrijft ACM de WACC-methode. Hiermee worden de gewogen gemiddelde kosten berekend van het vermogen (eigen vermogen en vreemd vermogen) waarmee een bedrijf wordt gefinancierd en wordt aldus een beeld verkregen van het redelijk rendement dat een investeerder op zijn investering zal eisen, afhankelijk van het risico dat hij zal lopen op zijn investering. De kapitaalkosten komen aldus overeen met het rendement dat een onderneming nodig heeft om een bepaalde investering te doen. De RAV vermenigvuldigd met de WACC leidt tot het bedrag van het redelijk rendement.
Peer group determination for Dutch Caribbean energy and water companies(www.acm.nl). In de bezwaarfase heeft ACM BCCF verzocht om een aanvulling op dit rapport. Dat heeft geleid tot het memo
“Additional commentary to peer group determination for the Dutch Caribbean (energy & water)”(www.acm.nl).
Beoordeling van het hoger beroep van WEB
Purchase Power Agreement(hierna: de PPA) die zij voor de periode van 2006 tot en met 2025 met CGB is overeengekomen.
Beoordeling van het hoger beroep van CGB
Procesbelang van CGB
Response to questions. WACC calculation for the Caribbean Netherlandsvan september 2019 (www.acm.nl) beantwoordt Europe Economics deze vraag bevestigend. Daaraan kan echter, anders dan ACM betoogt, niet de conclusie worden verbonden dat Zespol terecht in de vergelijkingsgroep voor de (eerste) reguleringsperiode 2017-2020 is opgenomen. Ten eerste niet omdat de vraagstelling (primair) gericht was op de mogelijke invloed van een eerdere interventie van de Poolse overheid in de energiesector. Ten tweede niet omdat de samenstelling van de door Europe Economics geadviseerde en door ACM overgenomen nieuwe referentiegroep niet gelijk is aan de eerste referentiegroep, als gevolg waarvan ook de relatieve positie daarbinnen van Zespol niet dezelfde is.
Finaal rapport: Additioneel onderzoek naar de Small Firm Premium(www.acm.nl). In dat rapport stelt BCCF vast dat er geen breed geaccepteerde economische theorie is die een small firm premium rechtvaardigt, dat er geen eenduidige empirische resultaten zijn met betrekking tot een “small firm effect” en dat het incidenteel wel waarnemen (ook) zou kunnen worden verklaard uit meet- en statistische problemen. In het - latere - BCCF-memo wordt dit herhaald. Bij deze stand van zaken acht het Hof het, mede gelet op de beoordelingsruimte van ACM, niet geraden het opnemen van een small firm premium in de methode voor te schrijven. Wat CGB naar voren heeft gebracht is niet voldoende om aan te nemen dat, in elk geval ten tijde van de totstandkoming van het methodebesluit, daarover anders moet worden geoordeeld. Het Hof onderschrijft ook het standpunt van ACM dat CGB een oorzakelijk verband tussen de omvang van CGB en het systematisch risico dat zij loopt, niet aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof merkt ten overvloede nog op dat, indien niettemin toch sprake zou zijn van een (enigszins) verhoogd systematisch risico, dit toereikend wordt gecompenseerd door het oordeel van het Hof met betrekking tot het vereiste van de werkelijke kosten en de gevolgen die in deze uitspraak daaraan worden verbonden.
Slot
verklaartde hoger beroepen
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire,
verklaarthet in die zaak door de besloten vennootschap ContourGlobal Bonaire B.V. ingestelde beroep
gegrond;
vernietigtde beschikking van de Autoriteit Consument en Markt van 3 oktober 2017 (kenmerk ACM/DJZ/2017/205520);
bepaaltdat de Autoriteit Consument en Markt met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken een nieuwe beschikking op het bezwaarschrift moet nemen;
veroordeeltde Autoriteit Consument en Markt in de door de naamloze vennootschap Water en Energiebedrijf Bonaire N.V. en de besloten vennootschap ContourGlobal Bonaire B.V. in verband met de behandeling van het beroep onderscheidenlijk het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van USD 782,- onderscheidenlijk USD 1.759,50;
gelastdat de Autoriteit Consument en Markt het door de naamloze vennootschap Water en Energiebedrijf Bonaire N.V. en de besloten vennootschap ContourGlobal Bonaire B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep onderscheidenlijk het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van USD 168,- onderscheidenlijk USD 252,-.
2. De griffier deelt de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, mee dat hij binnen een termijn van vier weken schrifturen en bewijsstukken die hij voor de behandeling van het beroepschrift dienstig acht, kan indienen. Deze termijn kan door het Gerecht worden verlengd zo dikwijls het belang van de behandeling van het beroepschrift dat naar zijn oordeel vordert.