In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval waarbij de werknemer, aangeduid als [Geïntimeerde 1], letsel heeft opgelopen tijdens zijn werkzaamheden voor de naamloze vennootschap Eljo Construction & Real Estate N.V. (hierna: Eljo). De werknemer was in dienst bij uitzendbureau DD Employment en was op dat moment aan het werk bij Eljo. Op 3 september 2015 heeft [Geïntimeerde 1] een bedrijfsongeval gehad waarbij hij letsel aan knie, voet, bekken en schouder heeft opgelopen. Hij heeft zowel DD Employment als Eljo aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van dit ongeval. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de aansprakelijkheid van beide partijen vastgesteld en hen veroordeeld tot schadevergoeding.
Eljo heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. In het beroepschrift heeft Eljo de gronden van het beroep uiteengezet en verzocht om vernietiging van de beschikking van het Gerecht. Het Hof heeft de procedure gevolgd en partijen hebben ingestemd met een schriftelijk pleidooi in plaats van een mondelinge behandeling. De uitspraak van het Hof is gedaan op 28 juli 2020.
Het Hof heeft overwogen dat de werkgever, in dit geval Eljo, een zorgplicht heeft ten opzichte van de werknemer. Deze zorgplicht houdt in dat de werkgever verantwoordelijk is voor een veilige werkomgeving en dat hij de nodige veiligheidsmaatregelen moet treffen. Het Hof heeft vastgesteld dat [Geïntimeerde 1] geen veiligheidsharnas droeg en dat het open trapgat niet was afgeschermd, wat heeft bijgedragen aan de gevaarlijke situatie die heeft geleid tot het ongeval. Het Hof heeft geconcludeerd dat zowel DD Employment als Eljo niet aan hun zorgplicht hebben voldaan en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [Geïntimeerde 1] heeft geleden. Het hoger beroep van Eljo is in zoverre niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de claims tegen DD Employment, maar de aansprakelijkheid van Eljo is bevestigd.