ECLI:NL:OGHACMB:2020:160

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
CUR2016H00098
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geldvordering in kort geding door een onderneming in verband met schade door bouwwerkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een geldvordering in kort geding van Nuevo Supermercado Colon N.V. tegen het Land Curaçao. Nuevo, een onderneming gevestigd in Curaçao, stelt schade te hebben geleden door bouwwerkzaamheden aan een nabijgelegen ziekenhuis. De procedure is gestart met een akte van appel op 14 september 2016, waarbij Nuevo het eerdere vonnis in kort geding aanvecht. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigd, maar oordeelt dat de vordering van Nuevo niet voldoende aannemelijk is.

Het Hof overweegt dat voor de beoordeling van een kort geding de rechter moet vaststellen of het bestaan van de vordering aannemelijk is, of er sprake is van onverwijlde spoed en of er risico's zijn met betrekking tot de terugbetaling van eventuele voorzieningen. In dit geval heeft het Land Curaçao de aansprakelijkheid voor de door Nuevo gestelde schade betwist, en het Hof concludeert dat bewijslevering in kort geding niet mogelijk is.

De vorderingen van Nuevo, waaronder schade door het tenietgaan van voedingsmiddelen, reparatiekosten en winstderving, zijn door het Hof afgewezen. Het Hof bevestigt eerdere oordelen over huurprijsvermindering in vergelijkbare zaken en concludeert dat de vordering van Nuevo niet kan worden toegewezen. Uiteindelijk bevestigt het Hof het bestreden vonnis en veroordeelt Nuevo in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in kort geding in de zaak:
de naamloze vennootschap
NUEVO SUPERMERCADO COLON N.V.,gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
hierna te noemen: Nuevo,
gemachtigden: mrs. O.E. Kostrzewski en A.K.M. Henriquez,
tegen
de openbare rechtspersoon
Het LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigden: mrs. G.H.E. Camelia en I.U.C. Narain.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in het vonnis in kort geding in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer CUR201602105 (voorheen Ghis 79282/2016) gewezen en op 26 augustus 2016 uitgesproken vonnis in kort geding. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
Nuevo is bij akte van appel op 14 september 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 4 oktober 2016 ingekomen memorie van grieven heeft Nuevo het appelschrift toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Nuevo alsnog zal toewijzen met veroordeling van het Land in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
1.3.
Het Land heeft op 3 januari 2017 ter griffie een memorie van antwoord ingediend.
1.4.
Het Land heeft op 19 april 2017 producties ter griffie ingediend.
1.5.
Op 24 april 2017 hebben beide partijen pleitnotities ingediend.
1.6.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Ontvankelijkheid

Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellante daarin kan worden ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Het hoger beroep faalt.
3.2.
Nuevo oefende een onderneming uit in het winkelcentrum Colon naast de plaats waar het nieuwe ziekenhuis werd gebouwd. Nuevo stelt als gevolg van de bouwwerkzaamheden schade te hebben geleden. Het gaat dus om een geldvordering in kort geding. Naar vaste jurisprudentie moet de rechter in kort geding onderzoeken (i) of het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is; (ii) of daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist; en (iii) in de afweging van belangen van de partijen mede moeten betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Wat betreft het spoedeisend belang geldt voor de rechter een verzwaarde motiveringseis.
3.3.
Voor alle drie posten met door Nuevo gestelde schade waarvan zij vergoeding vordert, te weten (1) schade bestaande uit het tenietgaan van voedingsmiddelen (NAf 17.737,-) en een compressor (NAf 3.757,50), (2) schade bestaande uit reparatiekosten van gebreken aan het gehuurde (NAf 11.749,86) alsmede (3) schade bestaande uit winstderving (NAf 847.868,50) geldt dat het Land elke aansprakelijkheid heeft weersproken. Vaststelling van eventuele aansprakelijkheid, ook voor een deel van wat gevorderd is, vergt bewijslevering, inclusief deskundigenbericht, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Dit betekent dat niet voldaan is aan de eis (i) dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is.
3.4.
In het kortgedingvonnis van het Hof van 16 februari 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:9,
Land Curaçao v. KFC c.s.), deels geciteerd in het bestreden vonnis, rov. 2.17, en in het vonnis van het Gerecht van 20 oktober 2016 (KG 79772/2016,
KFC c.s. v. Land Curaçao) zijn - op basis van het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (‘l'égalité devant les charges publiques’ - algemene uitgangspunten geformuleerd langs de lijnen waarvan kort gedingen in huurgeschillen tussen de verhuurder van Winkelcentrum Colon en de huurders, die overlast ondervonden van de bouwwerkzaamheden aan Hospital Nobo Otrobanda beslist kunnen worden. Die uitgangspunten houden in: halvering van de huur over de periode vanaf het moment van klagen tot het verwachte einde van de ergste overlast en veroordeling van de huurders tot betaling van eventuele achterstallige gehalveerde huurbedragen binnen een bepaalde termijn, bij gebreke waarvan ontruiming kan volgen, zodat recht wordt gedaan aan het reeds in eerdere kortgedingen door het Hof en het Gerecht gegeven oordeel dat de nadelige effecten van de bouw van Hospital Nobo Otrobanda grond is voor compensatie/ huurprijsvermindering. Nuevo was in die zaken mede partij en de halvering van de huur kwam mede haar ten goede.
3.5.
Het Hof houdt thans, wederom voorlopig oordelend, vast aan deze in kort geding gegeven oordelen. Doordat de vordering wegens winstderving reeds strandt omdat het bestaan van de vordering in kort geding niet voldoende aannemelijk is (zie rov. 3.3), kan in het midden blijven of winstderving voor zover niet gecompenseerd door voornoemde halvering van de huurprijs geacht moet worden te vallen onder het ‘normaal maatschappelijk risico’ of ‘normaal bedrijfsrisico’ van Nuevo (vgl. Hofvonnis van 13 maart 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:72,
Erven X. v. Land Aruba, en kortgedingvonnis Gerecht 24 december 2007, ECLI:NL:OGEANA:2007:1,
San Pedro Supermarket v. Eilandgebied Curaçao).
3.6.
De grieven 8-10, die op de afwijzing van Nuevo’s vorderingen betrekking hebben, falen. Gelet hierop heeft Nuevo bij de grieven 1-7, die op de feitenvaststelling door het Gerecht betrekking hebben, geen belang. Grief 11 heeft geen zelfstandige betekenis.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Nuevo dient de kosten van het hoger beroep te dragen (tarief 9).
Beslissing
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt Nuevo in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op NAf 21.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 315,73 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.