In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2005 en 2006. Het Hof oordeelde dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 ontvankelijk is, in tegenstelling tot de Inspecteur die dit betwistte. Het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht in eerste aanleg ten onrechte de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond heeft verklaard. Het Hof heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 gegrond verklaard en de boete vastgesteld op 15% van de nageheven omzetbelasting, passend en geboden. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd voor wat betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006, maar voor het overige is de uitspraak bevestigd. De zaak betreft een geschil tussen belanghebbende, een N.V. gevestigd te Curaçao, en de Inspecteur der belastingen in Curaçao, over de vraag of de opgelegde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelt dat de ontvangen vergoeding van ARI, een Amerikaanse leverancier, een kredietverlening betreft, terwijl de Inspecteur stelt dat het gaat om een vergoeding voor bemiddelingsdiensten die in Curaçao belast zijn. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd, maar dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 ontvankelijk is.