ECLI:NL:OGHACMB:2020:15

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
CUR2018H00289 en CUR2018H00309
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2005 en 2006. Het Hof oordeelde dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 ontvankelijk is, in tegenstelling tot de Inspecteur die dit betwistte. Het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht in eerste aanleg ten onrechte de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond heeft verklaard. Het Hof heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 gegrond verklaard en de boete vastgesteld op 15% van de nageheven omzetbelasting, passend en geboden. De uitspraak van het Gerecht is vernietigd voor wat betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006, maar voor het overige is de uitspraak bevestigd. De zaak betreft een geschil tussen belanghebbende, een N.V. gevestigd te Curaçao, en de Inspecteur der belastingen in Curaçao, over de vraag of de opgelegde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelt dat de ontvangen vergoeding van ARI, een Amerikaanse leverancier, een kredietverlening betreft, terwijl de Inspecteur stelt dat het gaat om een vergoeding voor bemiddelingsdiensten die in Curaçao belast zijn. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd, maar dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 ontvankelijk is.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2018H00289 en CUR2018H00309
Datum uitspraak: 28 januari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende] N.V.,
gevestigd te Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 27 juni 2018 in de zaken met BBZ nrs. CUR201700206 en CUR201700207, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over december 2005, met dagtekening 22 oktober 2010, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van NAf 28.021. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 4.203 (15%).
1.2. Aan belanghebbende is over december 2006, met dagtekening 22 oktober 2010, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van NAf 37.590. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 5.638 (15%).
1.3. Belanghebbende heeft, met dagtekening 22 november 2010 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete voor het jaar 2005. Daarnaast heeft belanghebbende, met dagtekening 22 december 2010 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete voor het jaar 2006.
1.4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 januari 2017 het bezwaarschrift voor het jaar 2005 ongegrond verklaard en het bezwaarschrift voor het jaar 2006 niet‑ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5. Belanghebbende heeft op 22 maart 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.6. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 27 juni 2018 de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de beroepen van belanghebbende tegen de verzuimboetes gegrond. Het Gerecht heeft de verzuimboetes verminderd tot NAf 3.362 (2005) respectievelijk NAf 4.510.
1.7. Belanghebbende heeft op 17 augustus 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.8. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.9. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 23 mei 2019, waar zijn verschenen en gehoord [A], directeur van belanghebbende, bijgestaan door [B], en de gemachtigde van belanghebbende [C]. Namens de Inspecteur is niemand verschenen. De Inspecteur is door de griffier bij e-mail van 8 april 2019 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 23 mei 2019 om 10.00 uur te Willemstad. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door de Inspecteur opgegeven adres, alsmede het bericht waaruit blijkt dat de uitnodiging tijdig door de Inspecteur is ontvangen.

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is agent van [ARI] (hierna: ARI). ARI is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Door ARI wordt rijst verkocht aan lokale afnemers op Curaçao en Bonaire door tussenkomst van belanghebbende. De lokale afnemers geven hun orders op aan belanghebbende, die de bestelling van rijst op naam en voor rekening van de betreffende lokale afnemer plaatst bij ARI. Belanghebbende plaatst daarnaast ook voor eigen rekening en risico orders voor rijst bij ARI.
2.2.
De leverancier (ARI) stuurt een verzamelfactuur voor in een bepaalde periode door de lokale afnemers via belanghebbende geplaatste rijstorders samen met een credit nota (discount) naar belanghebbende. ARI berekent de discount ook over de door belanghebbende voor eigen rekening en risico geplaatste orders. Belanghebbende betaalt vóór de levering van de in een bepaalde periode geplaatste orders het saldo van de factuurbedragen verminderd met het bedrag van de discount.
2.3.
ARI stuurt ook facturen naar de lokale afnemers. Deze facturen vermelden in alle gevallen onder meer:
“Sold to: [afnemer] Shipped to: [belanghebbende]
Freight: prepaid”
Op deze facturen staat geen discount vermeld. Als leveringsconditie wordt steeds vermeld: “CIF CURACAO”.
2.4.
Na ontvangst van de betaling door belanghebbende, wordt de rijst door ARI naar Curaçao verscheept. Nadat de lading is aangekomen in de haven van Curaçao, zorgt belanghebbende voor de ontlading van de rijst, het transport van de rijst van de haven naar de opslagruimte en de opslag van de rijst. Dit doet belanghebbende zowel voor de voor eigen rekening en risico ingekochte rijst als voor de op naam en voor risico van de lokale afnemers ingekochte rijst. De hieraan verbonden kosten worden geheel door belanghebbende voldaan.
2.5.
De gegevens met betrekking tot de rijst die belanghebbende voor een lokale afnemer heeft opgeslagen, wordt door haar bijgehouden in een sub-administratie. Na opslag kan de lokale afnemer zich melden bij belanghebbende, die vervolgens op afroep de door de lokale afnemer gekochte rijst bij die afnemer aflevert. Bij aflevering van de rijst verstrekt belanghebbende aan de lokale afnemer een zogenaamde “afleveringsnota” met daarop het voor de levering verschuldigde bedrag, te weten het bedrag dat ARI op de factuur heeft vermeld (2.3.). Daarbij is vermeld “O.B. (0 %).”
2.6.
In ieder geval tot en met december 2005 vermeldde de door belanghebbende aan de lokale afnemer verstrekte “afleveringsnota” als titel “Invoice” en stond onderaan de nota:
“This invoice concerns your final settlement directly to us of (part of) your indent purchase of [BBR] order placed the USA supplier, that has been pre-financed and delivered by us on an custom cleared basis to your facility. When applicable our service extended to you includes Omzetbelasting advanced by us on your behalf.”
De lokale afnemer betaalt het volledige gefactureerde bedrag aan belanghebbende. Aldus komt de “discount” uiteindelijk volledig aan belanghebbende ten goede.
2.7.
Op enig moment is de tekst onderaan de “afleveringsnota” zoals weergegeven in 2.6. vervangen door de navolgende tekst:
“This Delivery Note concerns your settlement to us, including our interest charge, of (part of) your custom cleared indent purchase of [BBR]; that has been pre-financed and warehoused by us on your behalf.”
2.8.
Het risico dat een lokale afnemer niet betaalt voor de levering van rijst berust bij belanghebbende.
2.9.
In 2008 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek laten instellen bij belanghebbende. Daarvan is een rapport opgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:

6.4 Indent-transacties
Zoals reeds (…) vermeld verricht belastingplichtige zgn. indent-transacties. Zij bestelt op naam van haar afnemers rijst in de USA. De rijst wordt door de belastingplichtige op naam van haar afnemers ingevoerd op Curaçao en opgeslagen in het magazijn van belastingplichtige. Indien de afnemers de rijst nodig hebben kunnen zij op afroep hierover beschikken. De zakken rijst worden in de opslag niet gesorteerd naar afnemer en er liggen ook zakken rijst, waarin belastingplichtige handelt. Middels een voorraadadministratie (subadministratie) wordt bijgehouden hoeveel rijst zich van elke afnemer in het magazijn bevindt.
Ten aanzien van deze indent-transacties verricht belastingplichtige geen levering in de zin van de LOB. Zij wordt geen eigenaar van de goederen en ook treedt zij niet op als commissionair (art. 3, lid 2 LOB) omdat zij niet op eigen naam koopt. Het initiatief van de bestelling ligt weliswaar bij belastingplichtige, maar de koop geschiedt op naam van de afnemer. De factuur wordt door de leverancier gesteld op naam van belastingplichtige, maar de te leveren goederen worden gespecificeerd per afnemer en er wordt ingevoerd op naam van de afnemer.
Belastingplichtige heeft echter wel opbrengst/provisie, die zij ten onrechte niet in de heffing van OB heeft betrokken. Belastingplichtige is van mening dat er sprake is van kredietverlening en dat de opbrengst (rente) niet belast is met OB (geen vergoeding). Uit niets blijkt echter dat er sprake is van kredietverlening (geen overeenkomst van kredietverlening, geen aflossingsschema, geen rentepercentage e.d.).
Belastingplichtige treedt op als handelsagent voor de Amerikaanse leverancier. Deze wil niet direct met vele lokale afnemers zaken doen, maar verkiest een tussenhandelaar. De vergoeding die belastingplichtige hiervoor ontvangt zijnde het verschil tussen de door de lokale afnemers te betalen bedragen en wat belastingplichtige aan de leverancier moet betalen, is een voor de OB te belasten vergoeding.
De opbrengst is een vergoeding die ten onrechte niet is belast met OB. De opbrengst is het verschil tussen aankoopprijs en de verkoopprijs van de rijst.
(…)
8.3
OB
(…)
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in hoofdstuk 6 van het rapport, zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van belastingplichtige.
Het ten onrechte niet in de aangifte opgenomen bedrag is dermate groot dat het de belastingplichtige niet had mogen ontgaan. Op grond daarvan is er daarom sprake van ernstige verwijtbaarheid. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is van grove schuld van de belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7, lid 2, MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2005 en 2006 zoals vermeld in hoofdstuk 6 onderdeel 6.4 indent transactie van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25% over het voordeel van belastingplichtige
(…)”
2.10.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 22 oktober 2010 ter zake van de door belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 van ARI ontvangen discountbedragen, naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Verder heeft de Inspecteur vergrijpboetes opgelegd van 15% van de nageheven omzetbelasting. Het betreft vergrijpboetes van 25% welke na matiging op grond van door de Inspecteur gevoerd beleid zijn verminderd tot 15%.
2.11.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar het bezwaarschrift voor het jaar 2005 ongegrond verklaard en het bezwaarschrift voor het jaar 2006 niet-ontvankelijk. Op de daartegen door belanghebbende ingediende beroepen heeft het Gerecht – kort gezegd – geoordeeld dat de bezwaren ontvankelijk zijn, dat belanghebbende in 2005 en 2006 belaste bemiddelingsdiensten heeft verricht en dat de beroepen van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen daarom ongegrond zijn. Wel heeft het Gerecht de bedragen van de boetebeschikkingen met 20% verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen terecht heeft opgelegd aan belanghebbende, hetgeen de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt.
3.2.
Het Hof begrijpt de stellingen van belanghebbende in hoger beroep als volgt. Belanghebbende stelt dat de door haar van ARI ontvangen vergoeding (discount) uitsluitend haar grond vindt in de omstandigheid dat zij de betalingsverplichting van de betreffende lokale afnemers voor de geplaatste rijstorders heeft overgenomen, en deze betalingen heeft voorgefinancierd. Enerzijds stelt belanghebbende dat de discount daarmee een vergoeding vormt voor door belanghebbende verrichte kredietverlening (rente) aan de lokale afnemers. Anderzijds, zo begrijpt het Hof de stellingen van belanghebbende onder de nummers 73) tot en met 77) in haar hoger beroepschrift, stelt belanghebbende dat sprake is van dienstverlening door ARI aan belanghebbende, welke dienst wordt verricht in het land van vestiging van de dienstverlener (ARI), derhalve in de Verenigde Staten van Amerika. Voor het bemiddelen bij de totstandkoming van de overeenkomst tot levering van rijst door ARI aan de lokale afnemers brengt belanghebbende geen enkele vergoeding in rekening, zo stelt belanghebbende verder. Ook voor het begeleiden van het proces van het inklaren van de ingevoerde rijst door de lokale afnemer op Curaçao en het vervolgens “stallen” van de rijst voor de lokale afnemer wordt door belanghebbende geen vergoeding in rekening gebracht aldus belanghebbende. De opgelegde vergrijpboeten dienen te vervallen nu de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van opzet dan wel grove schuld van belanghebbende als gevolg waarvan te weinig omzetbelasting is voldaan, bovendien is het standpunt van belanghebbende minst genomen pleitbaar. Verder is de redelijke termijn overschreden op grond waarvan de boete eveneens zou dienen te vervallen.
3.3.
De Inspecteur stelt dat gezien de aard van de door belanghebbende verrichte werkzaamheden en de door belanghebbende uitgereikte facturen, sprake is van dienstverlening als tussenpersoon/bemiddelaar van ARI. De ontvangen discount is de vergoeding voor die diensten. Nu de diensten in Curaçao worden verricht, is sprake van een in Curaçao belaste prestatie.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag en vergrijpboete voor het jaar 2006
4.1.
In artikel 29, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2.
De naheffingsaanslag en boetebeschikking voor het jaar 2006 zijn gedagtekend op 22 oktober 2010. Belanghebbende heeft daartegen met dagtekening 22 december 2010 bezwaarschriften ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift voor het jaar 2006 op 28 december 2010 ontvangen. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Belanghebbendes directeur heeft in dat verband ter zitting van het Gerecht onweersproken verklaard dat het aanslagbiljet voor het jaar 2006 op zijn vroegst in de tweede week van december 2010 is ontvangen. Derhalve uiterlijk op (zaterdag) 11 december 2016. In hoger beroep heeft de Inspecteur hiertegen geen nader verweer gevoerd.
4.3.
Als met vertraging is kennisgenomen van een besluit, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Het Gerecht merkt in beginsel een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54. Het Hof zoekt thans bij de beoordeling van de verschoonbaarheid in een geval van termijnoverschrijding als het onderhavige aansluiting bij hetgeen tijdens de parlementaire behandeling van de Awb in Nederland hierover is opgemerkt, te weten dat een belanghebbende in een zodanig geval ten minste 2 à 3 weken moet worden gegund (Hof, 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op (dinsdag) 28 december 2010. Mede in aanmerking genomen de drukte van (post)bezorging rondom de Kerstdagen, acht het Hof het
bezwaarschrift ontvankelijk.
Omzetbelasting
4.4.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een van dienst van ARI aan belanghebbende, welke in de Verenigde Staten van Amerika wordt verricht. Deze dienst zou kennelijk hierin bestaan dat ARI het aan belanghebbende toestaat de vorderingen van ARI op de lokale afnemers over te nemen. Alsdan is echter geen sprake van een dienst welke door ARI aan belanghebbende wordt verricht, doch omgekeerd: belanghebbende verricht een dienst aan ARI doordat zij de incasso en het debiteurenrisico van de betreffende vorderingen van ARI op de lokale afnemers overneemt.
4.5.
Belanghebbende bemiddelt bij de verkoop van rijst door ARI aan de lokale afnemers op Curaçao (2.1.). Belanghebbende voldoet de bedragen op de door ARI aan de lokale afnemers te verstrekken facturen middels een verzamelnota (2.2.) en zorgt voor de incasso van de facturen (2.6.) waarbij het debiteurenrisico op belanghebbende rust (2.8.) ARI verzendt de rijst aan de lokale afnemers op basis van de Incoterm “CIF CURACAO” (Cost Insurance Freight), hetgeen inhoudt dat de kosten tot aflevering (inclusief ontlading) in de haven van Curaçao, voor rekening van de verkoper (ARI) komen. De facto zorgt belanghebbende voor de ontlading van de rijst, het transport van de rijst van de haven naar de opslagruimte en de opslag van de rijst (2.4.). De kosten daarvoor draagt belanghebbende.
4.6.
Aldus bezien verricht belanghebbende naar het oordeel van het Hof prestaties aan ARI, welke bestaan uit:
a. a) bemiddeling bij de totstandkoming van verkoopcontracten van rijst,
b) factoring bestaande in het overnemen en incasseren van de vorderingen van ARI op de lokale afnemers (inclusief het debiteurenrisico) en
c) het met betrekking tot de rijstleveranties verrichten van activiteiten in de haven van Curaçao welke ingevolge de contractvoorwaarden (CIF) voor rekening en risico van ARI komen.
Hiertegenover staat dat ARI aan belanghebbende een discount verleent welke aan belanghebbende ten goede komt. Deze discount vormt naar het oordeel van het Hof de vergoeding voor de hiervoor vermelde door belanghebbende aan ARI verrichte diensten.
4.7.
Belanghebbende is gevestigd in Curaçao en verricht de onder 4.6 vermelde diensten in Curaçao. Op grond van het bepaalde in artikel 4 Landsverordening Omzetbelasting 1999 is de dienst dan belastbaar in Curaçao.
4.8.
Voor zover belanghebbende door de wijziging van de omschrijving onderaan de leveringsnota (2.7.) beoogt te stellen dat zij een financieringsdienst verricht ten behoeve van de lokale afnemers doordat zij de factuur van ARI heeft voorgefinancierd en dat de discount in dat geval is aan te merken als rente, heeft het volgende te gelden. Het Hof acht die stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Rente is de vergoeding voor het gedurende zekere tijd ter beschikking stellen van een som geld. Desgevraagd ter zitting heeft belanghebbende geen enkele onderbouwing kunnen geven van de wijze waarop de discount in een dergelijk geval van “financiering” wordt berekend. Belanghebbende verklaarde daarentegen dat de discount steeds geheel los staat van de looptijd, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt tussen het moment waarop belanghebbende de factuur aan ARI voldoet en het moment waarop belanghebbende de corresponderende betaling door de lokale afnemer int.
Boeten
4.9.
Aan belanghebbende zijn vergrijpboeten opgelegd van 25% van de nageheven belasting, welke op grond van beleid door de inspecteur zijn gematigd tot 15% van de nageheven belasting. Het Gerecht heeft deze boeten ten onrechte aangemerkt als verzuimboeten. Het Gerecht heeft de bedragen in verband met de lange duur van de behandeling van het bezwaar en beroep van belanghebbende verminderd met 20%, waardoor de boeten uiteindelijk 12% van de nageheven belasting belopen.
4.10.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen is vermeld in 8.3 van het controlerapport (2.9.) aannemelijk gemaakt dat sprake is van grove schuld van de zijde van belanghebbende. Van een te dezen aanwezig pleitbaar standpunt is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Op geen enkele wijze valt in te zien dat het – zoals belanghebbende stelt in de onderhavige situatie ARI zou zijn geweest die een dienst heeft verricht aan belanghebbende in plaats van andersom. Het Hof acht een boete van 15% van de nageven omzetbelasting dan ook passend en geboden. Het Gerecht heeft vervolgens de boete terecht met 20% gematigd in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. Nu het Gerecht op 27 juni 2018 uitspraak heeft gedaan in de onderhavige zaken, en sindsdien nog geen twee jaren voor de behandeling van hoger beroep zijn verstreken, acht het Hof geen termen aanwezig voor een verdere matiging van de boeten.
Dictum Gerecht
4.11.
Het Gerecht heeft – terecht en anders dan de Inspecteur – geoordeeld dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 wél ontvankelijk is. Zij had daarom reeds op die grond het daartegen gerichte beroep van belanghebbende gegrond moeten verklaren. Alleen om die reden is het hoger beroep gegrond. Het Hof zal doen wat het Gerecht had behoren te doen.
Slotsom
4.12
Uitsluitend op grond van hetgeen is vermeld onder 4.11. is het hoger van belanghebbende tegen uitspraak van het Gerecht met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 gegrond. Inhoudelijk is het hoger beroep van belanghebbende echter ongegrond.

5.Proceskostenvergoeding

5.1
Het Hof acht geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht, doch uitsluitend wat betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006,
-
verklaarthet beroep inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006
gegrond,
-
handhaaftde naheffingsaanslag omzetbelasting 2006,
-
bevestigtde uitspraak van het Gerecht voor het overige.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.G.J.M. van Kempen en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 28 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op ( ) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.