ECLI:NL:OGHACMB:2020:100

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
BON2019H00003
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De appellante had eerder een verzoek tot naturalisatie ingediend, dat op 23 juni 2016 door de minister van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en nationaliteit. De appellante had een geboorteakte overgelegd, maar deze bleek niet te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan identificatie in het kader van naturalisatie. De geboorteakte vermeldde een ratificatievonnis van 10 juni 1997, maar dit vonnis was niet door de appellante overgelegd, waardoor de staatssecretaris niet kon vaststellen dat de tardieve geboorte van appellante was bekrachtigd.

Tijdens de bezwaarprocedure overhandigde appellante een ratificatievonnis van 11 november 2016, maar het Hof oordeelde dat dit vonnis niet voldeed aan de eisen, omdat het dateerde na de geboorteakte. Het Hof stelde vast dat de Derde Kamer de verlate inschrijving van de geboorte van appellante niet had bekrachtigd, wat betekende dat de geboorteakte geen onomstotelijk bewijs van identiteit en nationaliteit bood. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de vereiste documenten voor naturalisatie en de noodzaak om aan de wettelijke eisen te voldoen.

Uitspraak

BON2019H00003
Datum uitspraak: 8 januari 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Naam],
wonend te Bonaire,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire van 13 december 2018 in zaak nr. BON201800049 in het geding tussen:
appellante
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij beschikking van 23 juni 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een verzoek van appellante om naturalisatie afgewezen.
Bij beschikking van 14 maart 2017 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2018 heeft het Gerecht de staatssecretaris opgedragen onderzoek te doen naar de echtheid van door appellante in beroep overgelegde documenten, waarmee zij haar identiteit meent te kunnen aantonen.
Bij uitspraak van 13 december 2018 heeft het Gerecht het door appellante tegen de beschikking van 14 maart 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting behandeld op 12 november 2019, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) Caribisch Nederland, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Onder de staatssecretaris worden tevens diens rechtsvoorgangers verstaan.
Ambtshalve overweegt het Hof het volgende.
3.1. De uitspraak van 13 december 2018 is gedaan, nadat het Gerecht op 1 oktober 2018 in de zaak een tussenuitspraak had gedaan. De Wet administratieve rechtspraak BES voorziet echter niet in de mogelijkheid van het doen van tussenuitspraken. Het hoger beroep is reeds om deze reden gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aan een beoordeling van de hoger beroepsgronden komt het Hof niet toe.
3.2. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het bij het Gerecht tegen de beschikking van 14 maart 2017 ingestelde beroep beoordelen aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
4. Aan de afwijzing van het verzoek heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat een verzoeker documenten moet overleggen aan de hand waarvan met zekerheid diens identiteit en nationaliteit kan worden vastgesteld. Appellante heeft daartoe een afschrift van een Dominicaanse geboorteakte (hierna: de geboorteakte) overgelegd. Uit de geboorteakte blijkt dat de geboorte van appellante verlaat is ingeschreven. Op grond van de Dominicaanse regelgeving (wet 659 van 17 juli 1944 en resolutie 5/88 van 8 juni 1988 en resolutie 7/2003 van 17 november 2003 van de Junta Central Electoral; de Dominicaanse Nationale Kiesraad) moet de verlate inschrijving door de daartoe bevoegde rechtbank bij ratificatievonnis worden bekrachtigd. Dit ratificatievonnis moet worden bewaard. Op de geboorteakte is vermeld dat de registratie van de geboorte bij ratificatievonnis van 10 juni 1997 (105/97) van de Derde Civiele Kamer (het ratificatievonnis), is bekrachtigd. Hoewel de staatssecretaris daarom heeft verzocht is het ratificatievonnis niet door appellante overgelegd. Op 20 april 2015 heeft appellante een verklaring van de Directie Nationale Registratie van de Burgerlijke Stand overgelegd, waarin wordt meegedeeld dat de kantaantekeningen omtrent de uitspraken van de verzonden bekrachtigingen in de akten van de Burgerlijke Stand voor zichzelf spreken en de geboorteakte een authentieke akte is, die betrouwbaar wordt geacht zolang de vervalsing daarvan niet wordt bewezen. Omdat het ratificatievonnis niet is overgelegd kan niet worden vastgesteld dat de tardieve geboorte van appellante is bekrachtigd en moet het verzoek worden afgewezen, aldus de staatssecretaris.
5. In de bezwaarprocedure heeft appellante een ratificatievonnis van 11 november 2016 overgelegd, dat op haar verzoek is gewezen door de Zesde Kamer van het Gerecht in Eerste Aanleg van Santo Domingo (hierna: de Zesde Kamer), belast met familiezaken, waarbij de verlate inschrijving in het geboorteregister is bekrachtigd.
6. Op 23 januari 2017 heeft het Bureau Documenten van de IND naar aanleiding van het ratificatievonnis van 11 november 2016 een verklaring van onderzoek gegeven. Volgens dit onderzoek wordt in dit ratificatievonnis vermeld dat dit zal worden bekendgemaakt aan het betreffende bureau van burgerlijke stand en aan de procureur. Voorts zijn in deze ratificatieprocedure onder andere verklaringen overgelegd van de Eerste, Tweede, Vierde en de Vijfde Kamer, maar niet van de op de geboorteakte vermelde Derde Kamer.
7. Op grond van de verklaring van onderzoek stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat het door appellante in de bezwaarfase overgelegde ratificatievonnis van 11 november 2016 in combinatie met de door appellante overgelegde geboorteakte niet als afdoende identificatiebewijs in het kader van de naturalisatieprocedure geldt.
8. Appellante betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar identiteit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Haar identiteit staat zo vast als redelijkerwijs mogelijk is. Het op de geboorteakte vermelde ratificatievonnis van 10 juni 1997 is niet in de archieven gevonden. Daarom heeft op haar verzoek de Zesde Kamer het ratificatievonnis van 11 november 2016 gewezen, aldus appellante. Met dit ratificatievonnis staat haar identiteit vast, omdat mag worden aangenomen dat de rechter haar identiteit voldoende bewezen acht. In de lijst van documenten en/of informatie die aan dat ratificatievonnis ten grondslag zijn gelegd, ontbreekt het bewijs van niet-ratificatie door de Derde Kamer. In beroep heeft zij alsnog een document van de Derde Kamer overgelegd, waaruit blijkt dat de Derde Kamer de geboorteakte niet heeft geratificeerd, aldus appellante.
8.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraken van 8 mei 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:83 en 18 mei 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:79) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de minister daarom bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in artikel 31, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (www.wetten.nl) neergelegde wijze met een geboorteakte (het brondocument) zijn identiteit en nationaliteit aantoont. Voor het verkrijgen van het Nederlanderschap is noodzakelijk dat de identiteit van de verzoeker onomstotelijk vaststaat.
8.2. Het ratificatievonnis dient ertoe te kunnen beoordelen of het verificatieonderzoek met betrekking tot de verlate inschrijving van een geboorte daadwerkelijk en deugdelijk heeft plaatsgevonden en verzoeker na het volgen van de daarvoor in de Dominicaanse Republiek geldende procedure terecht met de op de geboorteakte vermelde persoonsgegevens in het geboorteregister is opgenomen.
8.3. Nu vast staat dat de Derde Kamer de verlate inschrijving van de geboorte van appellante niet bij ratificatievonnis van 10 juni 1997 heeft bekrachtigd, zoals in de geboorteakte is vermeld, biedt de geboorteakte in dit geval geen onomstotelijk bewijs van de identiteit en nationaliteit van appellante.
8.4. Het ratificatievonnis van 11 november 2016 maakt het vorenstaande niet anders, reeds omdat dit ratificatievonnis dateert van na de datum van het opmaken van de geboorteakte. Indien sprake is van een verlate inschrijving in het geboorteregister moet uit de door een verzoeker in de bestuurlijke fase overgelegde geboorteakte blijken dat door een daartoe bevoegd gerecht een ratificatievonnis is gewezen, waarin de in het geboorteregister opgenomen gegevens, zoals die zijn vermeld in de geboorteakte, zijn bekrachtigd. Aan de hand van de geboorteakte en het daarop vermelde ratificatievonnis kan dan worden beoordeeld of de geboorteakte kan dienen als brondocument voor verlening van het Nederlanderschap.
8.5. De stelling van appellante dat zij met de door haar overgelegde fotokopie van haar paspoort en de verklaring van de Dominicaanse Kiesraad van 27 oktober 2015, inhoudende dat de kanttekeningen inzake ratificatievonnissen opgetekend bij akten van de Burgerlijke Stand op zich voldoende zijn om uit te gaan van hun echtheid, tenzij de valsheid daarvan wordt bewezen, haar nationaliteit en identiteit heeft aangetoond, wordt niet gevolgd, reeds omdat deze documenten niet, zoals vereist, brondocumenten zijn. Deze stelling staat bovendien op gespannen voet met het in een later stadium van de procedure door appellante ingenomen standpunt dat de Derde Kamer het ratificatievonnis van 10 juni 1997 niet heeft gewezen en kan ook daarom niet worden gevolgd.
8.6. Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire van 13 december 2018 in zaak nr. BON201800049;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020
Bijlage

Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
2, Ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, adviseert Onze Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten, omtrent het verzoek.

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. adres, postcode en woonplaats;
d. geslacht;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;
g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;
h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;
i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;
j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten
Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. Onze Minister (lees: IND-BES) kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de Onze Minister (lees: IND-BES) gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt Onze Minister (lees: IND-BES) het verzoek in ontvangst. Onze Minister (lees: IND-BES) kan in dit geval verlangen dat de verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.
Nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en -identiteitvaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 hierna). De vreemdeling kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.
Paragraaf 3.5.3. Buitenlandse akte(n) (van de burgerlijke stand)
De verzoeker dient in beginsel de volgende originele buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) over te leggen (zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.4):
– geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd. In geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met de adoptieakte of het adoptievonnis of andere stukken waarmee de adoptie kan worden aangetoond.
Indien de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de basisadministratie persoonsgegevens), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de basisadministratie persoonsgegevens. Wordt echter bij Onze Minister (lees: IND-BES) een document overgelegd waaruit blijkt dat de basisadministratie persoonsgegevens moet worden gewijzigd, dan dient hiervoor zo mogelijk zorg te worden gedragen.
Paragraaf 3.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten
Indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de basisadministratie persoonsgegevens of in een akte van de burgerlijke stand, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel of indien na de verwerking van de gegevens de vereisten van legalisatie en verificatie zijn verscherpt, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.